Dietsche Warande. Jaargang 7
(1866-1868)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 286]
| |
Mengelingen.HET EERSTE BOEK VAN DEN LANCELOT, IN 'T MNL. - Hoe meer de beoefening der Mnl. letterkunde toeneemt des te meer gedichten vindt men tot die letterkunde behoorende, die ons een blik doen slaan in het leven der voortijd. Onder die gedichten nemen de ridder-epopoeen zeker de voornaamste plaats in. Mogen de didactische werken in menig opzicht belangrijk zijn, uit een aesthetisch oogpunt verdient het ridderepos de voorkeur. Hoeveel is er echter niet verloren gegaan, toen bij het begin eener nieuwe maatschappelijke inrichting nieuwe behoeften ontstonden en de gedichten van Karel en Artur niet meer aan de smaak voldeden. De fragmenten van riddergedichten, in de banden van boeken gevonden, bewijzen hoe die schoone gewrochten der middeneeuwen onder de schaar van boekbinders geleden hebben. Eerst in de laatste jaren zijn er fragmenten van Arturromans gevonden. Prof. Serrure vond een brok van 390 verzen, welke, zoo als Dr Jonckbloet heeft aangetoond, tot den Walewein behoordeGa naar voetnoot1. In de ‘D. Warande’Ga naar voetnoot2 werd meêgedeeld, dat Prof. Bormans twee bladen perkament, bevattende 720 regels van den Percheval van Chrestiens de Troyes, gevonden had. Wij weten dat omstreeks 5000 verzen van den P. door een afschrijver in den Mnl. Lancelot geinterpoleerd zijnGa naar voetnoot3, welk stuk niet veel ouder kan zijn dan Maerlants leeftijd. Het fragment van Bormans behoort tot ‘een HS., dat omtrent 1300 schijnt geschreven te zijn. (Het) bevat o.a. de verzen 37535-37583 en 38613-88680 van het 2 boek van den Lancelot, maar volgen deze niet verder, juist naar de opgave van den Heer Jonckbloet voor 't fransche origineel. De varianten zijn niet menigvuldig, behalve waar de inlassching der stukken in den Lancelot eene transitie vereischte.’ Een tweede fragment van 296 versen van den Percheval werd gevonden door Prof. Deycks, die het uitgaf onder den titel WaleweinGa naar voetnoot3. | |
[pagina 287]
| |
Prof. Serrure deelde in het 4 deel van zijn Vaderlandsch Museum een fragment van 396 versen mede, dat hij noemde ‘de ridder met de kar.’ Dit fragment behoort tot het eerste boek van den Lancelot. 't Origineel van Gauthier Map is te vinden in Jonckbloets uitgave, 2 deel, p. XCV. Serrure's fragment is daarvan eene zeer letterlijke vertaling. Deze vondst is van gewicht, om dat hierdoor bewezen wordt, dat het eerste boek van Gauthier Maps Lancelot ook in het Mnl. vertaald werd. Tot dusver waren slechts de drie laatste boeken bekend. Delfzijl, Februarij. Wichers.
