Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 421]
| |
Daniël Heins, Hoogleeraar en Dichter.
| |
[pagina 422]
| |
dichten, terwijl een ander de zorg moest op zich nemen, zijne nederduitsche gedichten te laten drukken. En nochtans - zie, hoe de mensch soms misrekent! - zonder zijne nederduitsche gedichten ware Heins bij het gros der geletterden te eenemaal onbekend. Slechts weinigen, die de taalkunde studeren en in latijnsche gedichten nog hun behagen kunnen scheppen, zouden van hem weten te spreken. Hetgene waar hij zoo veel prijs aan hechtte verschaft hem nog slechts van tijd tot tijd de eer van in een Biographisch Woordenboek opgenomen te worden, waar met zoo veel kennis van hem gesproken wordt, dat hij moeite zou hebben zich zelven te herkennen. Ik had hier geern van de latijnsche gedichten zoowel als van de nederduitsche gehandeld; maar dat was niet wel doenlijk zonder proeven mede te deelen, en men is thands voor het latijn eenigzins benauwd. Dit alleen heeft mij er doen van af zien, want ik houd Daniël's latijnsche gedichten nog meer in waarde dan zijne nederduitsche, en ik begrijp niet waarom men hem nevens zoo vele anderen in de Selecta e Poesis latinis loca geene plaats heeft ingeruimd. De schroomvallige bezorgers der uitgaven Prosunt et delectant waren misschien voor eenen dichter, die minnedichten geschreven heeft, bevreesd; maar zijn uitmuntend gedicht De contemptu mortis hadde brokken genoeg geleverd, die in de handen der jeugd mogten gesteld worden in eene uitgave ad usum studiosae Juventutis. De nederduitsche gedichten, onder den verbloemden naam van Theocritus à Ganda uitgegeven, waren meest zinnebeelden en er bestaan verscheidene uitgaven van, naar welke en de handschriften des dichters P. Scriverius ten jare 1616 eene verzamelde uitgave liet drukken onder den naam van Heins, die tot alstoen zijne nederduitsche gedichten niet erkend hadGa naar voetnoot154. Deze uitgave verscheen onder den volgenden titel: ‘Dan: Heinsii Nederduytsche Poemata; by een vergadert en uytgegeven door P.S. Tot Amsterdam Gedruct By Willem Janssen Ao 1616,’ in 4e. | |
[pagina 423]
| |
De nederduytsche Poemata loopen van bladz. 1 tot 92 en de ‘Hymnus van Bacchus met de wtlegginghe’ van bladz. 1 tot 66 afz. gen. De Lof-sanck van Jesus Christus verscheen afzonderlijk met dezen titel: ‘Dan. Heinsii Lof-sanck van Jesus Christus den eenigen ende eeuwigen Sone Godes. Met noodelicke vytlegginghen soo ghestelicke als weereltlicke. Nu eerstelick uytgegeven door P.S. Tot Amstelredam by Willem Jansz. Ao 1616’, in-4o. 18 bladz. opdragt, voorreden enz. en 92 bladz. Ondertusschen was Heins maar weinig over de uitgave der ‘Poemata’ te vreden, niet dat hij het vriendelijk oogwit van P. Scriverius miskende, maar om andere redenen, waarover de schrijvers het niet eens zijn. De bundel, door P. Scriverius uitgegeven, werd twee jaren later zonder merkenswaardige veranderingen met dezen titel herdrukt: ‘Dan: Heinsii Nederduytsche Poemata; by een vergadert en uytgegeven door P.S. Tot Amsterdam Gedruct by Willem Janssen Ao 1618. Met privilegie voor 5 laren.’ In-4o met eene slechte bladcijfering. De Lof-sanck van Jesus Christus werd er nog niet in begrepen, maar verscheen nogmaals afzonderlijk onder dezen titel: ‘Dan. Heinsii Lof-sanck van Iesus Christus, den eenigen ende eeuwigen Sone Godes: Met noodelicke uytleggingen, aenwysende den gront van het out christelick geloof, in den selven vervat: Met een voor-reden van den Auteur. Tot Amsterdam, by Willem Jansz. Anno 1618. Met privilegie.’ In-4o 92 bladz. zonder de voorrede enz. Hoe deze gedichten, benevends eene predikatie, welke Daniël, kort na zijne terugkomst uit Dort, uitgesproken had, door de Remonstranten ontvangen werden, kan gezien worden bij Brandt, Hist. der Reformatie, IV, bladz. 84 en elders. | |
