| |
| |
| |
Gevelsteenen,
door J. ter Gouw.
II.
En thans willen we tot ons eigentlijk onderwerp overgaan, en rigten 't oog op de gevelsteenen, - die basreliefs met zinnebeeldige of bijbelsche voorstellingen, met beeldjes van allerlei aard en figuren van alle soort, - want het aantal dier steenen is nog zeer groot, en de aard der voorstellingen in de ruimste verscheidenheid.
Over 't algemeen zijn de oudere steenen de kleinste, later worden ze van lieverlede grooter, en men vindt er, vooral uit de voorgaande eeuw, die vrij groot zijn. Hunne plaats is gewoonlijk aan de tweede verdieping; maar sommige ook staan hooger; 't is zelfs niet zeldzaam ze aan den top van den gevel te vinden, waar ze al bijzonder weinig in 't oog vallen, - en 't geen ons zelfs bijna zou doen gelooven, dat onze voorvaderen meer dan wij gewoon waren, het oog naar boven te rigten! - Sommige huizen zijn dubbel bedeeld, en hebben een gevelsteen zoowel aan de derde als aan de tweede verdieping, of ook wel een dubbelen steen, waarin twee voorstellingen naast elkander te zamen gevoegd zijn. 't Geschiedde, wanneer een nieuw huisheer zich een nieuw gevelblazoen koos; - de oude steen bleef dan staan, en er kwam een nieuwe bij. Zoo ziet ge, bijv. op de Prinsengracht bij de Brouwersgracht het dorp van Slooten en 't gekroond scharlaken in denzelfden gevel. Maar somtijds ook werden bij her- | |
| |
bouwing de oude en de nieuwe figuren in één steen vereenigd, en zoo ontstonden die dubbele steenen, waarvan ge een voorbeeld vinden kunt in de Wijde Kapelsteeg van 1691. De regterhelft vertoont: ‘het out vergulde kalf’, (een kalf met een kroon boven den rug) en de linkerhelft: de stad IJsselstein. Daar men nu hetzelfde kalf (een blazoen, dat welligt eenige betrekking heeft tot de naburige Kalverstraat) ook nog vindt aan 't huis daarnaast met het jaartal 1653, zoo wijst ons dit vrij duidelijk aan, dat die steen zijne dubbele gestalte aan een verandering van 't oorspronkelijk blazoen te danken heeft, en daarom ook het kalf out heet.
Dr Leemans sprak van de gevelsteenen als ‘in de achterstraten onzer grootere steden verborgen en verloren’; hier te Amsterdam zien we ze over de gantsche stad verspreid, zoowel in de laatste uitlegging als in het oudste gedeelte der stad; - zoowel in de aanzienlijkste wijken als in de achterstraten. Men vindt ze op Heeren- en Keizersgrachten, en in Jordaan en Duivelshoek en in de naauwste steegjes.
Wat hij echter opmerkte aangaande het soms al te onverwacht verdwijnen dier steenen, - dit is ook hier maar al te waar. Verscheidene, die ik zocht, waar ik die weleer gezien had, vond ik niet meer. Zoo herinnerde ik mij, van voorlang geleden, een zonderlinge voorstelling op Oostenburg met het bijschrift: ‘De lucht doet wondre’, - hij was niet meer. Zoo was ook vroeger de zoete inval, voorgesteld door een kwâjongen, die in een suikervat buitelde, een geliefkoosd symbool, dat aan meer dan een gevel voorkwam, - men ziet het niet meer.
En dat verdwijnen dier gevelsteenen gaat nog immer voort. Sedert ik de lijst, die voor mij ligt, heb opgemaakt, zijn reeds een paar jaren verstreken, en niets is zekerder, dan dat sommige, die daarop voorkomen, ook reeds den weg van alle steen gegaan zijn en in den biksteenkelder hun graf gevonden hebben; - 't zou echter wat al te veel moeite zijn, om nog eens met de lijst in de hand alle grachten en straten
| |
| |
en steegjes rond te wandelen, en men zal 't mij wel ten goede gelieven te houden, wanneer ik soms een enkelen steen mogt noemen, die niet meer in wezen is; het zal dan ten minste een bewijs zijn, dat hij er onlangs nog geweest is.
