Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| ||||||
Wapens,
| ||||||
[pagina 452]
| ||||||
wat vertellen van Lodewijk VII, - als wij 't zegel van koning Robert vóór ons hebben, zien wij, dat de lelie als 't symbool van Frankrijk veel ouder is en tot den vroegsten tijd der heraldiek opklimt. En al moge nu ook, wat Eysenbach schreef, nog zoo dikwijls nageschreven zijn, - wat dit bewijst, weten we, en de Heer Alberdingk Thijm zal toch zeker wel minder dan iemand aan de naschrijverij eenig gezag willen toekennen. De lelie is van ouds met Frankrijk geïdentifiëerd. De kroonen der koningen van Frankrijk en der fransche prinsen van den bloede hadden, in plaats van fleurons, leliën, en zelfs, in plaats van den, op de kroonen van alle vorsten voorkomenden, wereldbol, ook eene lelie. Ge kunt het lezen bij Rietstap; ge kunt het uitgeteekend vinden bij de Rouck, den Nederlandtsche Herauld; ge kunt het zien op alle oude fransche munten en op alle gedenkpenningen, waarop het wapen van Frankrijk voorkomt; ge kunt het andermaal lezen in het Code héraldique van Pautet du Parois, art. 438-442. Doch wij willen 't liefst denzelfden Eysenbach opslaan, van wien we zoo even spraken: ‘La couronne royale de France se compose d'un cercle d'or, enrichi de pierres précieuses, et bordé de fleurs de lis d'or. François 1 ajouta les diadèmes d'or ou branches recourbées qui viennent se réunir au pied d'une double fleur de lis, qui est le cimier de France. Les fils ainés de France (dauphins) portaient une couronne bordée de fleurs de lis entremêlées de dauphins qui la fermaient. La couronne des fils de France, enfants puinés du roi, était ouverte, et il n'y avait sur le cercle enrichi de pierreries qu' un rehaussement de fleurs de lis. Celle des princes du sang fut d'abord rehaussée de quatre fleurs de lis et de quatre fleurons placés alternativement; plus tard les fleurons furent remplacés par des fleurs de lis.’ De lelie is zoo geheel en al met Frankrijk geïdentifiëerd, dat bezaaid met leliën vertaald wordt: semé de France; en de Rouck en andere oudere heraldisten leeren, dat men we- | ||||||
[pagina 453]
| ||||||
gens leliën op de einden eener figuur moet blazoeneren: fleuronné -, fleuré -, fleureté - of: florencé de France, en wegens andere bloemen dezelfde woorden zonder de France. Evenzoo wanneer fransche stedewapens (gelijk die van Parijs, Rouen en verscheidene andere) versierd waren met een chef van lazuur met gouden leliën bezaaid, dan heette het eenvoudig: chef semé de France, of nog korter: chef de France. Kan men daarvan een tweede voorbeeld aanwijzen? - De lelie is Frankrijk; fleur de lis = France. Ja, 't fransche wapen moet een sprekend wapen zijn, 't kan niet anders; maar niet ‘par allusion au nom de Loys’! De grond moet dieper liggen. De lelie komt als symbool van Frankrijk voor van den tijd af aan dat het huis van Capet ten troon steeg; - onder de Karlingers vindt men de lelie niet; maar zoodra zien we de Capetingers niet, of we zien ook de lelie. De lelie schijnt dus het blazoen van Hugo Capet geweest te zijn; - Hugo Capet was Duc de France, en de kern van zijn gebied heette Isle de France; - kan dan niet, par allusion au nom Isle de France de fleur de lis zijn sprekend blazoen geweest zijn? zoo als bijv. ook de stad Rijssel, Lille, als sprekend wapen eene fleur de lis voert. 't Is waar, wij zien die lelie bij de eerste Capetingers nog niet op een schild; maar wij kennen van hen ook slechts de zegels, - en 't gebruik, de wapenschilden in de zegels te plaatsen, kwam eerst later. In de zegels plaatste men in de vroegere eeuwen dikwijls de wapenfiguur los op het zegelveld; - en even als nu koning Robert op zijn zegel verschijnt met de lelie in de hand, zoo zal hij ook wel in veld en tournooi verschenen zijn met de lelie op schild en helm. | ||||||
