Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 521]
| |
Voordracht over de Kerk des H. Servatius te Maastricht,
| |
[pagina 522]
| |
gedaan worden. Ik heb veel van u, wijze verdedigers, kloeke handhavers van recht voor allen gehoord en alles met genoegen vernemendGa naar voetnoot1 heb ik den Hemel om volharding in uw' moed, verdubbeling van uwe krachten, getrouwheid aan uwe leus gebeden. Het zij mij vergund, uwe belangstellende vragen te voorkomen en, op mijne beurt, een woord, dat u als Nederlanders, als Katholieken, als kunstminnaars niet onverschillig zal zijn, te spreken over Limburg, over Limburgs hoofdstad, over haar middenpunt, den Dom van St Servaas. Op gindsche boorden van ons Vaderland, waar, bijna twee-duizend jaren geleden, Cezar en zijne legioenen de Maas overtrokken en hunnen weg namen naar Tongeren, de hoofdstad van het tweede Germanië, in Belgisch Gallië, daar ligt, tusschen het koningrijk België en het koningrijk Pruissen, als een aloude hoeksteen, die twee muren verbindt, de hoofdstad van Limburg, de stad Maastricht. De bergketen, die Luik aan Maastricht schakelt, langs de vruchtbare graanoevers der lieve Maas kronkelt en daar stand houdt, waar, aan de noordoostzijde der berghelling, zich de stad in het dal nederliet, wordt genoemd Sint Pietersberg. In den schoot van den St. Pietersberg zijn, als Nederlandsche katakomben, zeer uitgebreide en elkander onderling duizendmaal doorkruisende onderaardsche gangen, die ook heden nog bezocht worden door Engelsche, Duitsche en Fransche natuurvorschers, begeleid door een gids, die van kindsbeen den berg leerde kennen en desniettegenstaande zich nooit in de onderaardsche stad waagt, hoeveel stroofakkels en pektoortsen er ook medegenomen worden, zonder ten zijnent gewaarschuwd te hebben, hem, zou hij niet bij tijds terug zijn, te komen opsporen. Parijs is in bezit van meer dan éen natuurwonder, uit den Maastrichter berg medegenomen. Doch ook andere, meer verhevene, minder stoffelijke wonderen hebben aan den voet van den St. Pietersberg plaats gehad. Het Christenvolk, het Dietsche land, de godsdienstige kunst heb- | |
[pagina 523]
| |
ben er onsterfelijke tafereelen ontrold; en wanneer het grootste letterkundige vernuft der 17de eeuw, de grootste dichter, die ooit de Nederlandsche harpe sloeg, zijn Rijnstroom bezongGa naar voetnoot1 en uitriep: De Maes die met haer myterkroon
Om de eer met onzen Rijn wil vechten,
toen had hij ongetwijfeld op ons Maastricht, wier stedekroon hij eldersGa naar voetnoot2 viert, het oog gevestigd: op de boorden der Maze was geene andere mijterstad, geen kostbaarder juweel dan Limburgs hoofdstad. Reeds voor bijna 1800 jaren werd aldaar de standaard des kruises geplant en het Christendom beleden. De overlevering van het land van Tongeren, Maastricht en Luik, door de historische navorschingen der laatste tijden bekrachtigd, zegt ons, dat de H. Maternus het geloof aan de Trevieren, aan de Ubiërs (Keulenaars) en aan de Tungeren verkondigdeGa naar voetnoot3, de eerste kerk ter eere van Maria aan dezen kant der Alpen, te TungerenGa naar voetnoot4 en te Maastricht eene kerk ter eere van St PetrusGa naar voetnoot5 bouwde. Meer dan duizend jaren geleden toen de bisschopstad Luik slechts een vlekjenGa naar voetnoot6 was, was Maastricht, de voornaamste stad van het Maasgau en het Maasland was alreeds gedurende drie eeuwen met de mijterkroon begenadigd. Servatius, uit ArmeniëGa naar voetnoot7 naar Gallië geko- | |
[pagina 524]
| |
men, wordt op eene wondervolle wijze tot bisschop van Tungeren gekozenGa naar voetnoot1, doch na zijne bedevaart naar het graf der Apostelen (eene reis, die ook heden ten dage nog door onze bisschoppen zal ondernomen worden), verlaat hij die stad. Het beste deel der geestelijkheid en des volks, hem volgend, tracht hem vergeefs te weêrhouden. Welk is nu het gezegende oord, waar de voeten der Heiligen, die heil en vrede aanbrengen, zullen rusten? Die Servatius, de wijze en voorzichtige afgezant van Magnentius tot Constantius, zoon des keizers Constantinus, - die Servatius, de onverschrokken waarheidsverdediger, de roemrijke getuige, op wien Athanasius, de vervolgde kerkvoogd, de roem van het Oosten zich beroept, - die Servatius, in drie konciliën der Kerk schitterend, hij, zoo innig met den hoeksteen van Christus verbonden, zoo hecht op der Apostelen grondvest rustend, tot zijn zetel de stad Maastricht kiestGa naar voetnoot2. Op de oevers, waar Maternus gebeden en gewerkt had, bleven slechts weinigeGa naar voetnoot3 dagen aan Servatius over; de eerste bisschop van Maastricht stierf aldaar omtrent het jaar 582Ga naar voetnoot4. Christus, onze aangebeden Heiland, zal de grafstede van zijnen trouwen dienaar ver- | |
[pagina 525]
| |
heerlijken. Het dak, door den eerbied der geloovigen over de heilige assche uitgestrekt, is bros en vergankelijk; maar de eeredienst, die Gods Kerk aan Servatius wijdt, wordt van geslacht tot geslacht vernieuwd en opgeluisterd. De heilige AgricolausGa naar voetnoot1 doet het vervallen dak herstellen, en wanneer het nogmaals door de stormen der lucht en der jaren verscheurd en verspreid zal worden, zal die verwoesting Christus' macht en bescherming te klaarder doen blijken. De winter zal regen en sneeuw rondom, maar niet op het graf van den goeden Sint Servaas nedergudsenGa naar voetnoot2: dit wonder begint den ijver der geloovigen te prikkelen: van jaar tot jaar vermeerderen de bewijzen van de machtige voorspraak des grooten Heiligen; onafzienbare scharen van bedevaartgangers doen de behoefte aan een grooten tempel hoe langer hoe meer inzien, en op het laatste der zesde eeuw, wordt, ter eere van Sint Servaas, eene kerk, op eene zeer