MODERNE BESCHAVING EN KIESCHE SMAAK (II.) - Wij laten natuurlijk geene gelegenheid voorbijgaan, om in het licht te stellen met hoe veel recht onze Eeuw minachtend op alle vroegere tijdvakken neêrziet; niet alleen op de barbaarsche middeleeuwen, ook op de tijdvakken van Philips den Goede, Leo X, en Lodewijk XIV. Indien het toch wáar is, dat de zedelijke kracht van het korporatiewezen, de offerwilligheid, die alleen vrucht van een levendiger geloof kon zijn, de heldenmoed, die thands uitzondering, voorheen bijna regel was, in onze dagen meer en meer vervallen, - van den anderen kant worden wij hoe langer hoe verlichter, geleerder, kritischer, en wordt met name smaak en takt tot de fijnste gevoeligheid en het keurigst onderscheidingsvermogen opgevoerd. Onlangs gaven wij verdienden lof aan den Haagschen Gemeenteraad, die uit de belasting op het gedistilleerd de fondsen had afgezonderd ter betaling van het zilveren Bruiloftsgeschenk, door de ‘Heechen en Daemes van 's Gaevenhaege’ het koninklijk echtpaar aangeboden. Dit lag trouwens op den weg eener korporatie, die een logement exploiteert (dat van Scheveningen) en derhalve van nabij kennis maakt zoowel met de liefhebbers van absinthjens als van andere, minder aristokratische, maar toch algemeen wel gewilde bittertjens. Op het gebied der convenances - de smaak is toch, volgends La Harpe, niets anders dan een sentiment exquis des convenances - geeft de belgische regeeringspartij weinig aan de haagsche hofheeren of would-be-so toe. Geen wonder alweêr! In Den Haag toch heeft men een zuivere en fijne smaak niet door, maar wellicht in weêrwil der monarchistische traditiën: ieder-een begrijpt in onze dagen, dat veeleer de modelstaat Belgiën, met zijne zoo zeer aan rechtvaardigheid en alle edele gevoelens hechtende liberale partij, aan 't hoofd | |
[pagina 288]
| |
der beschaving staat, en derhalve uitblinkt in de sfeeren der aesthetika. Een doorslaand bewijs is nog onlangs daarvan geleverd. Van ouds is Belgiën beroemd door zijne volksfeesten: reeds in den duisteren voortijd! Wat moet het dan heden niet zijn! Den 16n December was het de verjaardag van Belgiëns geliefden monarch, Leopold den In, Koning der Walen, groot liefhebber de ce bon vieux flamand, waar De Vries denkt, dat Z.M. het middelnederlandsch door verstaatGa naar voetnoot1, en die met recht ook Koning der Vlamingen mag genoemd worden, sints die vrijste van Europaas Vorsten, à la barbe van zijn fransquiljonsch Ministerie, met zoo veel énergie en vaderlijke liefde heeft doorgedreven, dat aan de grieven der Vlamingen zoû worden te gemoet gekomen. Het gantsche land was dan ook op de been en bedacht om den Vader des vaderlands op eigenaardige wijze te verjaren. En wat heeft men den Koning aangeboden? In zijne Rezidentie heeft men, op de oude schilderachtige markt, voor het bekende Broodhuis, op 's Konings geboortedag, ingewijd de beelden der Graven van Egmont en Hoorne ‘gezamenlijk naar het schavot tredend’. ‘Beiden zijn voorgesteld als voorwaarts stappend, terwijl ieder den ander met den arm om 't lijf vast houdt.’ Aldus de beschrijving van den Nederlandschen SpectatorGa naar voetnoot2. De Spectator zegt, dat het een ‘vrijheid’ is deze Heeren aldus bras dessus, bras dessous, voor te stellen; want dat zij niet in dier voege naar de gerichtsplaats getreden zijn; maar dat men deze vrijheid ten goede mag houden, alzoo zij ‘in de latere beschouwing onafscheidbaar vereenigd zijn geworden’. Het is voorwaar een schoone gedachte den Koning Leopold aldus op zijn geboortedag dezen groep aan te bieden. Egmond en Hoorne, die niet alleen ‘Den Coninc van Hispaniën’
trots den beste, ‘altijt ghetrouw’ bleven, die niet alleen het ‘fidelle au Roy jusqu'à la besace’ tot iets anders dan eene gemeene dronkenmans-ironie hebben gemaakt; maar die hun leven hebben opgeofferd, ten blijke van trouw aan den Soeverein. Wat een pleizier voor Koning Leopold, dat, bij monde van Egmont en Hoorne, ook zijne ministers, zijne legerhoofden, zijne vliesridders hem schijnen toe te roepen: ‘Sire, wij feliciteeren u van harte met uwen geboortedag, en wij hopen het even goed met u te maken als deze féaulx chevaliers gedaan hebben met hunnen soeverein.’ | |
[pagina 289]
| |
't Blijft altijd wel een vreemde zaak, dat de Hertog van Alba personen, die zoo trouw aan hun Koning waren, heeft doen onthoofden - uit loutere liefhebberij; neen, uit broodnijd. De Hertog van Alba wilde zich ontdoen van alle groote mannen, die hem overschaduwen konden, en daarom heeft hij de te-recht beroemde Graven voornoemd aan zijne ijverzucht opgeofferd. Wat dan ook een schavot minder vrolijks op een verjaardag hebbe, wordt hier ruimschoots opgewogen door de beteekenis der hulde: trouw aan den Koning tot in den dood. En om de triestige ‘nevendenkbeelden’ geheel wech te nemen, heeft men, onder uit het sterk geidealizeerd schavot, dat overigens door twee bronzen schildwachten behoorlijk bewaakt wordt, eene vrolijke waterfontein laten ontspringen. De Spectator klaagt hier over ‘verwarring van denkbeelden’ - maar hoe zoû die onder het tegenwoordig, zoo ‘verlicht’, Ministerie in Belgiën mogelijk zijn? M.
