Dietsche Warande. Jaargang 7
(1866-1868)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Die wrake van Ragisel,
| |
[pagina 130]
| |
Het werd uit het fransch vertaald, blijkens vs. 12773[regelnummer]
Dat walsch seget, daer iet ut screef.
De heer C. Hippeau kreeg in 1855 te Twickenham een handschrift in handen, toebehoorende aan den hertog van Aumale. Dit handschrift, door hem beschreven in de inleiding op ‘Le bel inconnu’Ga naar voetnoot1, bevat ook een gedicht, getiteld: ‘Messire Gauvain ou la vengeance de Raguidel’. In 1862 gaf Hippeau dit stuk uit. Het is het werk van een zekeren Raols, van wien geene levensomstandigheden bekend zijn: vs. 3352[regelnummer]
ci commence Raols son conte,
qui ne fait pas à mesconter,
l'istoire fait bon à conter
et à oïr et à retraire.
la matière qui en vient traire
est veritals, si fait à croire.
en vs. 6170[regelnummer]
Raols qui l'fist, ne vit après
dont il fesist grennor acontes
qui n'i soit noumés. C'est li contes
de la vengance Eaguidel.
nus ne l'porroit trover plus bel
n'avoir, car de lui est estraite;
et por ce doit estre avant traite.
Ziet hier den korten inhoud van dezen ‘Raguidel’: Koning Artur houdt te Carleon hof. Volgens gewoonte, wacht hij op een avontuur, doch niets doet zich op. Eindelijk ziet hij een schip aankomen, waarin een doode ridder ligt, wiens ligchaam met eene lans doorstoken is en aan wiens vingers zich vijf ringen bevinden. Een brief, bij den doode gevonden, bericht, dat hij, die de speer uit de wonde zou trekken, des ridders wreker zou zijn en geholpen zou worden door dengenen, welke de vijf ringen van de vingers zou aftrekken. Keye en vele andere ridders beproeven vergeefs de lans uit te trekken. Eindelijk gelukt het Walewein, doch | |
[pagina 131]
| |
't was hem onmogelijk de ringen van de vingers te trekken. Eenigen tijd hierna bemachtigt een vreemd ridder de ringen. Een knecht bericht dit aan Keye, die, zonder iemand iets meê te deelen, den vreemdeling achtervolgt. Op dezen tocht ontmoet hij een ridder, dien hij in zijne bescherming neemt. Desniettemin wordt Keyes beschermeling door een' ander' ridder gedood en hij zelf uit den zadel geworpen. Keye wordt hierop door Arturs bedienden naar het hof gebracht en aldaar in een' kerker geworpen. Hierop begeeft Walewein zich op weg. Door een' herder wordt hij naar het kasteel van den zwarten ridder gebracht. Hij vindt daar niemand en gaat eten. Ondertusschen verschijnt de zwarte ridder. Een hevig gevecht, dat breedvoerig beschreven wordt, ontstaat, waarin Walewein overwinnaar blijft. De zwarte ridder bekent nu dat hij ieder' ridder doodde, tot dat hij Walewein in handen zou krijgen, die hem in een tournooi overwonnen- en zijne geliefde, ‘la dame de Gautdestroit’, afgewonnen had. Walewein schenkt hem, zonder zich bekend te maken, het leven en neemt zijn manschap aan. Beide verlaten hierop het kasteel en ontmoeten jagers van ‘la dame de Gautdestroit’, die een wit hert, den zwarten ridder toebehoorende, vervolgen. Walewein scheidt nu van den zwarten ridder en begeeft zich naar het kasteel Gautdestroit. Hierop volgt, eene uitvoerige beschrijving van de bedrijven, die uitgeoefend werden in de stad en waarvan wij, als bijdrage tot kenschetsing van het middeleeuwsch volksleven, eene vertaling zullen mededeelenGa naar voetnoot1. ‘Velerlei bedrijven werden in de stad uitgeoefend. De een maakt kleederen, d'ander scheert; gene spint, deze....; de | |
[pagina 132]
| |