groote schaal met kunst en pracht begonnen door den H. MonulfusGa naar voetnoot3. Rondom dat heiligdom heeft zich de stad als om haar middenpunt komen uitbreiden, even als zich de stad Luik in lateren tijd ontwikkeld heeft rondom de Cosmas- en Damianuskapel, gesticht door denzelfden Bisschop van Maastricht, die als de stichter van LuikGa naar voetnoot4 alom vermeld staat. De laatste kerkvoogd, die als Bisschop van Maastricht sterft, is de boezemvriend van Koning ChilderickGa naar voetnoot5 en dezelfde, die, als een tweede Johannes de Dooper, het gebod der huwelijkstrouw verdedigt tegen de hoofsche wulpschheid van Pepijn en dien ten gevolge ook als martelaar het leven laat. Maastricht ziet dus de reeks zijner kerkprelaten door den Heiligen Servatius geopend en door den Heiligen Lambertus gesloten; het verschaft aan de Algemeene Geschiedenis der Kerk het wellicht eenige voorbeeld, gedu- | |
[pagina 526]
| |
rende drie eeuwen niet een enkelen Bisschop gehad te hebben, wien niet de eere der Heiligen bewezen wordtGa naar voetnoot1. Een andere Heilige, Hubertus, de opvolger van Lambertus, gaat op het einde der zevende eeuw den zetel van Maastricht naar Luik verplaatsen, en desniettegenstaande zal aan St Servatius' graf en Dom de vereering van vorst en volk, met meer luister van eeuw tot eeuw, toegeheiligd worden. Had Koning Dagobert, om zijn zoon door den heiligsten priester zijns rijks te doen doopen, de keuze laten vallen op Amandus, opvolger van St Servaas, dan zal een roemrijker opvolger van Dagobert de glorie van den eersten voorganger van Amandus nog heerlijker doen uitkomen. De moordzuchtige horden van den valschen profeet Mahomed kwamen het christelijke Europa vernietigen. De held, die ze te keer ging en later als de redder der Christenheid, onder den naam van Karel Martel geroemd werd, was een zoon der omstrekenGa naar voetnoot2. Reeds had hij verscheidene gevechten geleverd, maar kon den Muzelman noch doen wijken noch wankelen. Toen zijn oog en arm geene uitkomst voorzagen, wees het geloof hem eene andere hulp aan; hij kende de wonderen, door de voorspraak van Servatius verkregen, en vol vertrouwen, stelt hij zich en zijn leger onder de bescherming van den goeden St Servaas. Hij opent den slag en behaalt eene volslagene overwinning op den feestdag van St Servaas, in den jare 726. De overwinnaar weet, aan wiens tusschenkomst hij de zegepraal verschuldigd is; hij wil er openlijk zijne dankbare hulde voor brengen en vaardigt den bisschop Willigius naar Maastricht af, met last de kerk van St Servaas op te luisteren en, des noodig, te herbouwen. Dit echter was eene taak, weggelegd voor den stichter van Aken en het Germaansche rijk, voor Karel den Groote. Meermalen kwam die grootste Keizer der Christenheid het H. Paaschfeest te Maastricht vieren en | |
[pagina 527]
| |
vond er zijn genoegen in (volgens de oude handschriften, door de Bollandisten aangehaald) de mirakelen van den Heilige na te lezen en met eerbied te bespreken. Hij voltrok welligt het bestaande kerkgebouw, met er dat gedeelte, dat nog op den huidigen dag bij het volk onder den naam van kapel van Charlemagne bekend staat, bij aan te bouwen. Dit voorbeeld van den ijver des grooten Keizers voor St Servatius-Dom werd nooit uit het oog verloren. De geschiedenis trouwens bewijst ons hoe, even als de Merovingers, ook de Carolingers en hunne opvolgers niet minder een wakend oog en eene beschermende hand over de kerk en haar kapittel uitgestrekt hielden. Zoo geestelijke als wereldlijke schatten van St Servatius-Dom zijn de waardige bewijzen der vorstelijke zorgzaamheid en voorkeur. De vereerenswaardige overblijfselen van het heilige voorgeslacht der eerste eeuwen waren ten deele door Servatius van Tongeren naar Maastricht overgebracht; de twintig heilige opvolgers, de Keizers en de kruistochten vermeerderden dien schat van reliquiën, die vroeger, zoo als nu nog te Aken, alle zeven jaren den volke ter vereering getoond werdenGa naar voetnoot1. Niet minder vorstelijk waren de wereldlijke bezittingen, die een aanvang hadden met de rijke erfgoederen door Monulfus, de stichter van het kapittel, aan St Servatius-kerk geschonken, en door milde giften steeds toenamenGa naar voetnoot2. Trier en Luik zochten alle titels, om eenig recht van bezitting | |
[pagina 528]
| |
op de abdij van Maastricht te vinden. Meer dan eens werd het zwaard getrokken, en nog was er geen einde aan dien twist te voorzien, toen de Keizer, in den jare 1087, een besluit uitvaardigde, verklarende dat het kapittel van St Servaas alleen van Keizer en Paus afhankelijk zou zijn. Van daar dat het wapen des kapittels den keizerlijken adelaar op een veld van keel met zilveren sleutel voert. De Keizer benoemde voortaan den Proost van het kapittel. Deze is uitsluitend belast met het wereldlijk beheer, is geestelijke of leek, en wordt nu op de aartsbisschoppelijke zetels van Utrecht, van Keulen, van Mainz, dan op het slachtveld tegen de Franschen aangetroffen. Deze verhouding legt ons die talrijke diploma's der Keizers ter gunste van St. Servaas uitGa naar voetnoot1. De stichtingenGa naar voetnoot2 der gekroonde hoofden van Duitschland, Frankrijk en Brabant voeren den rijkdom des kapittels in top. Elf dorpen op de boorden der Maas zien hunne schouten en schepenen houw en trouw zweren aan het kapittel, waarvan de Keizers kanunniken zijn! Hebt gij den eersten Keizer van het christelijke Westen meermalen in den St Servaas-Dom zien verschijnen, ook de laatste Keizer, die in Duitschlands grijze keizerstad te Aken zal gekroond worden, komt te Maastricht op het keizersboek, heden nog bewaard, den gewonen eed om de rechten en privilegiën van St Servaas te verdedigen, afleggen en zich als kanunnik laten instellen! Veertig jaren vroeger zag onze Dom den Keizer Frederik, in kanunniksgewaad, de choordienst bijwonen. Helaas! veertig jaren na Karels plechtige intrede zal men de deuren van | |