VII.Werpen wij thans een blik op dat groot en schitterend heraldiek legerkamp, dat zich in onmetelijke uitgestrektheid, in ontelbare menigvuldigheid en in de bontste afwisseling van kleuren en vormen voor ons uitbreidt. | ||||||
[pagina 454]
| ||||||
Met welk een levendig genoegen gaat ons oog weiden over dat onafzienbaar en schilderachtig veld, blinkend van goud en lazuur, van zilver en keel, doormengd met sabel en sinopel, met hermelijn en vair! tintelend van glans en heldenluister, - hier de veelsoortigste helmen met hunne cimiers en lambrequins, - daar gouden kroonen en purperen wapenmantels, deviezen en tenants! - Maar ook met welke gemengde aandoeningen staren we op al die ontelbare symbolen, - bewijzen van den heldenmoed en den trots der voorgeslachten, - bewijzen ook van den trots en de ijdelheid der latere eeuwen, die zich vaak streelden met herinneringen en praalden met klatergoud! Doch daarover willen wij thans niet filozoferen. Trachten we de veelsoortige veelheid eens te overzien. Wij willen niet pogen het ontelbare te tellen, we willen slechts een blik werpen over de afdeelingen, waaronder zich al die blazoenen groeperen. Boven alles blinken de majesteits-wapens uit met hun veelheid van kwartieren, met hun middelschilden en nevenschilden, rijk omhangen met gulden ordeketens, trotsch gekroond en ommanteld, en bewaakt door dreigende tenants, leeuwen of monsters of wildemannen! En de wapens van mindere vorstendommen en republieken pronken er nevens, vaak met weinig minder uitwendigen luister. Ginds de landschapswapens, die nog, met meer of minder naauwkeurigheid, ons de oude wapens hunner voormalige Heeren - geestelijke of wereldlijke - vertoonen, en daarin de herinnering bewaren, dat ze eenmaal zelfstandige vorstendommen waren. Hier de oude adelijke geslachtwapens, - en de burgerlijke familiewapens - patricische en niet-patricische - daar tegenover. Hier de wapens van geestelijke Vorsten van allen rang, - daar wapens van kapittels, van kerkenraden zelfs. Maar bijzonder boeijen de stedewapens ons oog; - vele zijn nog de gedenkteekenen van den grooten worstelstrijd, waaruit eenmaal de derde stand zegevierend als eene nieuwe maatschappelijke kracht te voorschijn trad. En als trouwe volgelingen van deze treden ook de dorps- | ||||||
[pagina 455]
| ||||||
wapens op, en niet minder allerlei gildewapens - blazoenen van ambachtsgilden en blazoenen van retrosijnen, wapens van schuttersgilden, wapens van allerlei genootschappen, wapens van hoogescholen en kollegiën. Ja, ook wapens van waterschappen, wapens van dijk- en polderbesturen! Wie heeft al geen wapen aangenomen en wat heeft men der heraldiek al geen dwaasheden opgedrongen! Melkmeiden met het juk op den nek zelfs als tenants, en een melkemmer in plaats van een helm, en wat groene biezen voor lambrequins, gelijk het dijkbestuur van de Purmer ons daarvan een echt landelijk exemplaar te zien geeftGa naar voetnoot1. En of 't nog niet genoeg ware, ook wapens van monnikorden, alsof 't immer de bestemming van den stillen kloosterling had kunnen zijn, in wapenpraal te blinken! Ja, erger nog, ook wapens van vrouwen en jonkvrouwen, alsof deze ooit haar linkerarm met een ruitschild beladen hadden!!! | ||||||