ONEDELE SPEKULATIE. - Men verzekert, dat, eer de brand van het Muzeüm Booymans algemeen bekend was, verscheidene der voornaamste liefhebbers en verzamelaars van schilderijen zich bij onderscheidene kunstschilders vervoegd hebben en aldaar van de onkunde van deze hebben misbruik gemaakt, door hen alle schilderijen, die zij voltooid of ook maar gekoncipieerd hadden, af te koopen. De kunstenaars, namelijk, niet wetende, dat te Rotterdam zoo vele schilderijen eene prooi der vlammen geworden waren, hebben al hunne landschappen, winters, binnenhuizen, stadsgezichtjens, kaarslichten, enz. enz. tot den gewonen prijs van 6, 7, 800 gulden aan de listige koopers afgestaan, en zelfs nog weêr nieuwe bestellingen aangenomen; terwijl de minste nagedachte leeren moest, dat na de plaats gehad hebbende ramp de prijs der schilderijen met 30, 40, 50% moest stijgen. Maar hoe kan men tegen onedele praktijken op zijne hoede zijn? - Wij vernemen ook, dat, na dezen brand, niet minder dan 33 fotografen weder kunstenaar geworden zijn - daar de behoefte aan schilderijen zich allengskens meer en meer knellend zal doen gevoelen. Eere dien menschlievenden fotografen! Zij zouden werkelijk verdienen door eenig Duitsch Potentaat niet slechts in den foto-grafen-, maar in den werklijken ‘Grafer-stand’ erkend te worden. M.
HEEREN STAATSRADEN. - Onder de ten vorigen jare benoemde ‘Staatsraden, in buitengewone dienst’ komt, behalven eenige | |
[pagina 290]
| |
andere illustraties op verschillend gebiedGa naar voetnoot1, ook de wakkere Prof. Buys voor. Wij vernemen, dat deze benoeming als eene proefneming te beschouwen is, hoe de redakteuren van den ‘Gids’ zich dergelijke distinktiën laten aanleunen, en dat eerlang ook de andere leden der redaktie van dat met lof bekende tijdschrift, zoowel als die van den ‘Ned. Spectator’, van den ‘Navorscher’ en van het ‘Leeskabinet’, tot de genoemde hooge betrekking zullen bevorderd worden. Men zegt dan ook, dat Potgieter, Busken Huet en Limburg Brouwer alleen van schrik voor zoo iets zijn weggeloopen. Anderen, ‘die 't ligt beter vatten’
beweeren, in tegendeel, dat de Minister, meenende het nu toch wél genoeg met kunsten en wetenschappen gemaakt te hebben, van oordeel was niet aan den ‘Gids’ verdiend te hebben gekritizeerd te worden zoo als Huet 't zich onderstaan heeft en dat toen (na eene korrespondentie met 's Hage) de bekende klove in de redaktie gevallen is, ‘wijd als 't graf’. Men zal misschien denken, dat het bovenstaande eene kiesche insinuatie is van ons, om de aandacht wegends dergelijke onderscheiding ook op de redaktie van de ‘Dietsche Warande’ te vestigen; maar ofschoon onze vriend de redakteur ons geene missie gegeven heeft om in zijnen naam te spreken, kunnen wij wel verzekeren, dat het gerucht, bepaald zóo als wij het meêdeelden, ons is ter oore gekomen, en dat wij, om bijbedoelingen, die men ons zoû kunnen toeschrijven, niet gemeend hebben het te mogen achterhouden. Wij hebben óok vernomen, dat het personeel der administratie over het glazen paleis eerlang in aanmerking zal komen, en dat, met den titel van hofrath, ook nog andere personen eerlang onderscheiden zullen wordenGa naar voetnoot2. K.P. | |
[pagina 291]
| |
DE GELEERDE Fr. GERUNDIO beschrijft in 't Spaansch zijne reizen door Frankrijk, Belgiën en Holland en heeft in Dl II geen lof genoeg over voor den schilder van Dych, ‘¡qué fresura! ¡qué tintas! ¡qué vivacidad de tonos despues de cuatro siglos de antiqüedad!’ En wie is die Van Dyck? - Juan van Dyck, een der broeders ‘inventores de la pintura al óleo’. Uitmuntend: Van Dijck = Van Eyck! (Tom. II, bl. 130, Viajes. 1863, Madrid, Joaq. Bernat) Antoon v.D. wordt later, bij afwisseling (bl. 221) ook van Dack en Van Dick genoemd. Tegenover bl. 284 is het Haagsche bosch afgebeeld ‘El bosque de Hayas en la Haya’ vol gebergten, rijk met bosschen beplant. Bl. 333, Amsterdam rust meer dan 2000 schuiten tot de haringvangst uit, enz. enz. Maar heeft ons Abdera ook eigenlijk wel recht op eene ernstiger beoefening? M.