Andere steenen verdwijnen maar tijdelijk; zij gaan soms jaren lang schuil achter die groote houten borden, waarmeê men tegenwoordig de gevels bevracht, en komen dan later weêr onverwachts te voorschijn, zoo als, onder anderen, de blinde ezel op 't water bij de Vrouwensteeg, die daar al een geheugenis van drie eeuwen heeft. Maar wat zonderlinger is, sommige gevelsteenen leiden een nomadisch leven, en verhuizen van den eenen gevel naar den anderen.
‘De Wackere Hont’ stond in 't begin der 17o eeuw ‘in de Calver-straet’, - getuige het titelblad van Pontanus' Amsterdam. Veertig jaren later stond hij op den Dam tusschen de Beurssteeg en Kromelleboogsteeg, blijkens een zeer zeldzame ets van Zeeman, voorstellende den brand van 't stadhuis, waarop de figuur duidelijk te zien is, - en daar staat hij heden ten dage nog.
Aan 't hoekhuis van den Binnenkant en de Kalkrnarkt stond vóór honderd jaren in den zijmuur een gevelsteen rnet een schip met het jaartal 1592; - men ziet dien duidelijk op eene teekening van Vinkeles, berustende in de Verzameling van den Heer Louis Splitgerber. Daar nu evenwel het Nieuwe Waals-eiland eerst in 1646 betimmerd is, zoo moet deze steen van elders daarheen gekomen zijn.
Erger is het, wanneer steenen met merkwaardige afbeeldingen de wijk gaan nemen naar achterbuurten, gelijk onze Erasmus gedaan heeft, - doch hierop komen wij later terug.
Bij achttiende-eeuwsche vertimmeringen heeft men dikwijls de gevelsteenen, die vermoedelijk er niet zeer oogelijk meer uitzagen; weggenomen, en daarentegen de voorstelling aangebragt in het krulwerk of andere versieringen aan lijsten of deurposten. Menig voorbeeld is daarvan op te merken, vooral in het soms zoo weelderig oprijzend sierloof boven achttiende-eeuwsche deuren, dat ons nog wel eens denken
| |
| |
doet aan de hoog gekuifde kapsels dier dagen; - want was mijnheer goed gekapt, en mevrouw nog iets mooijer, hun deur en hun gevel mogten in die dagen ook hun eigenaardig kapsel niet ontberen! - Maar zoo vinden wij dan in die ‘bouwkunstige versiersels aan lijsten en bogen, aan deurposten en vensterkozijnen’ doorgaans nog voorstellingen van reeds verdwenen gevelsteenen terug.
De ouderdom der gevelsteenen is zeer verschillend. De meeste, die wij thans zien, zijn uit de 17e en de eerste helft der 18e eeuw. Enkele zijn nog uit de 16e eeuw.
Een der oudste staat in den gevel op de Texelschekade aan 't hoekhuis van 't Damrak, en is van 1558; hij stelt Loth en zijne dochters voor. Eene zeer fraaije Kruisdraging in de Enge Kerksteeg bij 't Oude-kerksplein - dus weleer tegenover 't kerkhof - schijnt ook uit het midden der 16e eeuw te zijn. Naast Christus zijn er de drie christelijke deugden: geloof, hoop en liefde voorgesteld. En nog voor weinig tijds geleden zag men er op den O.Z. Achterburgwal bij de Molensleeg twee van 1561, met de wapens van Holland en Amsterdam. In de Prinsenhofsteeg staat er nog een aan een poortje van 1560, aan de S. Pieterspoort een van 1584, op het Rokin aan den hoek der Lombardsteeg van 1588, en in de Kalverstraat hij de Begijnensteeg van 1599. Ook het steentje in het pakhuis de Duif op de Kromme Waal bij de Bantammerstraat schijnt uit het laatst der 16e eeuw te zijn.
