van daveren: ‘Amour sacré de la patrie!’ Gij kunt lezen, waarde Lezer; vermoedelijk ook schrijven: morgen zal u het compromis onzer dilettant-katechizeermeesters ter teekening worden aangeboden. M.
Ik ontvang zoo even, van de hand des Heeren Leliman, een exemplaar van het boven bedoeld stuk. Grooter onzin werd zelden ten papiere gebracht. 63 personen, die, in het hoofd, ‘kunstenaars, geschied- en letterkundigen’ genoemd worden, vereenigen zich, om te vragen, dat de ‘afgevaardigden der plaatselijke commissiën’, bij de beoordeeling der aanstaande modellen, hunne keus vestigen op Ebenhaëzer en niet op N O.
Volgends het Programma hebben ondertusschen de afgevaardigden geene keus uit te brengen, en blijft deze aan de Hoofdcommissie en den Prins-Voorzitter overgelaten. Die 63 Heeren vragen dus eene ongerijmdheid; iets dat de billijkheid niet kan toelaten hun in te willigen. Nochtans is die vraag onderteekend, onder anderen, door de Heeren Dr L.R. Beynen, Dr R.C. Bakhuizen v.d. B., H.J. Schimmel en Prof. J.G. de Hoop Scheffer.
De vraag wordt gemotiveerd door 4 verklaringen: de eerste werpt de geheele germaansche richting, waar het aankomt op het uitdrukken van Nederlandsche personen en feiten der XIXe Eeuw, achter de bank: ‘De bouwstijl en de geest van het ontwerp N O kunnen, zonder in strijd te komen met zich zelve, geene enkele uitdrukking bevatten, passend aan de feiten en personen van 1813’. Zoo is dan ook, volgends de hooger genoemde Heeren, het in germaanschen stijl ontworpen monument voor Prins Albert van Engeland eene kolossale dwaasheid. Dat vinden de Heeren Beynen, Bakhuizen, Schimmel, Vosmaer, Scheffer, A. Mees, K. Az., Dr C. Leemans en anderen.
De 2e verklaring is eene tweede ongerijmdheid: die 63 Heeren verklaren namelijk, dat zij komen zeggen wat de Jury in 't openbaar, in alle dagbladen, gezegd hoeft! Met potsierlijke plechtigheid komen die Heeren daar een manifest van maken!
Ten derde verklaren de Heeren Beynen, Bakhuizen, Schimmel, Beeloo, Burlage, Gerard Keller, P.F. Greive, J. van de Laar, B. Wijnveld, Jr en anderen, dat het ontwerp N O door den maker veel te laag geraamd is. Dat onderteekent gij, Beynen, Schimmel, Keller, Greive! Daar zet gij uw hand onder. Wat weet gij daar van?? Immers niets!
De vierde verklaring is de schreeuwendste onbillijkheid, die men zich denken kan. Daar zijn namelijk eenige beroemde buitenlandsche kunstrechters: Viollet-le-Duc, Beresford Hope, Reichensperger, Ad. Siret, James Weale, Didron Ainé en Ferstel, die eenparig N O ver boven Ebenhaëzer verkiezen. Zij mogen niet oordeelen, zegt het orakel der 63 Heeren, want zij zijn ‘meerendeels en bij voorkeur’ de richting toegedaan, waarin N O ontworpen is. Maar wij, 63-en, wij mogen wel oordeelen, en vergen den palm voor Ebenhaëzer - want wij zijn voor de richting, waarin Ebenhaëzer ontworpen is.
Zelfs de grijze B.J. Van Hove schaamt zich niet de hand te leenen, tot het te werk stellen van zulke justitie. Dat het jammerlijk fanatisme van sommige onderteekenaars zich tot zoo iets laat opzweepen, begrijpt men; maar ook de Heeren Offenberg, C. Springer, H.J. van den Brink, F.W. van Gendt, Eberson, Rochussen, Egenberger, en H.J. Schimmel (anders de eerlijkheid in persoon!) teekenen zulke mizeries: en dat op het kunstgebied! Is het onkunde der kunsthistorie, of antipapisme? Daar is geen derde bron mogelijk. De eenige verschooning voor mannen als Bakh.v.d. Brink, Beynen, Vosmaer, Schimmel, Beeloo en De Hoop Scheffer is - dat het stuk, bovenaan, op de eereplaats de handteckening draagt van den Heer W.N. ROSE - den man, die de Loterijzaal gerestaureerd heeft. Trouwens, bij hun te Duce sequar, worden de Heeren ten slotte gesteund door de beroemde kunsttheoristen B. Looman, C. Zemel, C. Vermeys, F.W. de Virieu, A. van der Steur en J. Maris.
Het meeste leed voel ik over den gemoedelijken Beynen en H.J. Schimmel (dien ik eenige zelfstandigheid toeschreef).
Het onhandigste is het van Godefroy, Metzelaar, Offenberg, Froger, van den Brink, Leliman, en Kamperdijk. Die Heeren bereiden ons en zich-zelven nog menig vrolijk oogenblik: trouwens wederzijdsche welwillendheid wordt op den duur eentonig. Maar: Rira bien qui rira le dernier.
J.A. Alb. Th.