[pagina 529]
| |
St Servaas dag en nacht moeten bewaken. Eene doldriftige menigte, voor wier wandaden wij hare nakomelingen niet verandwoordelijk stellen, heeft reeds de St. Matthiaskerk, afhankelijk, even als de St. Janskerk, van het kapittel van St. Servaas, geplunderd en dreigt in haar euvelmoed al wat heilig is te verwoesten. De Dom bleef bewaakt, verdedigd en gespaard. En wanneer later de oorlog woedde en Frederik Hendrik als overwinnaar binnentrad, eerbiedigde hij het eigendomsrecht des kapittels, dat voortbestaan bleef met zijne 67 kanunniken, waarbij nog meer dan 60 andere clerici geteld moeten worden, tot dat de Franschen op het einde der voorgaande eeuw zich alle geestelijke goederen, ook hier te lande, kwamen annexecren. De Dom bleef uiterlijk bewaard tegen den hamer der beeldstormerij van eene razende menigte, maar bleef niet inwendig gespaard door den onzin en den wansmaak, die zich sinds de 16e eeuw in onze kerken lossen teugel vierden. Ook in St. Servatius-Dom had de nieuwe kunst, had ‘de hand van het nieuwe licht’ de vroeger beschilderde muurvlakten met kalk overkrozen, de rijk gebeitelde en honderdvormige kapiteelen met grove en eentoonige pleisterstoffen aangevuld, de zinrijke, gebrandglaasde vensters tegen niets zeggend winkelruitglas verruild. De kiesch gebeeldhouwde welven en portalen werden ook met de lijkwade van bleeke kalkstof overtogen; de gantsche tempel werd in het nare doodskleed gehuld; zelfs de onderkerk, waar de H. Servatius en nog zoovele andere heilige bisschoppen ten grave waren gedaald, werd voor het grootste deel vernietigd; alles werd in werking gebracht, om de overblijfsels der Christenkunst te slopen, en wezenlijk, in het inwendige der Kerk sprak zich het Christendom nergens meer uit, de gantsche tempel zweeg, gelijk de jongeling van Naïm, die ter doodskuil werd gedragen. Maar, God dank! ook hier heeft de hemel het zerkdeksel doen afnemen, de ziel der Christenkunst is teruggekeerd, de geest des geloofs doorwemelt reeds de slagaderen des bouwligchaams, de beeldenGa naar voetnoot1 herleven, | |
[pagina 530]
| |
de steenen hebben het woord hervat, de muren des heiligdoms kondigen de glorie, de waarheid en de zaligheid van God en Zijne Kerk aan, de muurschilderingen zijn ten deele voltrokken. Het zij mij gegund, u, bij deze gelegenheid aan te toonen, dat welken maatschappelijken toestand men der Kerk ook bereide, op het gebied der kunst zich gelukkige teekenen vertoonen, en bepaaldelijk in de kerkmuurschildering eene nieuwe orde ontstaat, novus rerum nascitur ordo. Om ons een klaar denkbeeld, een duidelijk besef van kerkmuurschildering te vormen, behoeven wij ons alleen af te vragen: wat is eene Kerk? waartoe moet ze dienen? De Kerk is eene heilige plaats, op den drempel moet de geloovige alle aardsche gedachten asleggen; de Kerk is het huis van God; de plaats, waar God tot den mensch komt en de mensch tot God nadert; de plaats van liefde en hoop, van barmhartigheid en genade: dus moet die plaats, om waarlijk eene Kerk te zijn, ons overal spreken van God en hemel; alles moet onze toenadering tot God vergemakkelijken, alles moet onze liefde ontvlammen, onze hoop bevleugelen, ons geloof bevestigen, alles moet den binnentredende uitnoodigen om er zijn voet en zijn oog, en meer nog, zijn geest en genegenheden te laten verblijven, alles moet ons onderrichten of roeren, en dit wezen der Kerk, die grondtrek der Kerk is onbestaanbaar zonder muurschildering. Een kerkgebouw zonder schildering is voor mij als een wellicht heerlijk voorbereid en rijk ingebonden schrijfboek, waarvan het grootste getal bladzijden onbeschreven is, al is dan ook hier en daar eene grootsche gedachte aangegeven, een geniaal plan aangestipt; het is eene Godslamp, die niet ontstoken is of ter naauwernood zichtbaar schemert; het is een orgel, dat niet bespeeld wordt, het is me een predikstoel, waarvan geen duidelijk woord van waarheid weêrgalmt. Voorzeker spreekt de gothische kerkbouw, als bouw, reeds eene taal, die door eenige geesten verstaan, door aller harten gevoeld wordt. Ziet uit de verte den slanken toren; zijn kruis wijst u als met | |
[pagina 531]
| |
een vinger ten hemel; treedt nader, overschrijdt den drempel, gij ziet en voelt dat het geen gewoon huis is, uwe ziel verstaat de stem, die u overal toeroept: naar boven, naar boven, sursum corda de harten omhoog! Doch die stem des gebouws moet ondersteund, dat plan moet omschreven, die gedachte moet ontwikkeld, dat witte papier moet beschreven worden en het wordt gedaan (door beeld- en schilderkunst) op vloer en pijler en kapiteel en muurvlakte en vensterglas en gewelf: Wanneer bouw-, beeld- en schilderkunst, elkander ondersteunend en volmakend, in maat en gewicht harmonisch samenwerken, dan kunnen wij eene ware kerk hebben; maar ook het choor dier drie kunstdeugden is even noodzakelijk tot de volmaking des stoffelijken steenentempels, als de drie goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde noodzakelijk zijn tot de heiliging der ziel, die stoffeloze tempel des Heiligen Geestes En wat meer is, dezelfde verhouding der zedelijke orde, dunkt ons, moeten wij ook in de aesthetische orde terug vinden. Het geloof, de architektuur is de grondslag, waarmede de gantsche tempel in evenwicht en eenklank moet zijn. Het geloof kan bestaan zonder hoop en zonder liefde, doch, helaas! dat is het geloof, wat in de eeuwigheid der veroordeelden bestaat, demones credunt.... De kerken, die enkel bouwvorm zijn, zoo als ze sinds eeuwen gemetseld werden, zijn te vergelijken met dat geloof zonder hoop en zonder liefde. Men kan bij het geloof de hoop bezitten en missen de liefde: zoodanig is de staat van den zondaar, een lid van Gods Kerk, en aan dien zielstaat beantwoordt de kerk, die met gewitte muren, gewitte beelden en sieraden gantsch in het witte doodskleed verschijnt, zoodanig is de kerk, door de heidensche herleving ontadeld, door de Hervorming onterfd. De kerk, waar beitel en penseel, met kennis van zaken sprekend en door ware overtuiging gedreven, te werk gaan; waar beitel en penseel door de geestdrift der hoop vurig en volhardend het kleinste als het grootste afwerken; waar beitel en penseel, door eene zuivere, kiesche en diep gevoelende liefde bezield, | |