VIII.Gaan we nu eens met een vlugtigen blik den oorsprong van al die groepen na. Ziet ge daar die driehoekige schilden, doorgaans vrij eenvoudig van blazoenering, zeldzaam gedeeld of gekwartileerd, regts hellende alsof ze hangen aan den linkerbovenhoek, waarop de strijdhelm geplaatst is, die met zijn cimier en het kleine helmmanteltje of de puntig uitgesneden lambrequins den wapentooi volledig maakt? Dit zijn de oorspronkelijke - dit zijn de fiere stamvaders van zooveel heraldiek nakroost. 't Zijn de wapens der oude geslachten in de 13e en 14e eeuw; zij vertegenwoordigen ons een tijd, toen nog in de Nederlanden een even talrijke als krachtige en dappere adel bloeide, hier ‘binnen een kleinen landsomtrek talrijker dan elders in wijd uitgestrekte koningrijken’Ga naar voetnoot2; eer nog de bourgondische magt | ||||||
[pagina 456]
| ||||||
was opgetreden, om den eersten schok te geven, waardoor weldra het feodale staatsgebouw ineen zou storten. Zij herinneren ons die tijden vol leven en poëzij, toen de man van den krijg en de man van de kerk, de poorter en de reizende meistreel, de schoone burgtvrouw en de vrome pelgrim al te zamen zich schaarden binnen en om het afgesloten tournooiveld, om hun deel te hebben aan het feest, dat voorlang alom was aangekondigd.
Die andere geslachtwapens, halfronde, ja ook reeds moderne schilden (vierkant met afgeronde onderhoeken) - gedeeld en zamengesteld, gekwartileerd en overladen - regtstandig geplaatst, sommige met een theater-helm op het midden van den bovenrand - een helm, die schier verdwijnt onder den mateloozen overvloed van krullen en arabesken, die lambrequins moeten heeten, maar eer bestemd schijnen om het schild in eene soort van krulpruik te hullen dan om den helm te dekken, - sommige reeds met kroonen opgeluisterd, - behooren al niet meer tot den echten ouden wapentijd. Zij vertegenwoordigen ons het tijdperk van den ondergang van 't feodale stelsel, tevens het tijdperk van 't verval der heraldiek, - een verval, dat aanving met den bourgondischen tijd, om in de 16e eeuw steeds dieper te dalen. De landschapswapens - wij merkten 't reeds op - vertoonen ons meerendeels nog de overblijfselen van oude geslachtwapens, - en de majesteits- en vorstelijke wapens, zoo gecompliceerd als ze dikwijls zijn, zijn er ook voor een goed deel uit zamengesteld. De geestelijke Vorsten, de bisschoppen, die tevens het wereldlijk gebied over hun Sticht voerden, en dus meê in krijg en veete gewikkeld raakten en aan 't hoofd hunner mannen te velde togen en dan meê schild en helm voerden, - die bovendien ook zelf zonen van edelen huize waren en dus een aangeboren stamwapen hadden, - voerden doorgaans tweederlei schild. 't Eene, dat van hun Sticht, gemeenlijk ontleend aan de banier, waaronder zij hunne leenmannen verzamelden, | ||||||
[pagina 457]
| ||||||
zoo als het zilveren kruis op keel van het utrechtsch bisdom, - 't ander, hun eigen stamwapen. De wapenschilden der steden waren de eerste navolging van de wapens der Edelen. De vrije steden waren vasallen van den Graaf of Hertog, - zij waren eene nieuwe soort van vasallen, wie de oude adelijke vasallen natuurlijk met leede oogen zagen opkomen, maar die zich, hoe rijker en magtiger ze werden, vooral in Vlaanderen en Brabant en Holland, des te meer beijverden om in alles zich naast en tegenover den adel te stellen. Dit streven der opkomende steden is in Holland gedurende de 14e eeuw vooral merkbaar. Praalde de Adel met zijn voorvaderlijk blazoen, de poorterijen zouden weldra ook het hare hebben. Lang te voren zegelden ze reeds met haar eigen zegel, - sedert ze tot vrije steden verheven waren, trokken ze ‘in ons lief Heren heirvaert’ onder haar eigen vierkante banier, als of ze Baanderheeren waren; - beiden werden de bronnen van het stedelijk blazoen, en de kleuren der banier en de symbolen van het zegel gingen over op het wapenschild der stad. En naauwelijks hadden de steden, als vasallen van 's Lands Vorst en Heer, een wapen aangenomen, of de gilden, die wederom ondervasallen der stad waren, deden desgelijks. Zij maakten de werktuigen van hun beroep of de symbolen hunner kunst tot wapenfiguren, en plaatsten die in goud of zilver op een kleurig schild, soms met het schild der stad of het beeld van den gildepatroon en chef. De burgers konden nu niet achterblijven. 