Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Een Bijdrage tot Bilderdijks Werken
| |
[pagina 574]
| |
heel nieuw en verrassend, of de oneindige verscheidenheid van woordvormingen en samenstellingen waardoor zijn voortbrengselen somtijds op het eerste gezicht af voor de zijnen doorgaan; of eindelijk, wij worden verrast door een woordenkeuze of een uitdrukking die de Dichter-zelf op andere plaatsen veroordeeld heeft, of waarover hij anderen menigmaal is hard gevallen. Als wij het overigens wagen van min dichterlijke of zelfs ondichterlijke voortbrengselen melding te maken, en daarbij niet het minst de zoogenaamde stichtelijke poëzy gedenken, spreekt het van zelf dat wij daarbij niet het oog hebben op Bilderdijks gevoelens op het gebied van godsdienst. Wij bekennen gaarne dat wij ons menigmaal aan de meest rechtzinnige voortbrengselen van dichters van allerlei richting vergast hebben en er door als in een andere sfeer werden overgebracht, wanneer er namentlijk een innig geloof, een hart brandende van liefde, of een hijgen en smachten naar den God des dichters in sprak, en een rein en verheven gevoel er zich in lucht gaf. Bij elke herhaalde lezing - en menigmaal is zij herhaald - hebben wij Petrarca's lofzang aan Maria niet alleen ten hoogste bewonderd, maar er ons inniglijk in verlustigd. Hetzelfde genot smaakten wij, telkens als wij den laatsten zang van Dante's Paradijs onder het oog kregen en wij met den Heiligen Bernardus ‘Virgine madre, figlia del tuo figlio,’
aanhieven. Wie zou er ooit zoo barbaarsch zijn zulke taal te bespotten of er geen geopend oor en gemoed voor te hebben? Doch ter zake. Door het bijeenzamelen van de belangrijkste dichtschatten, zal men tevens gelegenheid hebben om den dichter menigmaal recht te doen door het opnemen van stukken, waarover hij dikwijls en zeer ten onrechte is hard gevallen. Tot die gedachte kwamen wij ook, toen wij te Londen in kennis kwamen met den Engelschen letterkundige uit wiens hand wij de bijdrage ontvingen, die wij straks zullen laten volgen. In de verschillende bundels van Bilderdijk had de Engelschman een rij van stukken aangeteekend, die door uit- | |
[pagina 575]
| |
stekendheid van vorm of echt dichterlijken inhoud uitmuntten. Tot die dichtstukken behoorden er eenigen die, voor zoover hij gelegenheid had door vertalingen zijn landgenoten er kennis mede te doen maken, in staat waren hen tot de bekentenis te brengen: ‘Bilderdijk was really a poet’. Vóór wij hiervan afstappen uiten wij nog een enkel woord, waartoe de handelwijze en het oordeel van den Engelschen letterkundige ons mede aanleiding geeft. Nergens wellicht kon er naar ons voorkwam zoo zeer sprake zijn van miskenning van Bilderdijk, als bij de wijze waarop een der dichterlijkste voortbrengselen van den Poeet door zijn landgenoten was ontvangen. Van het eerste oogenblik af dat wij zijn Nero aan de Nakomelingschap leerden kennen, trof ons de meesterlijke greep, de dichterlijke en stoute opvatting, de geniale konjekture van Bilderdijk. Het is waar, wij leeren van onze jeugd af, dat Nero het grootste monster was dat de waereld ooit gedragen heeft; op de katechisatie wordt hij ons afgemaald als de verdelger der Christenen; op onze kermissen heeft de leeuw, hoe slaperig en lummelachtig hij er meest uitzie, gewoonlijk den naam van Nero. Doch dit neemt niet weg, dat de man van nadenken en zelfstandig oordeelen twijfelt en vraagt, wat er van dat alles waar zij; dat hij tot de verwijderdste bronnen tracht door te dringen om uit te vorschen waarop traditie en volksmeening gegrond zijn. Dan kan het oordeel wellicht wat gewijzigd worden, vooral wanneer hij (bij voorbeeld) hoort, dat er ook een stem is, die ons meldt dat Nero eenmaal een man van groote verwachting was; dat hij door het eigenlijke volk niet zoo bijzonder gehaat was in zijn tijd; dat velen er van hem zelfs na zijn dood terug verwachtten. Maar ook al ware het dat het zelfstandig oordeel na naauwgezet onderzoek tot de overtuiging kwam, dat volksmeening en overlevering waarheid spreken, dan nog blijft de meer dan oppervlakkige mensch hierbij niet staan, maar hij tracht uit te vorschen, wat de beweegredenen van Neroos zonderlinge handelingen waren, wat omstandigheden hem beheerschten, wat omgeving en voorvallen zijn karakter en inborst hebben ge- | |
[pagina 576]
| |