Oudere steenen echter dan van de tweede helft der 16e eeuw zal men hier aan geen burgerwoningen vinden, omdat de steenen gevels zelf niet ouder zijn. Verreweg het grootste getal is uit de 17e eeuw en de eerste helft der 18e eeuw; maar toch zijn er ook nog van later tijd. Op den Kadijk ziet men de 5 bloeijende korenaren van 1777 en de Pelikaan van 1779. Ja zelfs zijn er enkele uit onzen tijd. Zoo vond ik op de Prinseneilandsgracht de Stoomboot, - een geheel nieuwen gevelsteen, waarop een stoomschip met drie masten is uitgehouwen.
| |
| |
Maar hoewel ik beweer, dat geen gevelsteenen ouder zijn dan de tweede helft der 16e eeuw, zoo volgt daaruit niet, dat er vóór dien tijd aan de houten gevels geene figuren zouden gestaan hebben; - integendeel, zij waren er in de 15e zoowel als in de 17e eeuw, - doch zij waren niet van steen, maar van hout, gelijk de gevels zelf.
In 1452 woonde de Schepen Pieter Claasz. van Neck in een huis waar de Keyser voor stond. En omtrent denzelfden tijd stond voor een ander huis het Vagevuur; - en dat die figuren op houten borden stonden, bewijst ditzelfde vagevuur, daar het op zekeren vastenavond door eenige feestvierenden baldadig in brand gestoken werd.
In de Gasthuissteeg stond in 1477 een smeerhuis, dat de Pereboom heette. In 1481 was er een huis, waar een haan voor stond, en waar de Schepen Pieter Laurensz. in woonde. Tenzelfden tijde stond ergens ook de Zwaan in den gevel; daar woonde toen zekere Klaas, die voorkomt als kapitein der wakende burgerij in de wijk van S. Jacobstoren. Aan een huis, in de Warmoesstraat op den hoek der ‘Waterstege’, die sedert de Guldehandsteeg genoemd is, hing de gulde hant uit, en daar woonde een andere Klaas, die ook kapitein was, in de ‘homanscap’, die waakte aan de Nieuwe brug. Weêr een ander huis had de Ster in den gevel, en wij vinden als bewoner daar weêr een kapitein, Michiel genaamd, die met zijn ‘homanscap’ waakte aan de S. Antoniespoort.
Deze voorbeelden, die ligtelijk nog met een aantal andere te vermeerderen zouden zijn, bewijzen dat het gebruik der figuren in de gevels hier al vrij oud is.
Dr Leemans noemde de gevelsteenen getuigen van ‘den kunstzin onzer voorouders’; - en zeker heeft hij daarmede niet willen beweren, dat alle die steenen voorwerpen van bijzondere kunstwaarde zouden zijn, dit kan natuurlijk slechts met enkele 't geval wezen; zij kunnen niet alle van Hendrik de Keyzer zijn, en meesterstukken moeten zeldzaam zijn, anders zijn 't geen meesterstukken meer. Maar de zin zijner bewering zal wel in 't algemeen deze zijn: dat eene bij de
| |
| |
gantsche bevolking zoo verspreide liefhebberij in beeldwerken sterk pleit voor de ontwikkeling van den kunstzin.
Belangrijk noemde hij die voorwerpen vooreerst om hunnen ouderdom, ten andere om de bewerking, en ten derde om de daarop uitgehouwen voorstellingen; - en wij zijn dit volkomen met hem eens.
Over hunnen ouderdom heb ik reeds gesproken. Wat de bewerking betreft, er zijn er onder de gevelsteenen vele, die inderdaad fraai en met veel zorg bewerkt zijn; op menigen steen ziet men beeldjes, waarop 't oog met welgevallen rust. Maar ook zijn er vele, die, 't zij door ouderdom, of door beschadiging, 't zij door 't herhaald oversmeren met de verfkwast, naauwelijks meer te herkennen zijn.