't Streven der steden om zich in alles met den adel gelijk te stellen, was hun streven. De vermogende burgers, 't eerst zij, die in regering zaten, deden wat poorte en gilde gedaan hadden, en zoo stonden eerlang de burgerlijke geslachtwapens tegenover die der Edelen. En van nu af aan had de zucht tot navolging vrij spel. De dorpen volgden de steden na; de overlieden der gilden volgden de Burgemeesters na. De zegels, die door allerlei korporatiën | ||||||
[pagina 458]
| ||||||
en personen gebruikt werden, waren de milde bron, waaruit talrijke heraldieke zamenstellingen voortvloeiden. En namen en beroepen, uithangborden en gevelsteenen schonken bij voortduring het aanwezen aan eene ontelbare menigte van sprekende wapens. Dat onder dat alles de heraldieke kunst deerlijk verbasterde en in een ijdel poppenspel ontaardde, weten we, en we willen er nu geen jeremiade over aanheffen. Veel liever willen we, aardigheidshalve, eens opmerken, hoe de neringdoende poorters, in hunne uithangborden zelfs, de heraldieke vormen nabootsten. Wij zien de blijken daarvan nog in menigte om ons heen. 't Vierkante bord, hangende aan eene uitgestokene stang voor winkel of wijnhuis, vertegenwoordigt de uitgestoken banier. En niet slechts naar den vorm, maar ook met name. Nog in een keur van 1675 heet het, dat zij, die bier ‘bij de haal-kanne’ verkoopen, ‘gehouden sullen sijn een Vaentje of Bortje uyt te hangen, daarop geschreven staet’ enz.Ga naar voetnoot1 En wilt ge wapenborden zien, let slechts op de baardscheerders en de vroedvrouwen, twee zijtakken, van ouds, van 't chirurgijnsgild. De baardscheerders vertoonen u nog het antieke ridderschild; de vroedvrouwen hangen nog immer het jonkvrouwelijk ruitschild ten toon. | ||||||
IX.Kwam u nu mogelijk die ontelbare veelheid der wapens en die groote verscheidenheid van wapenvoerders inderdaad verbijsterend voor, dan willen we beproeven de zaak eens wat eenvoudiger op te vatten, en alle wapens onder een zeer klein getal soorten te brengen. Dan willen we, met afwijking van | ||||||
[pagina 459]
| ||||||
de gewone soortverdeelingen, die men in de handboeken der wapenkunde vindt, eens alle wapens, gelijk die nog tegenwoordig bestaan en gevoerd worden, of gelijk die uit de oudheid, door zegels, grafteekens, schilderijen en teekeningen of andere gedenkstukken, ter onzer kennisse gekomen zijn, in drie soorten verdeelen: oorspronkelijke of stamwapens, afgeleide en zamengestelde wapens. En maakt ge hierbij welligt de opmerking, dat dit juist dezelfde verdeeling is, die men ook in de taalkunde voor de woorden gemaakt vindt? 't Is volkomen waar, want ‘le blason est une langue’, en de wapens zijn de woorden van die taal. De oorspronkelijke wapens zijn natuurlijk de eenvoudigste; het zijn de stamwapens der geslachten, zoo als die allereerst zijn ingevoerd. En moge men ook somwijlen zamengestelde wapens vinden, die reeds van vroeger tijd dagteekenen dan andere eenvoudige wapens, - alle wapens zijn ook niet even oud. Maar in het algemeen blijft de regel waar, dat de oorspronkelijke wapens de eenvoudigste zijn. Over deze zullen we echter het laatst spreken en wij beginnen met de afgeleide.