[pagina 424]
| |
Deze uitgaven van 1616 en 1618 bevatten niet alle de gedichten van Heins; want, behalve dat de beroemde Gentenaar slechts zeven-en-dertig jaren later gestorven is, zijn niet al de gedichten, die in 1618 reeds verschenen waren, er in begrepen. Daarin hebben volgende uitgaven voorzien. Vier jaren later (1622) kwam bij denzelfden Willem Janssen of Willem Jansz. Blaauw, in den vergulden Sonnewijzer, eene nieuwe uitgave aan het licht en ditmaal met bijvoeging van den Lof-sanck op Jesus Christus, onder dezen titel: ‘Dan. Heinsii, Lof-sanck van Jesus Christus, den eenigen ende eeuwigen Sone Gods ende zijne andere nederduitsche Poemata: nieuwelyk oversien, vermeerdert, ende verbetert, met de uitleggingen. Amsterdam......Ga naar voetnoot155 Behalve den Lof-sanck zijn in dezen druk nog eenige stukken ingelijfd, welke in dengene van 1616 en 1618 ontbreken, namelijk: ‘Den xLij psalm’, ‘Op zijn eygen bruyloft ex persona sponsi’, ‘Spiegel van de doorluchtige, eerlicke, cloecke, deuchtsame ende verstandige vrouwen: Genomen uyt diversche Grieksche ende Latijnsche ware histori-schrijvers’, ‘Ter eere van de Moffenschans en den auteur van de selve’Ga naar voetnoot156. Eene andere volledige, zeer fraaije en zuivere uitgaafkwam aan het licht ten jare 1630 onder dezen titel: ‘Dan. Heinsii Lof-sanck van Iesus Christus den eenighen ende eeuwigen Sone Godes: ende zyne andere nederduyt- | |
[pagina 425]
| |
sche poemata. Nieuwelijcks oversien, vermeerdert, ende verbetert, met de uytlegginghen. t'Amstelredam. By I.I. Schipper, op de Princegracht, in de historie van Titus Livius. Anno 1630’. 301 bladz. in-12o. Andere, min belangrijke uitgaven zal de algemeene lijst van Daniël's werken vermelden. De dichtbundel van 1616 en 1618 is als 't ware in drie afdeelingen verdeeld: de eerste, onder den titel van Neder-Duytsche poemata, bevat gedichten van onderscheiden aart; de tweede bestaat uit de Emblemata (de Emblemata amatoria en Het ambacht van Cupido) en de derde uit den Hymnus oft Lof-sanck van Bacchus, bij den welken men den Lof-sanck op Jesus Christus voegen mag, omdat hij, schoon afzonderlijk gedrukt, altijd in éénen band met de uitgave van 1618 vervat is. In de eerste plaats moet ik derhalve melding maken van de Neder-duytsche Poëmata, die uit zeven-en twintig stukken bestaanGa naar voetnoot157, waaronder éen van Anna Roemer Visschers en éen ander van Jan van der Does, beide tot Heins gerigt, en vier vertalingen of navolgingen uit Theocritus. Overal kenschetst Heins zich door vloeibaarheid van stijl, welke hoedanigheid hij met Cats en meer andere dichters gemeen heeft; doch hij is gespierder dan de zeeuwsche dichter en min met stopwoorden opgevuldGa naar voetnoot158. Het stuk Op de doodt ende treffelicke victorie van de mannelicken helt Jacob Heemskerck behelst voortreffelijke schilderingen, daar namelijk waar de held, die aan den mast gesneuveld is, bij God in den hemel rust. Het voortdurend gevecht beschouwende, sloeg hij de oogen op zijne moedige matroozen en Hy sachse man voor man uytvoeren sijn bevelen,
En in Neptunus baen staen kaetsen ende spelen
Met ballen van metael, die vlogen alsoo dick
Als hagel ende sneeu, en maeckten groote schrik.
| |
[pagina 426]
| |
De donder met gewelt quam breken door de baeren,
Of Jupiter selfs hadd' op 't water komen vaeren,
Gewapent met de vlam, die Brontes moedernaeckt
En Steropes zijn maet, en Mulciber hem maeckt.
