Dietsche Warande. Jaargang 7
(1866-1868)– [tijdschrift] Dietsche Warande– AuteursrechtvrijMengelingen.BESTEMMING VAN MONUMENTEN. - ‘Die Denkmäler sind im Grunde nur um der ‘Publicationen’ willen da.... genug, dass man die Hervorbringung der Kunst ‘schwarz auf weiss’ besitzt, um Reflexionen darüber anstellen zu können.’ Reichensperger. Dit geestig woord van onzen vriend wordt schitterend in praktijk gebracht door onze geleerde genootschappen en andere instellingen tot bewaring van monumenten. Katalogen-maken, ziedaar het kulmen der historische en aesthetische wetenschap dezer dagen. Of de dingen er niet zijn, komt er niet op aan; als wij de katalogen maar hebben, - en zie! van vele zaken, bestaan immers zelfs de teekeningen! M. DE GRENZEN VAN NATUUR EN KUNST. - ‘Die Alten konnten freilich, auch wenn sie gewollt hätten, nicht so naturalisiren wie die neueren Maler; allein für den Zweck der Glasmalerei war dieser Mangel ein grosses Glück, da die Versuchung fern blieb, die durch das Wesen dieser Kunstgattung gestrekten Granzen zu überschreiten und, wie heutzutage, Stylmengerei zu treiben.’ ‘Organ für chr. Kunst’, 1 Mt 1865. | |
[pagina 427]
| |
SIEGENBEEK, GEHANDHAAFD. - Op de Vergadering van Onderwijzers, in de maand Juli 1865 te Zierikzee gehouden, is met 1424 tegen 215 stemmen de wenschelijkheid uitgesproken der invoering van de Woordenboekspelling op de scholen. De HH. Schoolopzieners te Amsterdam hebben, met voorbijgaan der Plaatselijke Schoolkommissie, zich het recht aangematigd om allen onderwijzers, ook den houders van bizondere scholen, te laten weten, dat het hun niet geraden was de woordenboekspelling op hunne scholen in te voeren. Wat bespottelijke aanmatiging! Men zoû wenschen schoolmeester te zijn, om deze ongeëvenaarde pedanterie, dit ergerlijk misbruik van macht, dit volkomen onwettig despotisme, door versmading van den ‘raad’ te kunnen beschamen. Morgen zenden de Heeren zeker gelijke waarschuwing aan de tijdschriftredaktiën. Z.
SLUITEND BEWIJS. - In het Handelsblad van 6 Dec. leest men het volgende: ‘De (te Parijs) bestaande vrijmetselaarsloge der Broeders en Vrienden heeft op eene zeer eigenaardige wijze geprotesteerd tegen de jongste veroordeeling van de orde door den Paus. Zij heeft namelijk besloten de 35 weezen, die door de 40 leden, waaruit de werkplaats (loge?) bestaat, worden onderhouden, met drie behoeftige kinderen te vermeerderen.’ Inderdaad - nu is de grond, waarop de veroordeeling van het gezelschap steunt, volkomen wederlegd. Ieder die iets aan een arme geeft, levert daardoor het bewijs, dat hij ook in andere opzichten moreel is, dat hij de ware leer omtrent de welvaart der maatschappij voorstaat, dat zijne voortellingen uit de geschiedenis en zijne methode van silozoseeren onberispelijk zijn. - Iets dergelijks valt ook op het gebied der schoone kunsten te konstateeren. Menig ontaard kritikus is, bij het zien van een slecht schilderij of van een onmogelijk gebouw, terstond met zijne veroordeeling gereed, en waagt die uit te spreken. Maar, Mijnheer, hebt ge dan niet vernomen, dat die schilder een voortreflijk echtgenoot en vader, een gedienstig burger, een braaf, fatsoenlijk man is? Vermeet gij u eene schilderij gebrekkig, ja slecht te noemen, die door zulk een braaf en goed man geschilderd is? Wat staat gij laag!... Het geldt meer bij u, naar 't schijnt, een groot schilder dan een braaf man te zijn. Die bouwmeester, hij is ook al een vlijtig huisvader; hij is eerlijk en trouw; hij wint het brood, voor zijn talrijk gezin. Is er iets meer noodig om u te noopen met lof van zijn gebouw te spreken? Maar vooral gij, die u Christenen noemt, herinnert u, dat | |
[pagina 428]
| |
de liefde ‘het meest’ is, en derhalve, dat als de liefde beoefend wordt, als arme kinderkens, weduwen en weezen, worden gevoed en gekleed, als er turf en warme spijs wordt uitgedeeld, dat dan, natuurlijk, het overige, in het gemoed en verstand der weldoeners, er niet op aankomt. Wat komt er de waarheid op aan, als de liefde (het hoogste!) maar wordt beoefend? Wie zal den moed hebben den steunpilaar der bordeelen zijne eigenaardige gewoonten te verwijten, als die man brood, als hij dekens, als hij muntbiljetten en rijksdaalders aan arme lieden geeft? Wat veroordeelt gij de met een beleedigenden naam aangeduide echtbrekers enz. enz.Ga naar voetnoot1! Tegenover éene ‘zwakheid’ van dien aard, staat het werkverschaffen aan vijf, zes personen misschien, die, zonder dien edelen, den hongerdood wellicht zouden sterven! Neen, hij die veel eten en kleederen aan de behoeftigen uitreikt, hij die bovendien vaak nog de verlichting onder zijne min beschaafde natuurgenoten bevordert, hij is de braafste, de edelste man: zijn privaat leven komt er voor 't overige niet op aan: hij mag tegen het 6e en 10e gebod zondigen, zoo veel hij noodig of wenschelijk oordeelt; hij mag ook afschuwelijke schilderijen maken en expozeeren; hij mag ook zeggen, dat er geen God is - behalve den lekkeren smaak van goeden Borgonje-wijn en koteletten-pastei - hij mag beweeren dat twee maal twee is gelijk vier en een half. Dat het uitreiken van spijzen en kleederen aan arme lieden, voor het overige, rechtigt tot al wat men wil - laat zich gemaklijk hooren: want, het comfort is de god der XIXe Eeuw, en wie zoû niet gaarne meêwerken om den dienst van dien God meer en meer algemeen te maken, al is het ook Hechts bij toenadering? X.