vormd of beter misvormd. Dat wordt wijsgeerig geacht in een geschiedschrijver; dat wordt als een der hoogste verdiensten geacht in een dichter; dat is het waardoor Goethe maar vooral Shakspere uitmunt. Doch in Bilderdijk heeft men, of liever, hebben zijn scherpzinnige landgenoten, het niet willen dulden. Het doet er natuurlijk weinig toe, of zijn gissingen en wijze van voorstelling houdbaar zijn of niet; het pogen des dichters, de motieven voor een karakter als dat van Nero te vinden, is grootsch! En ook, zijn er geen konjekturen waarvan, ja zelfs zeer licht en door den onbeduidendste kan gezegd worden, dat zij onhoudbaar zijn, doch die niet te min verrassend, hoogst geniaal kunnen genoemd worden? Doch zoo als maar al te dikwijls, bijna zouden wij gezegd hebben meestal het geval is, voor het ongemeene, wat niet zoo dadelijk in de gewone sleur der denkbeelden medegaat, heeft men weinig gehoor, het wordt veracht of aangevallen. Van Kampen, de groote geleerde, de veelweter van zijne dagen, maar lang niet onbevooroordeeld en nog al dweepachtig op zijn gebied, zegt dat in het genoemde stuk ‘een heiligschennis tegen de menschheid en het zedelijk gevoel is gepleegd, die noch tijdgenool, noch nakomelingschap den Dichter immer vergeven zal.’ Anderen spreken met niet minder beftigheid van ‘een verdedigen van moedermoord.’ Het is aardig (en soms meer dan dat, ergerlijk) te zien hoe de menschen, Hoogleeraren er onder begrepen, dikwijls van de eigentlijke kwestie geheel en al afdwalen en tot een van geheel anderen aard overspringen. De eerste vraag van een oordeelkundige beschouwing, van eene gezonde kritiek had in betrekking tot het bewuste stuk kunnen zijn, of Bilderdijks motiveering juist was; of hij eenigzins geslaagd was in het duidelijk verklaren van het ontstaan van zulk een ontzettende verschijning als Nero, een verschijning, die toch onmogelijk zoo geheel en al op zich zelf kon staan; op zijn hoogst, (en dat kon men alleen doen als geschiedvorscher) of de verklaring gegrond was op de geschiedenis, ofschoon bij ontkenning daarvan, het stuk als gedicht wellicht niets | |
[pagina 577]
| |
van zijn waarde zou verloren hebben. Doch in plaats van dit, schermt men zoo wat los in 't rond met ‘moedermoord verdedigen’, ‘heiligschennis plegen tegen de menschelijkheid en het zedelijk gevoel’, en wat dies meer zij; zaken waar Bilderdijk, hoe zonderling, naar sommigen meenen, zijn denkbeelden ook zijn, volstrekt niet aan gedacht zal hebben. Men zie overigens wat Da Costa verder ter verdediging van den Dichter bijbrengt. Alleen willen wij er nog bijvoegen, dat een vreeemdeling, wat dit gedicht betreft, sprak van een stoute greep en wijsgeerige opvatting, (gelijk wij reeds zoo even deden) te benij den door menig groot dichter in zijn eigen land. Wellicht zal dit velen wat gunstiger stemmen jegens het uitnemend schoone dichtstuk, daar de Nederlanders nog al spoedig gestreeld worden, wanneer het een vreemdeling belieft gunstig of met lof over hen te spreken. En eindelijk komen wij tot de mededeeling van onze eigentlijke bijdrage. Zij bestaat uit een aantal koepletten van een belangrijk dichtstuk van Bilderdijk, door een van 's Dichters vrienden in Engeland in zijn moedertaal overgebracht. De waardige grijzaart met name Thelwall (zie Da Costa, de Mensch en de Dichter, blz. 542), sedert eenige jaren Professor aan King's College, behoort tot een familie welke, gelijk hij-zelf, op letterkundig gebied in zijn eigen vaderland niet onbekend is. Wij herinneren ons met genoegen met hoeveel belangstelling hij altijd over onze letterkunde en onze taal sprak, in 't bijzonder over Bilderdijks poëzij. Naar wij uit een brief van Bilderdijks eigen hand opmaakten, was hij buitengewoon met de eerstvolgende vertaling ingenomen. Deze met nog eenige andere proeven van Bilderdijksche poëzy heeft ook gediend als toelichting in een Lecture on the Character and Poetry of Bilderdijk, die op verschillende plaatsen in Engeland ten gehoore is gebracht en de meeste belangstelling heeft opgewekt. Met gulheid werden ons deze proeven door den vertaler afgestaan met vergunning om haar met bovengemelde bijzonderheden openbaar te maken. Wellicht dat de nu volgende door nog eenige andere proeven zullen gevolgd worden. | |
[pagina 578]
| |
Het oorspronkelijke draagt tot titel: de Dichter, en is te vinden in de Krekelzangen, 3e deel, of in de uitgave van Kruseman, 11e deel, blz. 248. The poet.