Afgeleide wapens zijn al diegenen, welke een ander wapen tot stamvader hebben. Hiertoe behooren vooreerst die wapens, waarvan we in de voorgaande hoofdstukken gesproken hebben, die zijn ontstaan door navolging of overneming der wapenfiguren van anderen En mogen er daaronder ook velen zijn, waarover wij slechts bij gissing kunnen oordeelen, - omtrent anderen geeft ons althans de heraldische traditie eenige inlichting. Zoo verhaalt zij ons aangaande het wapen van Milaan (van zilver, met eene zevenmaal regt opwaarts kronkelende en gekroonde slang van lazuur, die een kind van keel in den bek houdt), dat Otto Visconti omstreeks 1100 dit wapen zou hebben aangenomen, nadat hij een geweldigen saraceenschen reus, Volux genaamd, die zulk eene slang op den helm voerde, verslagen hadGa naar voetnoot1. En | ||||||
[pagina 460]
| ||||||
er zijn er ook waarvan de geschiedenis zelve ons leert, dat zij tot deze klasse van wapens behooren. Het hessische wapen, bij voorbeeld. ‘Es herrscht wohl heutzutage kein Zweisel mehr darüber, dass das hessische Wappenthier kein ursprünglich auf dem Lande Hessen ruhendes, sondern ein von dem Landgrafen zu Thüringen übertragenes und ererbtes sei’, zegt von HefnerGa naar voetnoot1. Ten tweede behooren hiertoe die duizende wapens, die men gebroken wapens noemt: geslachtwapens van jongere liniën of bastaards, die 't oorspronkelijk stamwapen door verandering der kleuren, door bijvoeging of weglating van stukken, hebben gewijzigd. Zoo ontmoet men dikwijls eene geheele reeks van wapens, die alle één zelfde wapen tot gemeenschappelijken stamvader hebben. Busering voerde een wiel van goud op een veld van sinopel; Craaiestein hetzelfde wiel van zilver op sabel; Drongelen van zilver op lazuur; Elshout van sabel op goud; Hedichuisen van goud op lazuur; Heesbeen van goud op keel; Rosendael van sabel op zilver; Sluyse van zilver op keel; Spierinck van goud op sabel; - zij waren allen afgeleid uit het wapen van Heusden: een wiel van keel op een veld van goud.