LEOPOLD, KONING DER BELGEN, EXIT. - ‘De dagbladen van alle kleur zijn opgevuld geweest met lofredenen op (zaliger) dezen wij sten der Koningen: een ware Salomon - in beleid, voorzichtigheid en gematigdheid, en een toonbeeld van hetgeen men noemt honnêteté; | |
[pagina 429]
| |
uitdrukking, die haar krediet en hare populariteit te danken heeft aan het aangenaam vlottende harer beteekenis. Meent men er eerlijkheid meê? Men zoû het aan den Heer Rustenberg-Rothschild kunnen vragen, die, altijd volgends de bladen, in 1848 het fortuin van dezen koninklijken Koning door handige spekulaties aan de effekten-beurs, vijfmaal vergroot heeft. - Beteekent het fatsoen? Men zoû daarover, behalven opgemelde specialiteit in het jodisme, de bekende Mevrouw Meyer en hare kinderen kunnen hooren. Deze personen, die, naar de eenstemmige getuigenis van alle Belgen met twee oogen, in naauwe betrekking tot den grijzen Salomon stonden, hebben gewis meer dan eens ondervonden, hoe, door de booze waereld, over het koninklijk fatsoen geoordeeld werd. Maar wellicht is l'honnêteté d'un roi te verstaan als magnanimité, grandeur d'âme, confiance en soi, heroïsme. Het is waar, dat deze Koning zoo diep van zijne koninklijke roeping doordrongen was, dat hij meer dan eens, wanneer er klachten rezen, die tot onlusten aanleiding konden geven, aan zijne omgeving zeide: ik wil geene moeilijkheden: meent men, dat ik gemist kan worden, dan ga ik dadelijk heen. Karel de Groote en Lodewijk de XIVe zouden dat de grootmoedigheid van een knecht genoemd hebben. Meende die Koning in zijne zedigheid misschien, dat het maar een livereirok was, dien hij droeg? Het is ook waar, dat die Koning zijn ministerie toen het, in den geest van vier vijfden der natie, katholiek was, het veld heeft doen ruimen voor de scheldwoorden en de straatsteenen der liberalen, maar dan ook van de belgische liberalen, het brutaalste en despotiekste menschenras, dat ergends te vinden is. Maar dat is alles politiek. Wij willen, niet waar? een lauwer strikken om het borstbeeld van den overleden wijzen Koning, als die het recht ten opzichte van Walen en Vlamingen, in de eischen hunner nationaliteit en letterkunde, met zulk eene rechtschapen en machtige hand bedeelde. Het is waar, dat de wijze Koning, toen zijn krooningsverjaardag gevierd moest worden, den Vlamingen, - den onnoozelen halzen! - heeft doen gelooven, dat aan al hunne grieven zoû worden te gemoet gekomen: il aimait ‘ce bon vieux flamand’ (hij wist er wat van!) Maar toen het vlaggen en illumineeren gedaan was, heeft men het projekt van satisfaktie oogenblikkelijk in een fraaye ‘doos’ gepakt. De processen der Vlamingen wordt nog altijd in de taal des vreemdelings geinstrueerd; de vlaamsche jongens nog altijd in het fransch gekommandeerd; de wetten nog altijd in het fransch geredigeerd, gediskuteerd en gediktatorianizeerd. Neen, men heeft wel gelijk, aan dat cha- | |
[pagina 430]
| |
rakter, aan die Salomons-wijsheid en rechtvaardigheid, den hoogsten lof toe te zwaayen.... 't Ies 'nen schonen jongen!’ voor 't overige: Requiescat in pace!Ga naar voetnoot1’
TAKT. - Onder de Vorsten, die uitmunten door takt, wordt met lof genoemd de regeerende Keizer aller Russen. Jufv. Aaltje Fregeres, te Broek-in-Waterland, had, volgends het Handelsblad, aan wijlen den troonopvolger eenige broeker zeldzaamheden vereerd. ‘Dit aandenken aan Broek in Waterland is,’ zegt het Handelsbl. ‘door de keizerlijke familie niet vergeten. Aaltje werd dezer dagen door den Russischen Consul te Amsterdam ontboden, die haar een kistje overhandigde met begeleidenden brief van Z.M. den Keizer van Rusland. Dit kistje bevatte eene keurige afbeelding in brons van het groot en prachtig monument, dat in Rusland in 1862 is opgerigt ter herinnering aan het duizendjarige bestaan van het Russische Rijk’. Wat gepast cadeautjen voor dat over-t-IJsche vrouwtjen! X. |
|