To Mr Isaac da Costa. As when his blood's impetuous flow
And inborn bosom-glow
Stirs up the lightning-bearing bird of Jove
(Who far above the feebler feather'd race
Soars proudly through the azure space)
From the parental nest to rove,
Along the untried heavenly way
To stretch his vigorous wings and pounce upon his prey;
Who soaring upward, dares to sling
His unaccustom'd wing
Upon the storm and whirlwind; of his new
And untried strength uncertain, rows his flight
On pinion firm through aether bright,
Cradles himself on heavenly dew,
Flies in the sun's refulgent blaze,
While far beneath his course the vollied lightning plays:
Even so, before earth's wondering eyes
Doth the young poet rise
With the first kindling of his soul's desire;
Who, fixing thus his unperverted sight
Where Fair and Virtuons blend their light
In Truth and Wisdom's streaming fire,
On Heaven's starr'd pavement dares to run,
And fears to singe his plumes against no burning sun.
Then roams he through the sanctuary
Of spirits pure and free,
Devinely rapt above these lower skies;
Then looks he down from his sublimer sphere
| |
[pagina 579]
| |
On earth's degraded children here
With calm and unbeclouded eyes;
Then swells with here unknown desire -
Pure as the gales of Heaven which angel breasts inspire.
Then pours from golden lute along
Devinely warbled song,
Almost too sweat for earthly ears to hear, -
Whose power constrains the self-forgetful heart,
Dissolving in delightful smart,
To melt away with holy fear,
And mount aloft in volum'd flight
To hang, one incense cloud, around the Throne of light.
My pupil! on that eagle wing
You soar aloft and sing,
And lave the earth with music all your own.
Proceed: no earthly bound restrain your bent!
Pierce the blue sapphire firmament,
And grasp a more than earthly crown;
And when I'm numbered with the dead,
My soul, delighted still, shall hover round your head.
Het komt ons voor, dat een vergelijking met het oorspronkelijke wel der moeite waardig is en ongetwijfeld de verdienste van juist deze vertaling zal doen uitkomen, daar het oorspronkelijke voor een vreemdeling zeker een der moeyelijkste gedichten van Bilderdijk moet zijn. Wij laten hier volgen het welbekende motto voor de Najaarsbladen. Motto.
A wither'd half-uprooted trunk, the prey
Of stormy gusts, - o'er which no genial Heaven
Hath ever shone! What fruit then should it bear?
Its foot no more is fix'd in th'earth, its head
With its own burden bends, the sapless arms
Are breaking; and the desolating North
Sweeps off the remnant of its wither'd leaves,
With branches dry and dead. Even such am I!....
| |
[pagina 580]
| |
Ten laatste deelen wij voor deze gelegenheid een fragment mede uit De ondergang der Eerste Wareld, om wellicht later eenige fragmenten uit de Ziekten der Geleerden ten beste te geven, die ons even bereidwillig door den geachten vertaler zijn afgestaan. Ondergang der eerste wareld.
I Zang, 44. But Thou who far above the spheres of Heaven
At the right hand of God the Father hold'st
The uncreated Throne! Thou God of God
And God's incarnate Son! who to the grave
Descending, to the old world's inhabitants
The gift of peace and thine atoning blood
Impartedst; and, with Thy triumphant hand,
The iron bands of night where in they lay
Didst break, to bring them to the light of Heaven!
Look down, Redeemer! on my rash endeavour!
And - if 't is more than mere poetic fable -
With favour: but, if bolder it aspire
Than suits with Christian piety, confound it,
And humble in the dust my proud conceit.
Wij eindigen met de woorden van den vertaler die na de lezing van het eerst-medegedeelde gedicht in geestdrift ons te kennen gaf dat, zoolang de Nederlanders hun taal zullen beoefenen en hun letteren met smaak en oordeel znllen bestudeeren, Bilderdijks poëzy in zijn meening de hoogste belangstelling zal moeten wekken bij zijn landgenoten.
Londen, July 1862. |
|