Andere steenen zijn belangwekkend, om de daarop uitgehouwen voorstellingen. En dit behoeven niet altijd historische tafereelen te zijn; - een enkel beeldje, een eenvoudige figuur is dikwijls voldoende, om levendige herinneringen uit het verleden op te wekken, en ons te verplaatsen in de toestanden van voorheen. En op sommige steenen vindt men afbeeldingen van voorwerpen uit vroeger eeuw, die men mogelijk elders zoo niet ligt vinden zou. Want al moge men beweren, dat uit denzelfden lijd, waaruit die gevelsteenen zijn, overvloed van prenten, teekeningen en schilderijen bestaat, waarop men alle mogelijke voorwerpen vinden kan, - de plastische voorstelling op den gevelsteen heeft toch iets eigenaardigs, dat prent of teekening niet geven kan, en 't is daarom grootelijks te betreuren, dat zoo vele dier steenen onophoudelijk vernietigd zijn.
En wat was nu het doel dier gevelsteenen? Waartoe dat beeldwerk en die zinnebeelden? - Dat doel was zeer eenvoudig: om in een tijd, toen de nummering der huizen nog niet uitgevonden was, aan 't huis een naam en aan den bewoner een adres te geven.
En dat dit werkelijk het doel dier steenen was, bewijzen ons niet alleen zoo vele adressen, als ons nog uit ouden tijd bekend zijn, bij voorbeeld: ‘Cornelis Anthoniszoon, Schilder, achter de Nieuwe Kerck, in de Schrijvende handt’,
| |
| |
1544; - ‘Ambrosius Janszoon, Boeckvercooper, woonende in de Hal-steegh in de boeck-binders winckel’, 1604; - ‘Marcus Willemsz. Doornick, Boek-verkooper bij de Nieuwe-brugh op de Tesselsche kay, in 't Kantoor-inkvat’, 1662; - maar 't wordt ons ook nog door sommige bijschriften op de gevelsteenen zelve duidelijk aangewezen. Zoo leest men, op de Appelmarkt onder eene afbeelding der stad Vollenhove: ‘dit is in Vollenhove’; op den Nieuwendijk onder de afbeelding van een Gooisch boertje: ‘dit is in de Oude Gooijer van Naarden’.
En daarom ook, wanneer soms de oude gevelsteenen verdwenen, en nieuwe zinnebeelden de vroegere vervingen, werd daarvan in de brieven der huizen zorgvuldig melding gemaakt: ‘waer weleer..... in de gevel plach te staen’.
Maar van waar nu de oorsprong van dat blazoeneren der huisgevels met beelden en figuren? Want had men blootelijk ten oogmerk om aan 't huis een naam en aan de bewoners een adres te geven, dan had men dit doel ook op eenvoudiger wijze kunnen bereiken, en er ware daartoe juist geen beeldwerk noodig geweest.
De oorsprong dier gevelversiering is werkelijk te zoeken in den kunstzin onzer voorouders. Hadt ge hun een letter of een cijfer aan hun deurpost of luifel willen geven? Daarvoor zouden ze wel hartelijk bedankt hebben; daartoe waren ze te veel liefhebbers van al wat beeldrijk en zinnelijk was. Misten zij onze fijne beschaving en gladde polijsting nog, zij hadden ook onze koele, prozaïsche stemming nog niet; - zij waren vol zin voor al wat dichterlijk en schilderachtig was; - daar was een poëtisch element in hunne ziel, en een beeld maakte op hun geest vrij wat levendiger en aangenamer indruk dan een stijve letter of een dorre cijfer.
Schreef de krijgshaftige adeldom der middeleeuwen ook op schild en helm namen of cijfers, om zich kenbaar te maken in strijd en tournooi? Of plaatsten ze daarop beelden en figuren van allen vorm in bontgekleurde en schilderachtige ver- | |
| |
scheidenheid? - En de poorterschap streefde in alles den trotschen adeldom na - ook in 't blazoeneren. Deed de baron zijn wapen beitelen en schilderen boven de voorpoort van zijnen burg, - de poorter volgde hem na. Het huis van den burger was zijn kasteel, en zoo goed als de baron blazoeneerde hij zijn voorgevel met wat hij zich ten zinnebeeld gekozen had.
Zoo staan de gevelsteenen in hunnen oorsprong inderdaad eenigermate in verband met de heraldiek. En die invloed der heraldiek op de gevelsteenen is, ook nog in later tijd, duidelijk op te merken.