LEVE DE DEMOKRATIE! - In Schwerin is het getal personen behoorende tot den adel in 20 jaar, van 138,144 tot 136,586 verminderd. Vroeger 27 pCt der bevolking, thands 25. Het aantal geboorten buiten huwelijk is ‘daarentegen’ veel vermeerderd. De gewone proportie is 3:1; te Rostok alleen nog 6:1; er zijn gemeenten, zegt de ‘Kölnische Zeitung’, hoewel weinige in getal, waar zeer zelden kinderen uit wettige huwelijken geboren worden. Handelsbl. 28 Feb. 65.
TWEE NAAMSVERANDERINGEN. - De Gemeenteraad van Amsterdam heeft besloten, op het verzoek der bewoners van de Ellendige steeg den buitenchoortrans der Nieuwe-Kerk voortaan Willem-Eggert straat te noemen (Handelsbl. 18 Mei), en de naam van het oorlogsstoomschip Watergeus staat in dien van Marnix veranderd te worden (ib. 19 Mei). Daar hebt ge dus gebruik en misbruik van geleerdheid; eeredienst en afgodsdienst aan de theorie, aan de abstraktie bewezen, ten koste van de praktijk en, wat meer is, van de rechtvaardigheid. Daargelaten of de Heer Ter Gouw met zijne gissing omtrent de herkomst van den steegnaam gelijk heeft - zal niemant het eene overdreven hulde vinden aan den beroemden Willem Eggert, den moederlijken oudgrootvader van Jacob van Campen, bewezen, dat eene der straten van Amsterdam naar hem genoemd wordt, en wel de buitenomgang van zijn kerkchoor. Daar zijn wel eens ongelukkiger namen uitgedacht geweest: rue de l'industrie en rue des arts te betitelen, wat met de nijverheid en de kunst niets bizonders, veel minder onderscheidenlijks, te maken heeft, mag men voor brusselsche | |
[pagina 292]
| |
onzinnigheid overlaten. Maar hoe komt men aan het verdrijven van den Watergeus, om den Heer van St Aldegonde triomfantelijk in te halen? Wat heeft de schrijver van den ‘Byen-corff’ der ‘Roomscher Kercken’ met onze zeemacht uit te staan? Marnix is in de oogen van 2/5 onzer bevolking de hatelijkste personifikatie van het anti-papisme: Smout en Trigland zijn hun minder onaangenaam dan die schaamteloze dilettant theoloog, wiens schimpschrift in kwetsende gemeenheid (bij al 's mans vernuft) door geen ander geëvenaard wordt. En het mooiste is, dat men waarschijnlijk met den Watergeus den schop te geven, een grief heeft willen wegnemen: maar zoo'n stoutmoedige Watergeus - zoo'n kaerel, die, met handen aan het lijf, en een geestdrift op zijn manier in het hart, steden inneemt en een groot monarch den oorlog verklaart - waarlijk, daar zijn oogenblikken dat hij, door zijn koenheid, ons zijn wreedheid vergeten doet. Niemant van ons heeft zich dan ook ooit aan de benaming van dat vaartuig gestooten: al was de keus, in der tijd, wel wat ongepast. Men moet daarentegen wel weten, dat alle eer, die aan Marnix, den verguizer der Moeder Gods, bewezen wordt, den huichelenden dichter, die ‘den Coninc van Hispaniën altijt geëert’ heeft, eene bloedige beleediging is, den Katholieken van alle schakeeringen aangedaan. A.Th.