een maakt schoenen, een ander schildert ze; laarzen maakt deze, gene hozen (beenbekleedingen); bontwerkers kloppen hunne vellen, de een naait ze en de ander legt ze uit; deze snijdt ze en gene verkoopt ze; de een maakt toornen, de ander stijgbeugels; deze maakt breidels, gene zadels, schoon en rijk geschilderd met blaauw. Eenigen herstellen schilden, anderen vervaardigen speren en scherpe punten. Geen huis was er of er werd koopmanschap gedreven. Verschillende messen maakte men. Ook vond men gepolijste helmen. Sommigen maakten maliënkolders, anderen weder degens. Voor de vensters zag men uitmuntend bewerkte ijzeren kousen hangen. Alles wat | |
[pagina 133]
| |
te koop is was in de stad te vinden. Haken, spelden, ringen, tasschen, zijden kleederen en yvoren kammen waren te koop. De een verkoopt peper, de ander was; deze erwten, gene komijn; sommigen alexandrijnsche reukwerken, anderen potten met zalf. Er waren die zich uitgaven voor geneesheeren, die de luî wat | |
[pagina 134]
| |
voorjokten en ze vertelden dat zij verstand van geneeskunst hadden...... zij maakten hun wijs dat zij ze van de waterzucht afhielpen...... Geneesheeren kunnen zeer goed liegen. - Sommigen bewerken gouden en zilveren bekers voor de geestelijken van de eene of andere kerk. Hier is een wisselaar, die geld wisselt. Dáár worden beurzen en dobbelsteenen vervaardigd. Sommigen maken franjes, breed en smal. Meisjes maken linten, broeken, beurzen en zijden kleederen. Hij, die op weg is, kan veel merkwaardigs zien...... Deze maakt harpen, gene violen, de een pijlen, de ander bogen. D'een is klêermaker, de ander schoenmaker. Hier verkoopt men brood, ginds wijn. Van den morgen lot den avond is er genoeg gevogelte en visch te verkrijgen, en in het slachthuis is er varkensvleesch en wild in voorraad.’ Walewein geeft zich, op raad van een meisje, uit voor Keye, omdat ‘la dame de Gautdestroit’ zich op hem wil wreken, daar hij vroeger hare liefde heeft versmaad. Zij houdt W. broeder, Gaheret, gevangen en laat hem iederen dag geeselen, hopende dat eindelijk W. zal opdagen om hem te verlossen. W. bevrijdt zijn' broeder en begeeft zich met hem naar den zwarten ridder. Diens kasteel wordt hierop belegerd door de lieden van de ‘dame de Gautdestroit’. Gedurende dit beleg gaan de beide broeders weg, om Arturs hulp in te roepen. Onderweg verlost W. de schoone Ydaine uit de handen van een ridder en ontbrandt in hevige liefde voor haar. Zij begeven zich nu met haar naar Artur en ontmoeten weldra een' bode van den zwarten ridder, die hun boodschapt dat het beleg opgebroken is, nadat ‘la dame de Gautdestroit’ vernomen heeft dat W. vertrokken is. Hierop komt hen een bode van Artur te gemoet, die vertelde hoe aan het hof een mantel was gebracht, die alleen haar paste, die kuisch en trouw leefde. Alle dames van het hof, zelfs de koningin, hadden te vergeefs de proef genomen. Alleen aan ééne was het slechts gelukt. Eindelijk komen ze aan het hof, waar weldra een ridder verschijnt, Druidain, die Ydaine opeischt. Walewein weigert | |
[pagina 135]
| |