Het wapen van Aemstel was gefaasd van goud en sabel in acht stukken met een St Andrieskruis, geschakeerd van zilver en keel, over alles heen. Mijnden liet er, als brisure, de zilveren schakering uit weg en voerde dus: gefaasd van goud en sabel in acht stukken met een St Andrieskruis van keel, over alles heen. IJsselstein daarentegen behield het geschakeerde kruis, doch voerde op het gouden veld slechts één faas van sabel. Eindelijk behooren ook vele landschaps en gemeentewapens tot de afgeleide. Als voorbeelden van landschapswapens noem ik alleen die van Overijssel en Zeeland, welke beide uit het hollandsche wapen zijn afgeleid. 't Eerste, door bijvoeging van een golvende | ||||||
[pagina 461]
| ||||||
faas van lazuur (de rivier de IJssel); 't andere, door brisure met zes baren van lazuur en zilver (de zee.) Dorpswapens zijn somtijds afgeleid uit de wapens der steden, in welker nabijheid zij liggen. Zoo, bij voorbeeld, die van Ouder-Amstel, Nieuwer-Amstel en Waverveen, deelen van Amstelland, uit het wapen van Amsterdam; dat van Leiderdorp uit het wapen van Leiden; dat van Weesperkarspel uit het wapen van Weesp. | ||||||
X.De zamengestelde wapens zijn in de latere eeuwen zeer in aantal toegenomen, en kunnen tegenwoordig al zeer zamengesteld zijn. In de eerste plaats behooren hiertoe de meeste majesteitswapens van ons werelddeel, waarbij doorgaans het hoofdschild is zamengesteld uit de wapens van de onderscheidene deelen der monarchie, somtijds vereenigd met zooveel pretentie-, alliantie- of gedachteniswapens als het heraldiek genie der zamenstellers heeft kunnen uitvinden, terwijl dan eindelijk de stamwapens in een of meer middelschilden den stamboom van het vorstenhuis vertegenwoordigen. De wapens der Duitsche Staten en Staatjes leveren daarvan schitterende voorbeelden. Het zal genoeg zijn alleen dat van Oostenrijk ten voorbeeld te noemen. In goud de gekroonde dubbele adelaar van sabel, die een borstschild draagt, dat uit niet minder dan 62 wapens is zamengesteld. Daartoe is het schild, door twee perpendiculaire en twee horizontale lijnen, verdeeld in 9 kwartieren, die u de staalkaart der oostenrijksche bezittingen, pretentiën en herinneringen voor oogen stellen, en waarbij gij u herinneren moet, dat dit wapen in 1856 is vastgesteld.
| ||||||
[pagina 462]
| ||||||
Het wapen van het koningrijk Pruissen, dat vastgesteld is in 1817 en waarvan het hoofdschild in 48 kwartieren verdeeld is, is merkwaardig wegens de plaatsing der 4 middelschilden, die in opklimmende orde de geschiedenis van het stamhuis vertegenwoordigen: Hohenzollern, Neurenburg, Brandenburg, Pruissen. Immers, Koenraad van Hohenzollern werd in 1200 Burggraaf van Neurenburg; Frederik VI verkocht in 1417 zijn burggraafschap en kocht daarvoor in plaats het markgraafschap Brandenburg; terwijl eindelijk in het eerste jaar der 18e eeuw de Keurvorst van Brandenburg zich tot Koning van Pruissen verhief.
In de tweede plaats zijn vele familiewapens ontstaan door zamenstelling. Huwelijken, erfenis of aankoop van bezittingen hebben daartoe doorgaans aanleiding gegeven. Somtijds echter ligt de grond der zamenstelling in bastaardij. Het wapen van Blois van Treslong is zamengesteld uit de wapens van Dalem en Châtillon, omdat Jan, bastaard van Blois, Heer van Treslong in Henegouwen, de stamvader van dit geslacht, de natuurlijke zoon was van Jan van Châtillon en Sofia van Dalem.
Ten derde. Ook onder de landschaps- en gemeentewapens komen de zamengestelde voor. Het wapen der provincie Utrecht is sedert 1540 zamengesteld uit die van 't voormalig bisdom, Holland en de stad Utrecht. Het wapen der stad Nijmegen is niets anders dan eene zamenstelling van het rijkswapen met dat van Gelder. Het geldersche schild staat op de borst van den adelaar. Men weet dat Nijmegen, te voren eene rijksstad, | ||||||
[pagina 463]
| ||||||
in het midden der 13e eeuw aan Gelder kwam. - En hierbij kunnen wij tevens de opmerking voegen, dat de wapens van meest alle voormalige rijkssteden zijn zamengesteld uit het rijkswapen met hun eigen stedelijk of landschapswapen, welk laatste gemeenlijk op de borst van den adelaar geplaatst is. Het wapen der gemeente Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije-Geer is zamengesteld uit de wapens van Sloterdijk, Sloten, de Vrije-Geer en Osdorp. Welligt merkt ge hierbij op, dat de rangorde verkeerd is? 't Is eene proeve der bekwaamheid van den heraldikus, die 't zoo ontworpen heeft; - de man heeft de linkerzijde van 't schild voor de regterzijde aangezien.