HAAGSCHE KIESCHHEID. III. - Bij de ter-aarde-bestelling van den verdienstelijken Lubeck, waarvan eene dichterlijke schets gegeven wordt in het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, zijn de slippen van het lijkkleed gedragen door de Heeren B.J. van Hove, S.J. van den Bergh, J.J.H. Verhulst en Ph. Koelman - de laatste als vertegenwoordiger der beeldhouwkunst. Mevrouw Offermans-Van Hove heeft een immortellenkrans op de lijkkist gelegd en de Heer Offermans heeft eenige dichtregelen van den (sedert overleden) dichter Withuys uitgesproken. Ook de Heer F. Coenen, vertegenwoordiger der afdeeling van de Maatschappij van Toonkunst der Hoofdstad, verleende het ‘prestige’, zoo als het Dagblad zegt, van zijn naam, door bij de plechtigheid te adsisteeren. Men ziet hieruit, dat ook katholieke Nederlanders de nagedachtenis van Lubeck zijn komen vereeren; trouwens men weet genoeg, hoe, op muzikaal gebied, de verhouding staat. Maar daarom rijst ook de vraag, of het wel fijn gevoeld was, bij deze gelegenheid het lied van Luther uit te voeren Ein fester Burg ist unser Gott, dat, de verdienste daargelaten, een partijlied is. M. | |
[pagina 293]
| |
HAAGSCHE KIESCHHEID. iv. In 's Gravenhage verneemt men met bijzonder genoegen, dat Mevr. Offermans-van Hove ‘tot buitengewoon Corresponderend Lid van den ‘Cercle artistique, littéraire et scientifique’ te Antwerpen is benoemd’ (Handelsbl. 22 Mei, 1865). Wij twijfelen of een welopgevoed mensch dit genoegen der Hagenaars billijk zal vinden. Naar het ons voorkomt verheft het de voorstelling eener hoogst begaafde en daarbij beroemde kunstenares niet bizonder, dat men zich haar voortaan heeft te denken met inktvlekken aan de fraaye vingers, al heeft zij die ook opgedaan bij het schrijven van een brief aan welgemelden cercle. Het verrijkt het beeld van een child of song zoo als Mevr. Offermans, eene zangeres van den echten stempel, hoegenaamd niet, of zij al of niet brieven kan en mag schrijven aan de Heeren van den cercle artistique. Mevr. Offermans is in het openbaar leven eene hoogst artistieke figuur - maar niet met een perryaansche pen in de hand: 't Is een zangeres - de harp voegt haar als attribuut, niet de inktflesch, met haar bitterzuren inhoud. 't Is eene onvergeeflijke praetensie van den andwerpschen Cercle (die, ondanks zijn franschen naam, blijkbaar niet aan het Hof van Lodewijk XIV manieren heeft geleerd), eene vrouw, die door niets de blaam heeft uitgelokt tot de blaauwkousen gerekend te willen worden, eene kunstenares, wier zieleleven zich vooral behaagt in het vlechten der bloemen van den zang, - naar de schrijftafel te trekken, om den Cercle met korrespondentie-artikelen ten dienste te staan. De roem eener voortreflijke vrouw gaat van Mevr. Offermans uit; hare vingeren zullen dus, edel en vaardig, zich kwijten ook van het flechten en weben van de lauweren en het gebloemte, waar Schiller van spreekt: het pedant etiket van korrespondeerend lid eeniger maatschappij kan zulk eene persoonlijkheid niet anders dan ontcieren, al leent zij zich zeker met een uitnemende zedigheid tot het vervaardigen der schrifturen, die, met chariteit en huishouding in verband staande, het ware schrijfdomein zijn van de vrouwGa naar voetnoot1. B. | |