haar af te staan, doch er wordt bepaald, de zaak door een tweegevecht aan het hof van koning Baudemagus uit te maken. Op weg hierheen ontmoet W. een' ridder, die alweder Ydaine opeischt. Aan haar wordt de keus gelaten om te kiezen, en nu volgt ze den vreemdeling en noodzaakt dezen W. twee honden af te nemen. Er ontstaat tusschen beide personen een gevecht, waarin W. overwinnaar blijft. Ydaine Beweert, dat zij W. slechts verlaten heeft om zijne trouw te beproeven, doch hij laat zich dit niet wijs maken. Hierop volgt het gevecht met Druidain, en, hoewel overwinnaar, schenkt W. dezen de schoone, doch ontrouwe Ydaine. Nu vindt W. het schip, waarin de doode ridder gelegen heeft. Hij begeeft zich aan boord en landt te Escoce. Hier ontmoet hij eene jonkvrouw, die hare kleederen verkeerd aan heeft, omdat zij eene gelofte gedaan had: ze zoo lang zóó te dragen, tot dat ze Walewein ontmoet heeft, die bestemd is om den dood van haren minnaar Raguidel te wreken, die gedood s door Guingasouin. Deze bezit eene dochter, welke bemind wordt door Yder, die met Walewein Raguidels dood moet wreken. W. ontmoet nu Guingasouin. Een gevecht ontstaat, waarin W. zich vruchteloos bedient van zijne gewone wapens. Hij is gelukkiger met de lans, die in Raguidels ligchaam gezeten heeft. Yder verschijnt ook en doodt een beer, die Guingasouin beschermt. Het gevecht wordt uitgesteld. Na verloop van dit uitstel wordt Guingasouin overwonnen en gedood door Walewein. Dus is Raguidels dood gewroken. Den overwinnaar komt als prijs de hand van de dochter des overwonnelings toe. Yder, die haar bemint, smeekt Walewein haar aan hem af te staan, hetgeen geschiedt. Hierop gaat W. naar Arturs hof en vertelt daar zijne avonturenGa naar voetnoot1. Wanneer men met het fransche stuk het mnl. vergelijkt, vindt men bij zeer groote overeenkomst eenige punten van verschil. | |
[pagina 136]
| |
Bij eene oppervlakkige vergelijking reeds blijkt, dat het fransche stuk veel uitvoeriger is in de details dan het mnl. en hoewel dit laatste episoden heeft ingelascht, die niet in het fransch voorkomen, telt het slechts 2975 regels, terwijl ‘La vengeance de Raguidel’ niet minder dan 6176 verzen bevat. Het mnl. stuk werd, zoo als we reeds zagen, door een afschrijver in het derde boek van den Lancelot gelascht. Eene vergelijking leert, dat het eenigzins gewijzigd werd, om het te doen passen in het groote werk, waarvan het thans een gedeelte uitmaakt, zoo als reeds door den uitgever gegist werdGa naar voetnoot1. Om het aan den Graalroman te verbinden, werd het XVIIIe hoofdstuk vervaardigd: ‘van der joncfrouwen van Galastroet, waer ombe si Waleweine minnende ward’ (vs. 11161-11255). Wij lezen hierin dat.... der joncfrouwen casteel daer ic hier vore sprac een deel (vs. 11164)
genoemd werd Galastroet, om dattene Galaät wan al bloot (vs. 11186).
Dit is vroeger in den Graalroman verhaald. Vgl. vers 2167 vlg. Verder worden we in dit hoofdstuk voorbereid op gebeurtenissen, die naderhand uitvoerig verhaald worden. In het gedicht zelf vind ik twee plaatsen, die doelen op gebeurtenissen, in den Graalroman verhaald. (1) vs. 11719[regelnummer]
ende oec hebbic sider verhort
dat sine te voren minde al bloet.
om dat hi sloech die ridders doet
die haren casteel hadden ontcracht,
daer Galaat hier vore ombe vacht.
die ridders ontfloen hen som aldaer
ende her Walewein gemoetetse daer naer
ende sloechse doet, ende daeromme, here,
werd sine minnende harde sere.
Vergelijk hiermede vs. 2368 en 2436 van het derde boek van den Lancelot. | |
[pagina 137]
| |
(2) Op dezelfde gebeurtenis doelt vs. 11928: doen dede si hem vord verstaen
waer af irst die minne quam.
omdat hi den ridders haer leven nam
die Galate ontreden ter stat
doe hi den toren wan vor dat,
daer Galate gesciede groet wonder,
dien die joncfrouwe nu hadde onder,
ende diemen hier vore oec hiet met
der joncfrouwen casteel, dat wel wet,
ende diemen daerna hiet Galastroet
na Galate, om dat hi uter noet
den casteel holp gerede.
