wijzer,... dat ze ons ook niet beter maken. De ondervinding leert, dat uit gestadige ergernis op den duur kregelheid geboren wordt; kregelheid is soms de moeder van liefdeloosheid, van gebrek aan deernis - en ziedaar de reden, waarom de ‘D. War.’ te dikwerf de schouwplaats van onmeêdoogende kastijdingen is. Dit verschijnsel moet, in zijn oorsprong, aan daden als het vernielen der Loterijzaal onder het patronaat, - en het sloopen der Renkumsche kerk met de goedkeuring,- der ‘Commissie’, bovengenoemd, geweten worden. Als wij echter zeggen, dat de Heeren Rose c.s. niet aan onze zedelijke volmaking bevorderlijk zijn, erkennen wij toch in geenen deele, dat wij zouden schuldig staan aan ‘slordigheid’, ‘oppervlakkigheid’, of ook zelfs aan ‘kwade trouw’, zoo als de Heer Leemans dat betuigt - maar geenszins betoogt. Het feit handhaaft zich, ondanks het welgeschreven artikel van den Heer Leemans, in volle kracht: dat de Renkumsche kerk gesloopt wordt, of waarschijnlijk reeds is; dat daarmeê is vernietigd een werk, ‘dat voor de geschiedenis van den vaderlandschen kerkbouw van zeer hoog belang moet geacht worden’, volgends de getuigenis van den Heer Rose; dat de ‘Commissie’, voornoemd, genoeg meent gedaan te hebben met een uitvoerig verslag over een vluchtig bezoek aan te hooren, met aan een ingeniëur te rekommandeeren de maten naar eisch op te nemen, met eene welgeslaagde fotografische afbeelding van het gebouw te accepteeren. Ziedaar, met en benevens de leer, dat de oudste kerk van het land een romaansch gebouw is, en dat een hoogst belangrijk bouwwerk zonder aesthetische waarde kan zijn, de trofeën der ‘Commissie’, waarvoor wij verzuimd hebben ons eerbiedig te buigen. Het doet ons leed, dat de Hr Dr Leemans
ter dezer gelegenheid de lof schijnt te willen verbeuren, hem op blz. 29 van ons Bulletin, VI, No 5 toegezwaaid.