[pagina 294]
| |
FERNANDO LE BOSSU, door Mme Adolphine Valter. Breda, Broese en Co. 1864. - Te-gelijk met een nieuw romannetjen uit de bordeelkollektie van den Heer Ch. Paul de Kock, verscheen bovengemeld romanesk verhaaltjen. Zijn de eerzame Broese en Co werklijk uitgevers van Mev. Adolphine Valter, of hebben zij de eer, dat hun naam op dit omslag staat, te danken aan het koopen van 65/60 exemplaren? In beide gevallen is onze nationaliteit door deze bizonderheid gekompromitteerd. Dat een jonkman zoo'n flaauw schandaalboekjen geschreven had - men kon het hem vergeven: maar als een vrouw de lust om zaken te vertellen als waarvan dit aan elkander hangt, voor kunstvuur neemt, en dan met minachting durft neêrzien op hare zusters die ‘kousen stoppen’ en ‘borstrokken lappen’ - dan wekt zij niet alleen medelijden, maar ergernis. Mevrouw Valter (Walter?) heeft geen talent en zal het nooit krijgen, al herhaalt zij ook tot haar sestigste jaar (zij kan nu 38 zijn), ‘qu'elle commence seulement à se risquer dans la carrière littéraire’. Als het mensch geen kousen kan mázen, dat ze dan werklijk stoppen leere, of eenige neering opzett'e - maar niet langer door hare laffe, would-be gaillarde pseudo-novellen de sexe onteere, waartoe zij behoort en wier miskenning, ook voor de rechtbank eener kunsttheorie die de zedelijkheid zoû uitsluiten, alleen aan geniën als Madme George Sand veroorloofd wordt. X.
Ds. L.S.P. MEYBOOM - OMNIS HOMO. - ‘Ik ben mensch - niets van het menschelijke reken ik mij vreemd,’ zeide een oude. Aldus ook de genoemde geleerde. In Arti et Amititioe sprak hij ter gunste van het realisme en won zijne zaak door eene woordspeling. In Natura Artis Magistra schijnt hij over eene andere zijde van het menschelijke - hoewel niet over het ideale gesproken te hebben. Het was niet bekend, dat Dr Meyboom eene specialiteit in de natuurlijke historie was; maar men kan licht nagaan, dat hier het levend voorbeeld - de dieren - aan zal vullen wat de levende les te wenschen laat. Het is een goed idee om, te midden der interessante bewoners van den, door het vulgus dus genoemden, apentuin, te spreken ‘over de oudste bevolking der aarde vóór de tegenwoordige’. Zie Handelsbl. 15 Feb. 11. M.
PAEDAGOGIEK. - Sints de mensch de natuur volkomen onder de plak heeft, en van niets, iets kan maken: van vloeibaar vuur en water eene schimmelplant, van een beetjen schimmel en andere plant- | |
[pagina 295]
| |
aardige dingen een groot getal beesten; van kleine dieren, grootere, van apen menschen en van ongerijmdheden deftige theoriën: onder anderen ook van menschen, die de persoonlijkheid van God ontkennen, ter zelfder tijd sentiments-christenen, bidders, - sints dat oogenblik genereert behoefte noodzakelijk produktie:, of liever men heeft voor hazepeper geen hazen meer noodig; met andere woorden: nu wij maar eerst een overgroot getal hoogere scholen hebben zal het morgen wel krielen van hoogst bekwame leeraars. Het publiek rekent dan ook zichtbaar op eene algemeene ontwikkeling de la bosse pédagogique. In 't Handelsbl. werd onlangs (11 M) eene bonne van de ‘P. of W[aalsche?] Godsdienst’ gevraagd om 2 kinderen, van 3 en ca 1 jaar in de ‘allereerste beginselen eener fatsoenlijke opvoeding te onderrigten’. M.
