Dietsche Warande. Jaargang 7
(1866-1868)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Historische Aanteekeningen
| |
[pagina 92]
| |
luî, ofschoon de laatste een kleine dertig jaar jonger dan gene, en toch geen hartstochtlijk minnaar van luidruchtige bij-een-komsten, als men Houbraken gelooven mag. Govert Flinck is bekend als een man van middelen, die uitmuntend gelogeerd was; waarschijnlijk nog beter dan zijn jonger broeder, Ameldonck F. in 1649 ‘Cruyenier’ te Emmerik: tijdens Goverts ondertrouw met een Rotterdamsch meisjen, genaamd Ingitta Thoveling (Juni 1645Ga naar voetnoot1), met hare moeder, Maria Dircksen Bos, wonend op het Cingel, was zijn adres, wel is waar, op de Lauriergracht, maar voor beginnenden van deftigen stand was dat in de XVIIe en XVIIIe Eeuw eene woonplaats, die genoemd kon worden; ook leert ons Dr P. Scheltema (Aemstel's Oudheid, II, 132), dat hij daar twee huizen gekocht had; en hierin heeft hij waarschijnlijk de bekende kunstzaal aangelegd. Govert F. hertrouwde in Mei, 1656, te Gouda met Sophia vander Hoeven. Alleen bij zijne eerste verloving heeft zijn vader, Teunis Govertsen F., ‘geassisteert’. Aldus het Puiboek van Amsterdam, ter verbetering der berichten van Houbraken en mijn geachten vriend Scheltema. A.Th.] | |
VIII.
| |
[pagina 93]
| |
aen den dagh. C. Sticht. Rijmen waerby gevoeght eenighe, die noyt in druk geweest zijn, welcke ick oordeel niet de minste sijner wercken.’ Wat de ‘Klachte’ betreft, zal hij ons veroorloven moeten, in laatstgemelde meening te verschillen, en evenzeer over die zoo klakkeloos toegedichte vaderschap van 't ding. Wij vinden het toch: 1. Tien jaren laler in de 12e (gewone) uitgave, met andere van onzekere herkomst, in een afzonderlijke vierde afdeeling van Kamphuysens eigen Rijmen gescheiden, en daaromtrent nog volgende onverbloemde betuiging van den dichter Joachim Oudaen in zijn voorzang voor die uitgave: Wij weten oock dat iet, uit enkel misverstand
Of uit voorbarigheid en mangel van goed oordeel,
Uit 's drukkers eigenbaat en snood bejag van voordeel,
Ja, dingen, die in stof en tijd hem tegengaan
Door nieuw en nieuwer druk hier worden bijgedaan;
Opdat het echter min voor 't zijne wordt gerekend,
Is 't billijk, dat het sta bijzouderlijk geteekend.
Des 't geen men zeker weet Kamphuysens niet te zijn,
Qf 't geen m'onzeker houdt en twijfelig voor 't zijn,
Vertelt het vierde deel -
2. Komen in een wat later uitgave de, door Huët uit die van 1722 aangehaalde, woorden voor dat het ‘te verwonderen is, dat de auteur (der Clachte), die nog leeft, zoo geduldig aanziet’, dat zijne verzen voor Kamphuysens worden uitgegeven, enz. 3. Komt in de welbekende Apollo's Harp, te Amsterdam bij Jan Hendriksz. en Jan Rieuwertsz, 1658, dezelfde Klacht, maar met een slotcopletjen voor, dat door Colom weggelaten is, en ons op den weg kan helpen, den maker uit te vorschen: Die dit liedt zingt of leest, wil na de naam niet vragen
Des dichters; ziet op 't eind, schept gij daarin behagen;
Ik die 't u geef, geef 't u tot stichting en vermaak,
Eer ik in 't graf, 't welk niet zal lijden lange, raak.
De ongenoemde dichter hoort dus kennelijk in Langerak thuis, of was daarmeê in verband. Daar nu ook Kamphuysen | |
[pagina 94]
| |
in der tijd den Heer van Langerak in de opleiding zijner kinderen had ter zij gestaan, zou men aan hem kunnen denken; maar hij was èn in 1616 - dus vijf jaar vóór de uitgave van Starters Boertigheden - reeds van daar vertrokken, èn, zoo lang hij er was, nog niet dier verzakende wereldbeschouwing toegedaan, die hij vervolgens zoo volhardend beleed. Men dient dus aan een ander Langerakker te denken, en dan ligt in dat weinig geletterde plaatsjen zeker niemand nader voor de hand, dan de vader van den bekenden Letterkundige F. van Halma, die daar in 't midden der eeuw predikant was. Een zoo geletterde zoon van een dorpspredikant veronderstelt een min of meer geletterden vader, en de Klacht is juist kreupel genoeg gerijmd en kleingeestig genoeg gedacht, om een niet ongeletterden noch al te vrijzinnigen herder en leeraar der 17e eeuw tot maker te hebben. - Zoolang ik er dus geen ander voor vind, zal ik de vrijheid nemen er Dr Halma voor te houden; Kamphuysen mag er, in ieder geval, niet langer voor aansprakelijk blijven. Deventer, Dec. 1863. Van Vloten. | |
Wandalisme.
|