[pagina 532]
| |
onophoudelijk streven om het apostolaat, den echten Christenkunstenaar opgelegd tot heil des evenmenschen en ter eere van God, te vervullen, dat is de ware kerk, zoodanig moest elke christen kerk ook heden zijn, zoodanig is zij geweest in het roemrijk verleden. Ongetwijfeld is St Servatius ook gedeeltelijk beschilderd geweest. Bij het afkrabben van het witsel der koepel heeft men de bewijzen ontdekt van vroegere schilderingen en van den onzin, die, van de 14e eeuw af voorbereid, in de 16e zegepraalde. Ja, het is de onzin dier eeuwen, die onze beeldende kunsten vermoord heeft. Ik wil niet spreken van den onzin in filozofie, waar men het vaste steunpunt der scholastieken wegstiet en den leiddraad des Christendoms verbrak, om op de bloote rede van Griekenland te bouwen, en als filozoof voor waar uitriep, wat men als Christen wist eeuwig valsch te zijn, en als filozoof verwierp, wat men als Christen voor onfeilbaar moest houden; ik wil niet uitweiden over den onzin in de dichtkunst, toen de geleerde lier des zangers zijne voorouders, zijne vorsten, zijne medeburgers, zijn geloof en zijne geschiedenis verwaarloosde, verloochende, om geene andere helden te vieren en ten voorbeeld te stellen dan de afstammelingen der Pelasgen en des wolvinzuigenden en broedermoordenden Romulus; ik wil op dit uur slechts den onzin doen uitkomen, die in de St Servatiuskerk op beitel- en penseelwerk is gepleegd geworden. Wij hadden rijk en fijn geveelkleurde beelden: - de 16e eeuw kwam, en waar de voorouders een hemelblaauwen mantel met gouden sterren bezaaid of met zilveren leliën doorstrengeld hadden, om ons den schat van zedelijke waarde en deugdbeoefening en deugdbelooning aan te wijzen en aan te prijzen, wordt nu het veelkleurenrijk der lente vervangen door de herfstkleur der verdorde bladeren, door den geelen oker of door het eentoonige des winters, het witsel van kalk. Wij weten het wel, zulks werd soms gedaan in naam der Grieksche kunst; maar heden weet ook iedereen, dat - en hierin ligt de veroordeeling van hunne onkunde en tegenspraak - | |
[pagina 533]
| |
de eeuw van Perikles de beelden van Phidias en den Parthenon polychromeerde, zoo als de middeneeuwen deden. Had zich die onwetendheid tevreden gesteld met de polychromie te slopen en aan muur en beeld de naakte waarheid der meer kostbare bouwstof gelaten, zij had alleenlijk onkunstig gehandeld, doch zij verviel tot de schreeuwende buitensporigheid van die natuurwaarheid te verduisteren; en wat met symbolische verscheidenheid en pracht gepenseeld was, werd nu met eenkleurigheid en gemeene stof, die alle gevoel en fijnheid van beitelwerk deed verkwijnen, kwistig bespat. De onzin triomfeerde nog meer. Zij zelven, die overal jubelden in naam der vrijgeworden rede, in naam der gedachte, die, van boeien verlost, eene vrije vlucht in het onbeperkte veld van kennis en ontwikkeling kon en moest nemen, zij gaan alle kiem van gedachte en het krachtigste middel van volksonderricht verstikken en vertrappen. Vroeger werd voor het oog der menigte het haar soms onleesbaar en meermalen vergeten boek der H. Schriftuur en der geschiedenis in beelden en kleuren op vensterglas en muurvlakte aanschouwelijk en begrijpelijk voorgesteld, - en nu gaat, als de razende hand des onverbiddelijksten overwinnaars, die den ploeg der vernietiging door de geplunderde steden dreef, de ontzielende witkwast over alles heen en weêr. En nu toch vraag ik u: wat is er nog Christelijks in dien tempel? wat verkondigt hij u nog? hoe onderricht hij u? hoe verlicht hij u? hoe roert hij uwe ziel en beurt hij uw geest en hart ten hemel? St. Servatius-Dom was voor eenige jaren nog gelijk aan dien ongelukkigen stomme van het Evangelie, maar wordt thands gelijk aan den Apostel, die aan alle schepselen het Evangelie, de Goede Tijding verkondigt, aangezien de schilder zijn waren plicht beseft en volbrengt. Christus, het menschgeworden Woord, heeft aan zijne apostelen, die kolommen der waarheid, gezegd en bevolen: praedicate evangelium omni creaturae - predikt het Evangelie aan alle schepselen. Om dat leeraarsambt met meer kracht en beteren uitslag te vervullen, heeft de Kerk, de schatbewaarster van Christus' leer, in alle | |
[pagina 534]
| |