GEPASTE ZUINIGHEID. - Men heeft wel eens gezegd, dat wij, Hollanders, geen slag van feestvieren hebben. Niets is onbillijker dan deze grief. Bij voorbeeld: Het Goevernement heeft bepaald, dat de oorlogsfeiten van 1813-15 te Leiden feestelijk herdacht zouden worden en wel door de militairen, die aan de krijgsverrichtingen dier dagen hebben deelgenomen. Dat heeft het Goevernement bepaald; dat heeft de Minister van Oorlog ter kennis der Provinciale Kommissarissen gebracht; dat hebben deze aan de Burgemeesters der gemeenten medegedeeld. Dien ten gevolge hebben zich bij de laatstgenoemde magistraatspersonen de bedoelde militairen aangemeld.... en werkelijk werd aan een goed getal hunner voedsel en huisvesting te Leiden bij de bedoelde gelegenheid verzekerd. Maar al spoedig werd het getal gerechtigden zóo groot, dat de Minister aan den Kommissaris in Zuid-Holland en deze aan de Burgemeesters heeft doen weten, dat verdere ‘opgaven en aanvragen buiten aanmerking zouden blijven’. Men heeft dus gasten gevraagd - en toen zij opkwamen, heeft men gezegd: ‘Vrienden, ik ben gevoelig aan je bereidvaardigheid; maar ik kan je niet herbergen. De kosten loopen te hoog. Gaat dus maar weêr rustig naar huis, en troost u met de wetenschap, dat in allen geval je makkers, de eerst opgekomenen, getrakteerd zullen worden.’ Handelsbl. 7 Juni 1865. Is dat eene handeling voor een Staat, die prijs stelt op zijn fatsoen en op den roem van solvabel te zijn? M.
FAILLIET-VERKLARINGEN TE PARIJS. - In de maand Mei hebben er 144 plaats gehad. Dit cijfer is veel hooger dan dat der vorige maand. Handelsbl. 9 Juni. Er is dus alle maanden een | |
[pagina 296]
| |
cijfer van failliet-verklaringen in de hoofdstad der moderne beschaving. R.
EEN VERDIEND SUCCES. - Op de parijsche ten-toon-stelling van dit jaar zijn of waren ingeleverd, aangenomen door de Kommissie, en in den vollen dag geplaatst: o.a. 400 schilderstukken van zulk een gemeenen stempel, dat zij uit de holen en... boudoirs der ontucht naar den kunst-salon verzeild schenen. Elke fatsoenlijke vrouw, die den salon bezocht, was gedwongen, met of zonder blos, die dingen - die heldenstukken der kunstprostitutie - voorbij te gaan. Dat is fraai: als de kunst het zóo ver brengt, dat zij alle zedige vrouwen de oogen doet neêrslaan: dat is de triomf van het realisme: want - de ontucht, wat men met een stadhuiswoord zwijnerij noemt, is - verklaren de Heeren der moderne beschaving - iets zeer reëels; c'est dans la nature, or etc. De patriarch van die moderne libertinaadje ging volstrekt zoo ver niet: Voltaire zeide: mon cul aussi est dans la nature,... cependant je ne le montre pas. 's Mans achterkleinkinderen doen dat wel; en nog wel wat ergers. En waren ze nog maar geniën! - al hing hun dan van achteren de duivelenstaart tusschen de vleugels - er ware nog eenige grootschheid in. Dat liberalisme, dat realisme, dat modernisme leidt tot zulke uitkomsten. Niet alleen het Christendom, alle stijl-beginsel, alle ernstige school, die zich-zelve eerbiedigt, en walgt van de Contes van La Fontaine zoowel als van Rabelais, komt daartegen in verzet. Onze Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten bewandelt dan ook den loflijksten weg, met niet slechts de goede traditiën te handhaven door hare lessen: maar ook te bevruchten door hare bekrooningen. Daar is onder hare leerlingen een jong beeldhouwer, een weeskind, met name Dirk Simons; deze is door de Akademie aanbevolen voor hetgeen men in andere landen noemt le grand prix de Rome; hij heeft een proef beeld geleverd, voorstellende ‘David, God dankende voor zijne overwinning van “den grooten Philistijn”’. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft, na keuring der proef, den jonkman werklijk een Goevernementspensioen, ter voortzetting zijner studiën, toegekend. Dat is een goede daad van de Regeering. Moge de jonkman, in zijn kunstenaarsloopbaan, steeds de zaak van het Schoone en Goede, die tevens die van het Betamelijke en die van zijn eigen behoud is, getrouw blijven! M. |
|