De schepen spogen vier, dat even quam gedreven,
Gelijck doen Terrae volck den hemel dede beven,
Doen Ossa met gewelt en ongehoorde kracht
Wiert boven op het hooft van Pelion gebracht.
Neptunus swam int bloet, men sach zijn baren rollen,
En steygeren om hooch, van dooden opgeswollen.
De zee was heel ontstelt, de menschen op het landt
Vergingen half van vrees, en storven half van schandtGa naar voetnoot159.
Doch helaas! de wansmaak der eeuw straalt hier wederom door en die voortreffelijke schilderij is met te veel mythologisch klatergoud opgevuld. Schooner en krachtig is de aanspraak aan de Spanjaarden in hetzelfde gedicht: Marane, neemt ons wech ons landen daer wy leven,
Wy sullen sonder vrees ons in de zee begeven:
Daer nu de schepen gaen, daer sullen wy, tot spijt
Van uwen trotsen moet, sijn even wel bevrijt.
Aldaer den hemel streckt en daer de wolken drijven,
Ist even waer men woont, als kinders ende wijven
Sijn buyten slaverny, sijn verre van u handt.
Al daer ghy niet en sijt, daer is ons vaderlandt.
De vogel is alleen geboren om te snijden
Met vleugelen de locht, de peerden om te rijden,
De muylen om het pack te dragen, of de lijn
Te trecken met den hals, en wy om vry te sijnGa naar voetnoot160.
In deze afdeeling bevallen het meest Cupido honinch-dief (bladz. 42), Adonis doot (bladz. 40-41) en voornamelijk de lieve Pastorael (bladz. 26-33). De tweede afdeeling behelst het Ambacht van Cupido en de Emblemata amatoria of Emblemata van minne, waarbij in latere uitgaven de Spieghel van de doorluchtige vrouwen ge- | |
[pagina 427]
| |
voegd werd. Het ambacht van Cupido bestaat uit vier-entwintig platen, door achtregelige bijschriften verklaard, waarbij in de uitgave van 1622 latijnsche bijschriften van Petrus Scriverius en fransche vierlingen gevoegd zijnGa naar voetnoot161. Op deze bijschriften mag men eenigzins de woorden van SiegenbeekGa naar voetnoot162 over die van Jakob van Zevecote toepassen: van welke... ‘sommige wel niet van geest ontbloot zijn, maar die toch, voor een groot gedeelte, meer gezochte spelingen van het vernuft, meer gekunstelds hebben, dan ware dichterlijke verdiensten.’ Echter moet men bekennen dat in gene eeuw, waar zoo veel zinnebeelden het licht zagen, die van Heins onder de beste mogen gerekend worden. Deze aanmerking geldt mede de Emblemata van minne, die insgelijks bestaan uit vier-en-twintig platen, welke ‘een seecker liefhebber soo uyt den hooghgheleerden Mr Hadriaen de longhe, als andere schrijvers, by een vergadert heeft, ende in koper doen snijden, om door den druck ghemeen te maken, dan alsoo dit maer stomme beelden waren, soo is de soetvloeyende tong van onse Poëet daer toe gheleent, die de selfde over veel jaren Nederlandts heeft doen sprekenGa naar voetnoot163.’ Slechter is het gesteld met den Spieghel vande doorluchtige vrouwen, zijnde acht achtregelige versjes op even zooveel plaatjes, welke Heins ‘op versoeck van een drucker ende plaetsnyder over lange jaeren uytgegeven heeft onder de naem van Theocritus à Ganda.’ Zij dragen kennelijke teeke- | |
[pagina 428]
| |
nen van de mindere beoefening der dichters. Tot proeve diene het vierde stukje, dat eenig betrek heeft met de sage des Gentschen mammelokkers: ‘De dochter die de moeder in de gevangenisse met haer borsten onderhouden heeft.’ In yser ende stael, met voeten en met handen,
Licht ghy hier, moeder, vast in soo veel sware banden;
Door hongher ende dorst gebracht in groote noot
En eyndelick daer door gedwongen tot de doot.