eeuwen de kerkmuurschildering tot hare hulp ingeroepen. Laat ons het geschiedboek hier openslaan, wij zullen er doorluchtige getuigen hooren. De grootsche 15de eeuw, die de talrijke monumenten voor wier herstelling alleen onze negentiende-eeuwsche krachten ontoereikend schijnen, gesticht heeft, zal ons door den mond van den beroemden Gerson herhalen: ‘pour autre chose ne sont faittes les ymages, sors seulement pour monstrer aux simples gens qui ne sevent par l'escripture, ce qu'ils doibvent croire’. Deze leeraarsplicht der kerkmuurschildering wordt ons met niet mindere klaarheid en bondigheid vermeld in de verklaring van eene vergadering, van een kerkelijk kongres, dat voorzeker de bevoegdheid bezat om ons de hoofdreden van het bestaan der schildering aan te geven; het koncilie van Atrecht, in den jare 1203, zegt: ‘Les peintures des temples sont le livre des illettrés’. Ziedaar dan ook waarom Karel de Groote, die stichter onzer scholen, het bevel uitschreef om de kerken te beschilderen. Reeds eene eeuw vroeger meldde ons de geleerde bisschop en geschiedschrijver Gregorius van ToursGa naar voetnoot1, dat in ons Westen de wanden der kerken met schilderingen vercierd waren. In het Oosten had zulks alreeds plaats in de eerste eeuwenGa naar voetnoot2. Ziet de angstvallige zorg van een Paulinus, die, om het doel van volksonderricht onmogelijk te kunnen missen, zich niet tevreden stelde met de nieuwe Baziliek van den H. Felix te doen beschilderen, maar nog aan die schilderingen bijschriften deed voegen. Wilt gij eene uitspraak van grooter gezach? de plechtige stemme eens Pausen over ons onderwerp hooren? Paus Gregorius IIGa naar voetnoot3 verklaart aan Keizer Leo, den beeldstormer: dat de schilderingen en beelden in de kerk verstrekken om te stichten en geest en hart tot God te verheffen. | |
[pagina 535]
| |
Geest en hart des broeders tot God te verheffen, is de zending des priesters, is het doel des gewijden redenaars en dat ook is de edele, de verhevene, de heilige zending des schilders en des beeldenaars! Hij mag zich verheugen, de waarlijk Christen-kunstenaar; de middelen, die hem ter dienste staan om het heil van zijnen evennaaste te bevorderen, zijn rijker, zijn indrukwekkender, zijn standvastiger dan die, waarover een woordvoerder, een prediker, een redenaar kan beschikken. Woorden wekken, maar voorbeelden trekken; en die voorbeelden treden in beeld en schildering voor ons oog, en die voorbeelden staan in de feiten, door beeld en kleur verlichaamd, voor onzen geest en zeggen: zoo zult gij gehoorzamen; zoo zult gij bidden; zoo zult gij zedig zijn; zoo zult gij uzelven verzaken; zoo zult gij uwe vervolgers beminnen; zoo zult gij u heiligen. Elk beeld is eene aanhoudende preek, elke trek van het penseel is een altijd hoorbaar welsprekend woord! Helaas! laat van de lippen des redenaars, al ware het Johannes Guldenmond, stroomen van welsprekendheid vloeien, het woord, dat van den kansel daalt, bestaat slechts weinige oogenblikken in volle kracht; enkele trillingen der lucht - en het is in ijdelen damp vervlogen; en voor wie nog bestaat het koude schrift, dat wellicht overblijft in de boekerij van weinigen? Maar het penseel en de beitel zijn als tongen, die altijd spreken. Op welken dag van de week, op welk uur van den dag dan ook de geloovige in de beschilderde kerk trede, altijd is er een redenaar, die het woord voert, en dit woord bestaat in dezelfde kracht na vijftig, na honderd jaren. Wat den vader kon stichten, zal den zoon ook stichten; wat de moeder kon heiligen, zal de dochter ook heiligen. O! gelukkig de kunstenaar, en de gelukkigste van allen is hij, die de noodzakelijkste leering in den welsprekendsten vorm weet te vereeuwigen in beeld of schilderij! Van geslacht tot geslacht zal hij den geest onderrichten, het geloos verlevendigen, de hoop aanmoedigen, het hart troosten en versterken! Hij is een andere Mozes, die, in plaats van op de steenen tafelen des Sinaïs, op de steenen muren des tempels de geboden van God | |
[pagina 536]
| |
neêrschrijft, Gods geboden, door uitmuntende strijders en belijders van ons geloof in daden bewerkstelligd, door roemrijke feiten der geschiedenis nageleefd. De verheerlijking van God, de verdeugdzaming van den mensch, - zoodanig is de roeping des kerkkunstenaars; doch ook de hoogte dezer roeping is de maatstaf der bekwaamheden, die men van hem moet vorderen, eer men hem toelate het geloovige volk te onderrichten! Wat natuuraanleg moet hij al niet hebben! Hoe moet hij die aangeboren begaafdheden niet door ernstige studiën ontwikkeld en geoefend hebben! Wat liefde tot den arbeid en wat moeite moet hij zich niet getroosten, om zich telkens meester te maken van de stoffe, die hij moet kiezen en volgends de bestaande behoeften van geest en hart, volgends de bijzondere gesteltenis van plaats en tijd moet schikken en uit voeren! Zijne taak is nog hooger gestegen dan ze dit in de eerste eeuwen of tijdens de bekeering der Germaansche volkeren was. Hij is niet zoozeer een leeraar, die aan den onwetende den katechismus eenvoudig uitlegt, hij spreekt niet zoozeer tot kinderen en tot katechumenen, hij moet zich tot het gantsche volk richten, tot de met zich-zelven en met de wereld strijdende Christenen; hij moet niet alleen onderwijzen, hij moet ook overreden, verlichten en medesleepen, hij moet zich, althands in onze streken, niet slechts tot het verstand, dat genoegzaam weet, maar ook wenden tot het hart, dat het gekende pad of moeilijk kan of niet wil volgen. Dus moet hij, als de groote redenaar, niet minder theoloog en wijsgeer dan dichter zijn. Welke kennis van Schriftuur, zeker het voornaamste boek, dat hier den volke dient ontrold te worden, welke kennis van Traditie, door de kerkvaders overgeleverd, van Liturgie, door de Kerk voorgeschreven of toegelaten, van Symboliek, door de Kerk aangegeven of goedgekeurd, moet hem niet ter dienste staan? Moet niet de algemeene en bijzondere kerkgeschiedenis voor zijne keuze ontsloten zijn, opdat hij de algemeene, voor alle tijden en plaatsen katholieke stoffen met de meer bijzondere onderdeelen, aan | |
[pagina 537]
| |