Het spreekt van zelf dat die plaatsen, welke op den Graalroman betrekking hebben, niet in het fransche stuk gevonden werden. Ze zijn door een vertaler of een afschrijver ingelascht, om het stuk aan den Graalroman te verbinden. Vs 12635-15054 vindt men ook niet in 't origineel. Dit hoofdstuk is getiteld: ‘Hoe Walewein wilde weten vrowen gepens.’ Van waar de compilator deze episode ontleend heeft is me onbekend. In den oudsten roman van Walewein vindt men (vs. 1088-1128) eene passage, die slot noch zin heeft, doch aan een gedeelte van dit hoofdstuk (vs. 12770 vlg.) herinnert. Dáár ‘schijnt het eene gebrekkige en onoordeelkundig aangebrachte navolging van hetgeen Walewein (hier) gebeurt’Ga naar voetnoot1. Opmerkelijk is het, dat juist in dit gedeelte, hetwelk niet in het fransche stuk, door Hippeau uitgegeven, voorkomt, het beroep op het fransche origineel (vs. 12775) gevonden wordt. Zeker is dus ook dit hoofdstuk uit het frausch vertaald. Hierop volgt een verhaal, dat overeenkomt met het tweede gedeelte van den ‘Ghevalier à l'espée’Ga naar voetnoot2. Hierin wordt verhaald dat een ridder Waleweins geliefde, Ydeine, opeischt; zij zelve zal kiezen en verlaat Walewein. Ydeine herinnerde zich dat Walewein een windhond heeft gehouden. De nieuwe minnaar | |
[pagina 138]
| |
moet haar dien terugbezorgen. Tusschen hem en Walewein ontstaat nu een gevecht, waarin de laatste overwinnaar blijft. In het door Hippeau uitgegeven stuk wordt deze episode, als wij boven zagen, ook gevonden (vs. 4446 vlg.). Een paar plaatsen zullen toonen dat het mnl. verhaal meer overeenkomt met deze redactie dan met die in den ‘Chevalier à l'espée’. Ideine verlaat Walewein met deze woorden: (1) vs. 4553[regelnummer]
- ‘comment, fait-ele, est-il ensi?
avés vos moi ici parti?
avés me vos misse en balance?
mult ai en vos porre fiance.
or sai je bien, se m'amissiés,
ja ju parti n'i éussiés.
tos vos estes de moi partis,
qui en faites vos jus partis,
vilainement vos en partés
quand vos de moi vos jus partés.
certes, je prens ceste partie:
m'amors est de vos departie,
or en alés, de vos me part,
car en moi n'arés.I. part:
alés-vos ent, car je vos lés.’
Vergelijk met vs. 13086 van het mnl. stuk: - ‘ja, Waleweine,’ sprae Ydeine dan,
settimi nu te dele van desen,
ic sie wel gi wilt mins quite wesen:
gi sijt mins mode ende sat:
gine const mins quite worden niet bat,
het scient wel gi mint mi clene.
(2) vs. 4594[regelnummer]
or ai je menti tot à cors
à Druidain, bien doi derver
quant ne puis je mon dit sauver.
Vergelijk met vs. 13104: nu salic verliesen mine trouwe
an Druideine, dat secgic u,
| |
[pagina 139]
| |
want ic geloefde hem nu
u te bringene te campe gereet:
dus salie breken minen eet.
Nadat Walewein Druidein overwonnen heeft en hem Ydeine ‘tere amien’ gegeven heeft, komt in het mnl. eene episode voor, die niet in het fransch gevonden wordt. Hierin wordt verhaald: ‘hoe de jonkvrouw, aan wier minnenyd Walewein ontkomen was, het meisje gevangen hield dat hem gered had, en hoe Maurus en Gariët haar te hulp ijlden en het kasteel belegerden. De beangstigde burchtvrouw stelt voor, het pleit door een tweegevecht te beslechten. Keye treedt onder een vreemden naam voor haar op, maar delft het onderspit, en zij neemt nu Maurus tot gemaal’Ga naar voetnoot1. Bij de belegering van het kasteel van Maurus, worden Walewein en zijn broeder bij ongeluk, bij een uitval, buiten het kasteel gesloten (vs. 12260): doe keerden si ombe saen na das
ende keerden ten bosche waerd tien tiden
daer hen nieman na dorste riden.
Dit wordt in het fransch eenigzins anders verhaald. Ook hier heeft het buitensluiten plaats (vs. 3332): et quant mesire Gauvains vit
que tuit chacierent cele part
son frere apele si s'en part
et entre el bois qui li fu près.
Doch hier geschiedt het opzettelijk: zij willen namelijk hulp zoeken (vs. 3132): or di ge que j'irai por voir
por le secors querre orendroit.