Wat sal ick voor u doen? Ghy hebt my opgetogen,
Ick gev' u dat weerom: ick hebb' u eens gesogen,
Komt, suycht my wederom, komt, neemt hier broot en wijn,
Wy sullen dochter beyd' en beyde moeder zijnGa naar voetnoot164.
De derde afdeeling bevat de twee lofzangen. De Hymnus op Bacchus is een gedicht vol verhevene gedachten en poëtische beelden, in hetwelk de poëzij met eene uitgebreide geleerdheid gepaard gaat en waaraan zij wel eens opgeofferd wordt. Zeer aardig bezingt de dichter de krachten van den wijn: Bacchus heeft hem gevonden, omdat zonder den wijn de liefde dood is en hij het verdriet van ons kortstondig leven wegneemt. Iäcche, zonder u licht Venus als gebonden,
Cupidoos vier gaet uyt, zijn pijlen sijn geschonden:
Maer als ghy ons aensiet, soo sijn wy bly van sin,
Bequaem tot soeten praet, en vierich in de min.
Hierom ist dat men pleecht hier voortijds op d'autaren
Van Griecken wijdt vermaert met Venus u te paren:
Want sonder Bacchi nat en, Ceres, uwe vrucht,
Ist met de min gedaen, tijt Venus op de vlucht.
De vreucht die komt van u, want, sonder uwe gaven,
Al levend' sijn wy doot, al levende begraven.
Siet toch de mensch eens aen, van voren tot het ent
Het eerste dat is pijn, het lest dat is ellent.
Hy komt met tranen voort; met stenen ende suchten
Gaet hy van daer hy quam; met hopen ende duchten
Volvoert hy zijnen loop. Soo dat hy niet en heeft
| |
[pagina 429]
| |
Van 't leven eenigh nut als hy met droefheyt leeft.
Het leven is een merckt daer in wy sijn geboren
Om vreucht in onsen tijt en vrolickheyt t'oorboren.
Die meest koopt voor zijn ghelt en best den tijt besteet
Die hem gegeven is, betoont dat hy meest weet.
De rest is as en windt. Want als de geest getogen
Is eenmael uyt het lijf en uyt de mondt gevlogen,
Hy blijft soo lange wech en laet ons hier een handt
Oft twee van aerdt en stof; dat geeft hy ons te pandt.
De kruyden in den tuyn en bloemen die verdwijnen
En rijsen weder op: de rancken van uw wijnen
Die komen weder voort: de goude son die staet
Soo dickwils weder op als hy te bedde gaet,
Maer wy, na dat wy sijn met tranen eens begoten,
Gescheyden van der aerdt en in een kist gesloten,
Wy blijven daer wy zijn, wy liggen altijt neer,
Verslagen van de doot, en keeren nimmer weer.
Daer gaen de sorgen heen. Daerom hebt ghy gevonden
Een wonderlicke plant, versoetende de wonden
Van alderley verdriet, die, t'samen met den dorst
De pijn en swaricheyt doet dryven van de borstGa naar voetnoot165.