vaderland en stamvolk, aan provincie en stad en aan elke kerk eigen, kunne samensmelten en alzoo zijne tafereelen met het tweevoudig kenmerk bestempelen van katholiciteit en van bepaalde eigenaardigheid, voor tijd en plaats nooit toelatend dat hetzelfde onderwerp in Nederland behandeld wordt juist zoo als in Italië, noch in de negentiende eeuw juist zoo als in de negende of in de tiende. Aan die kennis, wat de vinding en samenstelling zijner kerkschilderingen betrest moet de kunstenaar paren een tamelijk grondig begrip der bouwkunde en eenen grooten eerbied voor het bouwwerk, eene volmaakte onderwerping aan het voornaamste, aan de architektuur. De kunstmatige kerk is gebouwd en moet volledigd worden. De bouwmeester geeft niet alleen door het bouwen der muurvlakte de maat van de velden, die noch mogen overladen worden, noch ledig blijven, maar hij geeft tevens aan, door de zich meer of min uitsprekende bouwdeelen, door het klaarder of meer donkere licht, zoo niet de onderwerpen die behandeld moeten worden, dan toch zeker welk soort van onderwerp er niet of slechts met bijzondere te gemoet komende voorzorgen mag behandeld worden: hij geeft door de meer fijne of meer krachtige nerwen van zijn gebouw den aart der bewerking aan en altijd den samenhang en den overgang, die er tusschen de verschillende tafereelen en onderdeelen moeten in acht genomen worden. De kerkschilder, die geene bouwkunde bezit, kan onmogelijk voor eene goed ontworpen kerk goede beschilderingen ontwerpen. De schilder, die het goede werk des bouwmeesters niet eerbiedigt, die zich in eene slecht verstane onafhankelijkheid van zijn voorganger wil doen gelden, en, verre van hulde te brengen aan de luisterrijke kroonprinses, de architektuur, hare beweging van konstruktie verbergt, het spel der liniën verbreekt, de waarheid van kracht en leven, dat zich in schoonheid ontwikkelde en genoegzaam in den blooten bouw uitsprak, op den achtergrond schuift en overvleugelt, om uit eerzucht voor zijn vak alleen te willen zegevieren en alle | |
[pagina 538]
| |
bewondering op zijn werk te trekken, - die schilder kan nooit eene waarlijk goede kerkbeschildering daarstellen. In deze kerkvoltooying moeten de bouw- en beitel- en schilderkunst zich op muur en op venster in harmonische verhouding, even als vier zangpartijen om een goedstemmig choor te vormen, ontwikkelen; zij moeten met elkander, niet tegen elkander opzingen, niet trachten elkander te overschreeuwen; maar de eene partij doe de andere uitkomen en smelten allen samen en blijven toch, in volmaakte akkoorden en stroomen van onweêrstaanbare harmonie, onderscheiden. Moet de kerkschilder, om het volk goed te onderrichten, eene grondige kennis in het vinden zijner plannen en een diepen eerbied voor het gezach der kerkleering aan den dag leggen, - om in hunne schikking goed te slagen, moet hij het boven hem gestelde gezach der architektuur gehoorzamen en eerbiedigen; maar tevens moet hij nog, en voornamelijk, de zielen veroveren, de harten winnen en roeren, en daarom moet hij, als elke groote redenaar en dichter, door de kracht zijner omtrekken, door de zedige bevalligheid zijner vormen, door de harmonie van stijl, houding en gelaat, dat wil zeggen in een woord, door de heilige schoonheid zijner uitvoering, de oogen boeien, de verbeelding en het gevoel opwekken en doen berusten - niet bij de uiterlijke lichamelijke voorstelling, maar in het innig zedelijk leven, dat door den gaassluier der kleuren moet stralen; hij moet ons doen gevoelen, welk hart in dien boezem zijner voorgestelde helden geklopt heeft. Hij moet, als geestdriftige kunstenaar, zijn redenaarsambt vervullen, het doel der eerste eeuwen met de volmaaktere middelen der latere en der laatste eeuwen bereiken. Wij hebben nooit de zienswijze der Byzantynen kunnen aannemen wanneer zij den kunstenaar ten offer brachten aan den leeraar; wanneer zij, om te zeggen dat Christus en Maria aan de wereld noch aan het vleesch onderworpen waren, ons Christus en Maria met opzet in onschoone vormen voorstellen; wij kunnen volstrekt de beweering der Engelsche geleerden niet zien verwezenlijken, die zeggen, dat elke schoone vorm | |
[pagina 539]
| |
ten nadeele van het ernstige onderricht verstrekt. Neen, duizendmaal neen! men doe ons niet gelooven, met de schoonheid der vormen uit onze heilige schilderingen te verwerpen, dat al die heiligen, mannen of vrouwen, jongelingen en maagden, van lichamelijke natuurgaven misdeeld waren; dat zij zich tot de deugd en heiligheid gewend hebben, omdat zij in de wereld toch niet konden meêdoen; men bevordere de verblindheid niet, die gaarne zou gelooven dat onze heiligen arme sullen waren. Men toone ons aan, dat de Christen de bevalligheden der natuur, den luister des roems, de pracht der rijkdommen kan hebben - en toch met dat alles kan en moet deugdzaam zijn en heilig worden. Wij vorderen van den kerkmuurschilder, om alles in twee woorden te vatten: kerkelijke waarheid in den fond en dichterlijke schoonheid in den vorm. Laten wij zien wat wij in St Servatius-Dom vinden. | |
II.Om eene kerkmuurschildering goed te begrijpen, goed te gevoelen, goed te beoordeelen, staat eene drievoudige taak te vervullen. Om eene kerkmuurschildering goed te begrijpen, moet men ze beschouwen uit het oogpunt der afgetrokken gedachte en deze nagaan op het gebied der Godgeleerdheid en der Wijsbegeerte. Om eene kerkmuurschildering goed te gevoelen, moet men ze beschouwen uit het oogpunt van smaak en schoonheid en nagaan op het gebied der Poëzije, waar de bloote gedachte een bevattelijk hulsel, waar het bespiegelend gevoel een historisch lichaam aantrekt, dat in keuze en schikking bevallig en indrukwekkend moet zijn. Om eene kerkmuurschildering goed te beoordeelen, moet men ze beschouwen uit het oogpunt der zichtbare daarstelling en nagaan op het gebied der schilderkunst, die aan het leerpunt en aan het historische feit dien vorm en die ziel geeft, dat het paneel voor onze oogen leeft; er moet aldus 1o over de vinding, 2o over de schikking, 3o over de uitvoering gesproken | |