Dit zoeken om hulp verbindt de dichter aan de reden waarom Walewein van Arturs hof gegaan is, om Raguisel te wreken (vs. 3097): | |
[pagina 140]
| |
quant mesire Gauvains entent
que il li dit que ilGa naar voetnoot1 s'atent
à lui de secors et d'aïe,
il li respont: ‘bien ai oïe
vostre raison vos dites bien.
..........
por Diu volentiers vos quesisse
cest secors, se il peust estre.
si vos en vuel dire mon estre:
je vois une aventure querre.
jamais n'entrerai en ma terre
devant que je l'arai travée.
trop seroit ma honte provée,
s'à, la cort retornoie issi.
car je le di, quant m'en parti,
que jamais jor n'i enterroie
dusqu'à l'ore que je auroie
un chevalier de mort vengié
à cui je oi Ie jor sacié
del cors le tronçon d'une lance.’
à icest mot, li muet et lance
li cuers, et lors s'est apensés
del tronçon que fu obliés,
dont il dut la vengeance faire.
Op deze plaats is in het mnl. stuk geene sprake van het vergeten der lans. Eerst later, wanneer Walewein Ideine aan Arturs hof brengt, lezen we (vs. 12545): mettien heeft die conine gesproken:
‘Walewein, es die riddere gewroken
dien gi tspere ute traect?’
- neen hi, here (wat hulpt ontsaect?)
ic hebber menech lant om gereden
maer ic quam noisint te gere steden
daer icker iet af conde geweten.
oec haddic dat trinsoen vergeten
daer ickene mede wreken soude.
| |
[pagina 141]
| |
De toespeling op liet ‘Fabliau du mantel mautaillé’Ga naar voetnoot1 vindt men in het mnl. (vs. 12505) en in het fransche stuk (vs. 3923). Van wanneer dagteekent het origineel? Vs. 4972 lezen we: si vait cantant
d' Isseut la blonde et de Tristant
d' Elaine et de Paris de Troies.
De Tristan ontstond op het einde der 12e eeuwGa naar voetnoot2. Bénéoit de Sainte-Maure, de schrijver van den roman de Troie, leefde omstreeks de helft der twaalfde eeuwGa naar voetnoot3. De dichter Raols was, zoo als we gezien hebben, bekend met den ‘Chevalier à l'espée’. Dit gedicht is, blijkens vs. 18, na den dood van Chrestiens geschrevenGa naar voetnoot4, die omstreeks 1200 stierfGa naar voetnoot5. Het gedicht van Raols zal ontstaan zijn in het tweede vierendeel der 15e eeuw, de vertaling valt dan in de tweede helft dier eeuw, in een tijd ‘toen de beschaafde geest van het ridderwezen had uitgeleefd.’ ('t Is duidelijk) ‘dat dit gedicht bestemd was voor ooren, die niet voor fijne kunstvormen geopend waren, voor gemoederen, die een heftigen prikkel begeerden, maar weinig zin hadden voor die galanterie en uiterlijke beschaving, waarop de adel prijs stelde’Ga naar voetnoot6. De voornaamste fout in beide bewerkingen is het gebrek aan eenheid. Al hetgeen tusschen vs. 335-4870 ligt heeft met het hoofdfeit, de wraak van Ragisel, niet het minste te maken. De mnl. bewerker zondigt nog meer dan de fransche, door het verhaal te lappen aan den Graalroman en er nog een paar avonturen bij te kladden. De fransche bewerking is in een duidelijken, soms ietwat spottenden toon geschreven. Opmerkelijk is de levendige dialoog, die denken doet aan de werken van Chrestiens. Hoogst ongunstig steekt bij 't origineel de vertaling af, die in een zeer matten stijl vervat is, hetgeen ook bewijst dat ze | |
[pagina 142]
| |
in een tijdperk van verval der kunst ontstond. De vertaler heeft de meeste details, welke van gewicht zijn voor de kennis der oudheidkunde, weggelaten. Eene dier plaatsen bevat de optelling der neeringen in eene stad (vs. 1810 pag. 64), boven door mij medegedeeld. Alles wat bij kan dragen om tot de volledige kennis te geraken van de geschiedenis der verdichting in Europa, en daarmeê van het volksgenie, verdient in ieder geval de belangstelling van den vriend der beschaving en der kunst en daarom hebben wij het niet on dienstig geacht in de Dietsche Warande de behandelde stoffe ter sprake te brengen. Delfzijl, Aug. 64. |
|