| |
[pagina 430]
| |
Dat de dichter in dezen hymnus ‘een gelukkig gebruik maakt van een der schoonste voorregten onzer taal, het vermogen van nieuwe en samengestelde woorden te vormenGa naar voetnoot166’, wil ik Dr Snellaert geern toestaan; maar dat dit gebruik soms misbruik wordt is niet minder waar. Men oordeele: o Evan Evoe, bey kindt en oude man,
o Sabon, Indiaen, Osiris ende Pan,
Denys, Hymenean, Evasta, Sinne-breker,
Lenaee, Ligyreu, ghy snorcker, ghy groot-spreker,
Ghy moorder van de pijn, o onverwinlick Godt,
o Hyeu, Nysean, Paean, Iraphiot
Nacht-looper, heupe-soon, hooch-schreeuwer, groote springer,
Goet-gever, minne-vrient, hoofdt-breker, leeuwen-dwinger,
Hert-vanger, herssen-dief, tong-binder, schudde-bol,
Geest-roerder, waggelvoet, straet-kruysser, altijdt-volGa naar voetnoot167
| |
[pagina 431]
| |
Heins was, gelijk men ziet, even als Cats en Huygens, groot liefhebber van koppelwoorden. Lambertus Vossius wedijvert met hem in rijkheid van namen, aan Bacchus gegeven. De Brugsche dichter begint zijn Bacchus beeldt met de volgende rijmen: Bacche, grooten soppe-dopper,
Gheest-verquicker, maegh-op-kropper,
Wagghel-voet, ghebuyckten smul,
Hoorne-dragher, Potte-bul,
Sinne-roover, minne-voeder,
Sotten-klapper, Lijf-behoeder,
Waerheydts-seggher, suyse-bol,
Ghelt-verquister, viesen-grol:
Gramschap-stoker, gaeyken-schieter,
Quiste-keirsse, dranck-vergieter,
Tonghe-sluyter, Babbelaer,
Sorgh-verjaegher, leughenaer:
Slecke-maker, glase-ruymer,
Grooten poffer, kamer-schuymer,
Licht van herssens, nimmer vol,
Vuylen prater, veel-tijdts dolGa naar voetnoot168.
Bij het lezen dezer rijmelarij herinnerde ik mij de verzen van De Nerée, waarin de fransche verzenmaker, als een kompliment aan den gentschen dichter zeî: Tu es or Aeolic, Pamphilic, Laconique,
Ionien, Doric, Siracusan, Cretois,
Cyprian, Chalcidic, Tessalien, Attique,
Macedon, Argien, Commun, TarentinoisGa naar voetnoot169.
Geene mindere geleerdheid straalt in den Lof-sanck van Jesus Christus door; maar eene geleerdheid, die zelfs in ergerlijken wansmaak ontaardtGa naar voetnoot170. De Heidensche Goden beuren hier en daar het hoofd op en ontsieren 's dichters beste tafereelen. Ja, de schrikbarende teekenen, die Jesus' dood vergezelden, beschrijft hij op geene ernstige wijs: | |
[pagina 432]
| |
Den ouden Atlas quam te schudden en te drillen,
Te wijcken van zijn pack, als of hy hadde willen
Ontrecken zynen hals, den hemel laten gaen.
Natura stont bevreest, verslagen en belaen,
Gaf eenen grooten sucht daer mede dat de monden
Ontsloten van der aerdt, haer diepten open stonden.
Het aertrijck brack in twee tot aen Cocytus poel,
En Pluto wiert met kracht geruckt uyt zynen stoel.
De dolle Cerberus, geseten aen de deuren
Van yser ende stael, sach al de poorten scheuren
En, voelende den dach, liep drymael achter uyt,
En gaf met elcke keel een ysselick geluyt.
Tisiphone bebloet, met grooten schrick bevangen,
Verroerde sevenmael haer vreesselicke slangen.
Het brandende moras van Phlegethon dat spoog
Veel nevel ende mist, veel vlocken viers omhoog.
Gelijck als AEtna schiet uyt hare diepe kolcken
Een grondeloose zee van vlammen in de wolcken,
Indien Typheus roert zijn lendenen en geeft
Van onder eenen schreeu, het aerderijck dat beeft,
Trinacria bestaet te dansen en te beven,
Den roock komt meer en meer tot in de locht gedrevenGa naar voetnoot171.