Eindelijk. Onder de wapens van steden en dorpen worden er gevonden, die aan eene zeer bijzondere wijze van zamenstelling hun ontstaan te danken hebben; namelijk, door de figuur, die oorspronkelijk slechts als schildhouder voorkwam, met het wapenbeeld te vereenigen en in het schild over te brengen. De stad Bamberg in Frankenland voert in zilver den ridder S. Joris met zijne vaan in de regterhand, en in de linkerhand een schild van lazuur met een gouden adelaar. De ridder S. Joris was hier oorspronkelijk slechts schildhouder, maar is later binnen het schild gekomenGa naar voetnoot1. De stad Hall in Tyrol voert thans in keel een zilveren zoutvat, door twee gekroonde gouden leeuwen vastgehouden. Maar oorspronkelijk stond het zoutvat alleen in het schild en de gouden leeuwen als schildhouders daar buitenGa naar voetnoot2. Ook onze nederlandsche gemeentewapens leveren er voorbeelden van. Ik noem slechts dat van Middelharnis. Op de wapenkaart van Smallegange ziet men dat wapen: van zilver met een paal van lazuur, beladen met een harnas van goud. De Nederl. Stads- en Dorpsbeschrijver geeft Middelharnis: van lazuur met een harnas van goud. En, daar het een | ||||||
[pagina 464]
| ||||||
sprekend wapen is, de eerste dus naauwkeuriger dan de laatste, omdat daardoor de naam Middelharnis vollediger wordt uitgedrukt. Maar slaat men nu Middelharnis op in het onlangs uitgegeven werk van den baron d'Ablaing van Giessenburg: Nederlandsche gemeentewapens, uitgegeven naar het officiële register, dan vindt men: van lazuur met den aartsengel Michaël van goud, die het schildje met het harnas aan den linkerarm draagt. De aartsengel is hier ongetwijfeld schildhouder geweest, even als bij het wapen van Harlingen, en als zoodanig op het zegel der gemeente voorgesteld. De zegels toch zijn gewoonlijk de onschuldige oorzaken van onheraldische wapenvermeerdering geweest. Op het zegel verscheen natuurlijk de schildhouder nevens het wapen. Wanneer nu later eene inzending van wapens gevorderd werd, om door het heraldiek kollegie te worden geregistreerd, zond de gemeente, gemakshalve een afdruk van haar zegel, waar 't wapen op stond. De onkunde nam het zegelveld voor het wapenveld, en zoo stond de schildhouder in het schild in plaats van daar buiten. En dat het wapen van Middelharnis werkelijk aan het zegel zijn tegenwoordige gedaante te danken heeft, wordt bevestigd door het: goud op lazuur, in verband met hetgeen men leest op bl. 7 van 't zoo even genoemde werk: ‘Daar zoodanige zegels uit den aard der zaak geen kleuren of metalen konden aanduiden, nam de Hooge Raad van Adel als algemeenen regel aan, om, in de gevallen dat het betrokken Gemeentebestuur geen beschrijving gaf of wist te geven van de kleuren of metalen van het verlangde wapen, steeds die van het Rijkswapen daarin zouden opgenomen wordenGa naar voetnoot1.’ - En waaraan men het dan ook verschuldigd is, dat onder onze gemeentewapens het: goud op lazuur zoo veelvuldig voorkomt.
(Wordt vervolgd.) |
|