[pagina 540]
| |
worden. Op dit uur en op deze plaats mogen de twee eerste punten eenigzins uitgebreid en het derde aangestipt worden. Er is in een groot wijsgeerig stelsel, in een groot heldengedicht, in een groot kunstgewrocht van schilder- of toonkunst niets grootscher, niets genialer dan die innige noodzakelijkheid van samenhang, dat harmonische evenwicht, die onverbreekbare, onverdeelde eenheid in de meervoudigheid der onderdeelen. Wanneer het kunstwerk, dat op zoo groot eene schaal is aangelegd en zoo ruim een veld beslaat, toch één geheel is, gelijk een sorites, eene ketting-sluitrede, waar elke gevolgtrekking uit de voorgaande waarheid tot grondslag voor de volgende waarheid verstrekt; één geheel, gelijk het voltooide beeld, waarvan geen lid kan verplaatst worden, zonder het gantsche beeld te schenden; één geheel, gelijk een volmaakt akkoord, waarvan geen noot uit haar verband kan gerukt worden, zonder het akkoord te verbreken, - dan draagt zoodanig een werk, althands wat vinding en schikking betreft, het onloochenbare zegel van een wezenlijk kunststuk. Komt daar dan nog bij dat de hoofdgedachte, die al die innig verknochte deelen, gelijk de ziel alle lichaamsdeelen, doet leven, eene godsdienstige gedachte, der onsterfelijke ziele en der Godheid waardig is, dan buig ik neêr voor dat godsdienstig kunstwerk, ik versterk er mijne ziel en zeg Gode dank voor de genade, die Hij aan den kunstenaar en aan ons verleend heeft. Wat moet de kunstenaar in St-Servatius-Dom doen? Hij moet beschilderen eene kerk van Christus, eene kerk van St-Servaas, den grootsten bisschop van Maastricht. Wat moet hij er dus uitdrukken? Het spreekt van zelve, eene leering, die voor iederen Christen der wereld onderrichtend en stichtend zij en toch voor den Nederlander, voor den Maastrichtenaar een bijzonder kenmerk van eigendom draagt. Hoe worden die drie elementen tot de eenheid gebracht? Dat is een geheim der kunst, een geheim van algemeene kennis, van wijsgeerige keuze, van dichterlijke schikking, van schilderkunstmatige, aan de architektuur zeer beandwoordende uitvoering. | |
[pagina 541]
| |
Of er ook tusschen het algemeen Christelijke, het aan alle landen en aan alle tijden eigene en het bijzondere, het vaderlandsche, het plaatselijke, het persoonlijke element enge samenhang in de kerkmuurschildering van St-Servaas bestaat, laat ik, na alvorens eene vraag gesteld en een andwoord gegeven te hebben, aan u aller oordeel over. Wat moest er in de St-Servatiuskerk gedaan worden en wat wordt er gedaan? ziedaar de vraag. Mijn andwoord is: De kunstenaar heeft de diepten der geschiedenis gepeild; zijn blik heeft den gedachtenstroom der 4de eeuw, waarin Servatius leefde, doorzien; hij heeft hand en oor gelegd op den boezem der Christenkerk, door eene Oostersche koortse aangetast; hij heeft de heilige ziel van den zoon van het Oosten, van Servatius, wiens tempel hij gaat volledigen, ondervraagd. En hoe luidt het plechtige andwoord? In die 4de eeuw woelde de gevaarlijkste en uitgebreidste ketterij, die ooit de Kerk van Christus poogde te vernielen, de ketterij van het Arianismus. Servatius trad op, en wordt hij onder de doorluchtigste bisschoppen van het Westen geteld, het is omdat hij op de boorden van Maas en Rijn, op de boorden van den Arno, in Italië, verdedigd en gehandhaafd heeft het belangrijkste punt van het gantsche Christendom, de Godheid van Christus, onzen aangebeden Heiland. De geheele ziel van den onverschrokken geloofsbelijder Servatius spreekt zich uit, zijn gantsche leven ligt opgesloten in dien kreet des Apostels: Christus heri, Christus hodie, Christus et in saecula: Christus gisteren, Christus van daag en Christus in der eeuwigheid. Ziedaar de gedachte eenen drievuldig, het gantsche thema onzer schildering. Die kreet van enthusiasmus des Apostels, die lofzang van St Servatius vervult den geheelen tempel en galmt van kerkvak tot kerkvak, van welf tot welf, van den drempel tot het altaar. Die symfonie, waarvan St Servatius' leven de sleutel is (la clef dominante), trilt door het gantsche bouwlichaam. In de kerk, in den middenbeuk hoort gij het Christus heri; bij de intrede des choors, het Christus | |
[pagina 542]
| |
hodie; in de abside, boven het altaar, het Christus et in saecula. Die geloofsbelijdenis, door den Apostel aangeheven, werd nader omschreven en hooger aangestemd door den arend van Pathmos in St-Jans-Evangelie, waar ons het Christus heri wordt verklaard door: In principio erat verbum, et verbum erat apud Deum, et Deus erat verbum, et omnia per ipsum facta sunt, et sine ipso factum est nihil: in den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God; door het Woord is alles geschapen en zonder het Woord is niets geschapen. Daarom wordt in den middenbeuk de Schepping door het Woord geschilderd. Het Christus hodie wordt er ons uitgelegd door: Et verbum caro factum est, habitavit in nobis: en het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond. Daarom wordt de Verlossing (door het Woord) voorgesteld in de koepel. Het Christus in saecula wordt ons niet minder opgeluisterd in hetzelfde St-Jans-Evangelie door: Et vidimus gloriam ejus, gloriam quasi unigeniti, en hier in den St-Servatius-Dom door den Christus voor te stellen in de glorie der hemelen, omgeven door de choren der Engelen en de scharen der Heiligen. En nu, spreekt uw oordeel uit over de eenheid en het geheel van die muurschildering, die eene wezenlijke Evangelieverkondiging, een gantsch theologisch systema, eene welsprekende redevoering in drie punten, eene oratorische periode, die, altijd diep doordacht en zoetvloeiend, nog steeds in hare drie opvolgende deelen aan klankverscheidenheid en zinrijkheid wint en klimt. De nevengedachten (détails) zijn bij de profeten en in de algemeene geschiedenis der Christelijke Kerk en in de bijzondere geschiedenis en legenden van het Christendom in Nederland en voornamelijk in Limburg gevonden. Indien gij mij gelieft te volgen, dan kunnen wij door de lange, nog overgebleven kloostergangen aan de N.W. zijde of door het nog te herstellen portaal ten Z.W. binnentreden. Gij hebt uw oog en uw hart naar den | |