Vooreerst is de gedaante van vele figuren op de gevelsteenen juist zoo als zij op de wapenschilden voorkomen. Zie, bij voorbeeld, in de Handboogstraat of in de Goudsbloemstraat de afbeelding van een Meermin, of op de Rozengracht die van een Meerman, 't zijn de heraldieke figuren. De Struisvogel is immer de heraldieke met het hoefijzer in den bek. Ook de Pelikaan, die nog al dikwijls voorkomt, verschijnt altijd in die ‘bijzondere en eigenaardige houding’, die de heraldiek haar toekent, terwijl ook 't getal harer jongen op de gevelsteenen altijd drie is, even als in de wapens.
Ook de plaatsing of stand der voorwerpen in de gevelsteenen herinnert ieder oogenblik aan de heraldiek. Twee stokvisschen verschijnen en sautoir. Zeven bloemen staan 2, 3, 2. Schuiten ziet men, vooral op de oudere steentjes, in een stand zoo als zij nimmer op 't water kunnen drijven, maar wel in een schild kunnen staan, t.w. op haar kant met de holte naar den toeschouwer.
Ten derde. Ook de soort der figuren, die meest voorkomen, doet aan de heraldiek denken. Onder de bloemen zijn dit de roos en de lelie, juist dezelfde die ook in de wapens 't meest voorkomen.
Ten vierde. Het getal der voorwerpen is zeer dikwijls drie, even als op de wapenschilden. Doch op de gevelsteenen staan zij altijd 1, 2, terwijl op de wapenschilden de gewone plaatsing 2, 1 is. Maar alweder niet zonder reden, want het veld
| |
| |
Dietsche Warande.
Beeldwerk aan het Zuider Portaal der Oude of St Nicolaas-Kerk te Amsterdam.
Op 1/8 der ware grotte.
| |
| |
Dietsche Warande.
Kraagsteen aan een der torens van de St Anthoniespoort (Waag op de Nieuwmarkt) te Amsterdam.
Op ca 1/4 der ware grootte.
| |
| |
van den gevelsteen is vierkant, terwijl dat van 't schild driehoekig was.
De kleur der figuren, zooveel die op de gevelsteenen is aangeduid, is almede heraldisch. De gouden leeuw, de witte leeuw, de roô leeuw, de blaauwe haan, de blaauwe lelie, de groene laars, de groene hekel, het groene hert, de zwarte hand, de zwarte bijl. Goud komt echter wel het meeste voor.
Eindelijk heeft men 't ook aan denzelfden invloed toe te schrijven, dat de voorwerpen op de gevelsteenen zoo dikwijls gekroond voorkomen. Men kent in de heraldiek die soort van kroon, welke, onderscheiden van de waardigheidskroonen, geenerlei rang aanduidt, - die, als heraldieke figuur, in het schild boven allerlei stukken, maar vooral op den kop der leeuwen, en zoowel in kleur als metaal verschijnt; - en die, als helmkroon tevens op den helm soms den wrong vervangt, als middellid tusschen den helm en 't helmteeken. Dezelfde kroon van drie of vijf eikenbladeren is het, die doorgaans ook op de gevelsteenen voorkomt, en ons alle mogelijke voorwerpen gekroond doet aanschouwen: ‘de gekroonde stang’ (Reguliersdwarsstraat) en ‘'t gekroont Leeuwarden’ (Bethaniestraat); ‘de gekroonde haring’ en ‘de gekroonde jaaglijn’ (Reguliersbreestraat); ‘de gekroonde waterhond’ (Leliestraat) en ‘'t gekroont Compas’ (Jodenbreestraat). Een enkele maal slechts zag ik een kroontje van anderen vorm, en wel op de S. Ant. Breestraat de gekroonde bot met eene gravenkroon, - zeker eene achteloosheid van den steenhouwer; maar die hem te eer te vergeven is, omdat ook in de wapenkunde zelf, in de laatste eeuwen, ten opzigte der kroonen, onnaauwkeurigheid genoeg is ingeslopen.
(Wordt vervolgd.)
|
|