[pagina 543]
| |
tabernakel gericht, gij hebt neêrgeknield, eene biddende verzuchting tot Christus onzen God verheven: - nu dan, ziet en gevoelt de godsdienstige kunst! Nadat uwe ziel dien indruk der genade ontvangen heeft, dien de christenkunst moet ontwikkelen, dan eerst kunt ge, maar ook dan eerst moogt gij uw oordeel strijken. Bij uwe intrede hebt gij ten Westen de kapelle van Charlemagne, door de orgelgalerij ingenomen. Het veld boven den boog, die deze kapel van de kerk scheidt, bevat eene legende. Wanneer er in het huis der waarheid eene legende van minder historische waarheid mag voorgesteld worden, - iets, wat wij in eene openbare kerk voor onze tijd afkeuren, tenzij die legende als een geschikt symbool van eene evangelische waarheid geldt, - dan mag dit voorzeker gebeuren bij den drempel der kerk, en ontrolt zich die legende in symbolische voorstelling, zoo als hier het geval is, dan keuren wij dat dichterlijk gebruik der legende op die plaats goed. Hoort aan de legende; ziet aan de voorstelling! Dat St Servaas, ten einde den inval der naderende Hunnen te verbidden, zijne bedevaartreis naar 't graf van St Pieter volbracht, is historisch zeker; maar nu verder zegt ons de legende, dat de H. Bisschop, na dagen en nachten bij het graf des Apostelhoofds al biddend en weenend te hebben doorgebracht, door den slaap werd bevangen. In dien slaap komt hem St Pieter, door 's hemels licht en glans omgeven, verschijnen en openbaren, dat, hoe aangenaam zijne gebeden aan God ook waren, die straffen toch zouden voltrokken worden enz. Alstoen gaf de H. Petrus, ten onderpand zijner voorspellingen, hem een fraaijen, kunstig bewerkten zilveren sleutel. Dit wordt bezongen bij onzen van Veldeken, v. 1738-45; om dezelfde reden wordt ons altijd de H. Servatius met een sleutel afgebeeld. (Men zie het boven aangewezen XIII-eeuwsche bewijsstuk.) Servatius keerde naar het land der Tongeren terug; doch de grijzaart, van de vermoeijenissen der reis afgetobd, zou in de nabijheid van Maastricht en Tongeren in onmacht zijn gevallen. Een engel verscheen hem aldaar en wees hem Maastricht aan. | |
[pagina 544]
| |
Ziet hier nu de symbolische voorstelling. De muurvlakte is door de architektuur in drie vakken verdeeld. Het bovenste, het voornaamste vak van den spitsboog wordt door eene steenen dwarslijst bepaald. Het veld onder deze horizontale lijst wordt door den sluitsteen, loodrecht op den boog rustend, in twee gelijke, kleinere velden gedeeld. In het zuiderveld hebt gij de stad Rome en Servatius, die er van het Opperhoofd op aarde den sleutel van Christus' kerk ontvangt; in het noorderveld de stad Maastricht, het tegenbeeld van Rome, en denzelfden Servatius, die er aankomt en dus die twee steden verbindt. De Engel verschijnt hem en wijst hem naar Maastricht. Het bovenste veld stelt Petrus en Servatius voor. Petrus aan den zuidkant, boven de stad Rome, en Servatius aan den noordkant, boven de stad Maastricht. Alle twee zijn voor den throon van Christus; zij belijden dat al hunne sleutelmacht van Christus komt, daardoor zelf dat zij, gelijk de leenman aan den leenheer, de hun toevertrouwde sleutels aan Christus, op een throon gezeten, weder aanbieden. En in welke houding zien wij er Petrus en Servatius? Wij weten dat voor Christus alle knieën moeten buigen in den hemel als op de aarde; wij weten dat de kerk een huis des gebeds is: ook is de gedachte des schilders echt Christelijk en kerkelijk, om die beide kerkvoogden te toonen als nederknielende in de tegenwoordigheid van Christus. Dit eerste tafereel strekke ons alreeds ten bewijze, hoe de schildering hier, gelijk overal, in volmaakte harmonie treedt met den bouw. Hoe de lijnen des bouws niet alleen geëerbiedigd, maar opgeluisterd werden; hoe de schilder op de belangrijkste en meest uitkomende bouwpaneelen ook de belangrijkste en leerzaamste onderwerpen heeft aangebracht, wat overigens licht te vermoeden en te begrijpen valt, wanneer men weet dat de ontwerper der kartons (modelteekeningen) tevens en bij uitnemendheid architekt is en dus de architektuur nergens op den achtergrond zal schuiven, maar | |
[pagina 545]
| |
haar ongetwijfeld alle eer doen geworden, waarop ze recht en aanspraak kan en mag en moet hebben. Deze symbolisch voorgestelde legende brengt ons ter goeder ure, bij den ingang des tempels, onder het oog, dat de sleutel van Petrus de sleutel van Christus is; dat, gelijk Servatius, elke bisschop zijne macht van den Petrus zijner dagen ontfangt en er aan Christus zelven rekenschap van moet geven; dat elke stad der Katholieke Kerk met Rome moet verbonden blijven. Kan, voor onze dagen vooral, beter in den geest der Kerk gesproken worden dan hier gebeurt? En behelst de legende waarheid, dan is er op de gantsche aarde, buiten de St Pieterskerk te Rome, geene plaats, waar deze voorstelling meer eigen is dan hier; in allen gevalle, al nemen wij slechts het feit, door Henschenius aangenomen, dan nog is er in de Nederlanden geene plaats, waar deze voorstelling meer t'huis hoort dan wel in de oudste mijterstad der Maze.
(Wordt vervolgd.) |
|