| |
[pagina 433]
| |
En dus den geheelen Lof-sanck door vindt men hier en daar sporen van 's dichters al te klassieke opvoeding en van den wansmaak der eeuw. Het ware gemakkelijk meer voorbeelden aan te halen, doch ik acht het onnoodig; maar ‘ondertusschen kunnen wij niet zeggen dat deze lofzangen ons zeer behagen; zij dragen meer blijken van de groote geleerdheid des opstellers dan wel van zijne geestige vindingrijkheidGa naar voetnoot172.’ Veel voordeeliger onderscheiden zich de meeste zijner andere gedichten, die krachtig, vloeijend, geestig en vol aardige en natuurlijke vergelijkingen zijnGa naar voetnoot173; en ‘zijne bijzonderste verdienste als nederlandsch dichter is in het minneliedGa naar voetnoot174.’ Maar hetgeen hem nog meer dan zijne gedichten tot los verstrekt, is de groote stap, dien hij den nederlandschen versbouw deed doen, en den invloed, welken hij op de hoogduitsche Dichtkunst sedert Opitz tot aan de dagen van Klopstock uitgeoefend heeft. ‘Reeds op het einde der XVIe eeuw liet zich de behoefte eener edeler en krachtiger versmaet gevoelen. Het refereyn met zijne ongelijke kadans, te weinig deftigheid voor deze eeuw van reuzenworsteling bezittende, en het oud heldenvers uit het geheugen verdwenen zijnde, zoo nam men het fransch Alexandrijn over. De eerste, zoo 't schijnt, die er zich van bediend heeft, is Jonker Jan van der NootGa naar voetnoot175. Deze nieuwe versmaet ging welhaest naer Holland over,’ waar zij ‘eerst in 't gebruyck is ghecomen door den grooten dichter, d' heer Jan van Hout, pensionaris der stadt Leyden, die uyt Petrarcha, Ronsard, en andere, sulcx van in zijn Jeught waerghenomen, en ghevolght heeftGa naar voetnoot176.’ Dit | |
[pagina 434]
| |
voorbeeld werd door andere dichters nagevolgd en namelijk door Jakob Duym, die, langen tijd als kapitein tegen de Spanjaarden gevochten hebbende, door eene gevangzetting van twee-en-twintig maanden ‘seer groot onghesontheyd’ in zijne beenen kreeg, hetwelk hem buiten staat heeft gesteld de krijgsdienst nog langer uit te staan. ‘Maer al ist,’ zegt hij, ‘dat het lichaem gheenen sonderlinghen dienst en heeft konnen doen, en heeft niet te min den geest niet konnen ledich ziin van yet voor te nemen, 't geen dat soude moghen strecken tot eer, lof en priis van het doorluchtich Huys van NassauwenGa naar voetnoot177.’ Hij prijst de fransche maat aan, die vele dichters, welke zich hielden aan de oude manke maat, nog niet volgden; ‘vele onder haerlieden hebben cleyne acht genomen op de mate ofte veelheyt der syllaben, makende hare regulen dan van thien, dan twaelf, ende dan vijfthien syllaben lanck, al naer dat haer voor coemt, daer ons nochtans de franssche dicht-stelders eenen bequameren ende constigheren wech zijn wijsende, maken ende stellen alleen haer veirssen (soo sy die noemen) altijt op een maet, het zy van twaelf ofte van derthien syllaben, oft (soo sy die noemen) masculine ende feminine, dat is van twaelf ende derthien overhandt, maeckende altijt op de seste syllabe een cesure, dat is een af snijdinghe, oft op de vierde ofte vijfde, naer den eysch vant werck, het welck ick hier in mijn Spieghelboeck so seer hebbe ghesocht naer te volghen alst moghelijck is gheweestGa naar voetnoot178.’ En een paar bladzijden verder zegt hij voort: ‘Uyt mijn vaderlant verdreven zijndeGa naar voetnoot179, heb ick nu ledigen tijt om mijnen geest (die doch niet rusten en can) in dit mijn Spieghelboeck te laten wercken, om alle redenrijcke gheesten eenen voet te wijsen hoe dat sy haer behooren na de fransche maet te voegen, | |
[pagina 435]
| |
ende de oude maet (so sy die noemen) te laten varen, hopende dat metter tijt van vele sal nagevolcht, ende int goede genomen werdenGa naar voetnoot180.’ Dochja, het afwisselen der verzen masculine en feminine, het gebruik der sransche maat is de eenige verbetering, welke Duym aan den versbouw toebragt, want de klemtoon is, in zijne werken, in 't geheel niet waargenomen. Aan de verbetering van den juisten klemtoon was Heins de voornaamste medewerker. ‘Duym - zegt Dr Snellaert - was beter vaderlander dan verzenmaker, en er was niet min dan het muzikael gehoor en het dichterlijk vernust van Daniel Heins, gepaerd aen den strengen philologischen geest van den schranderen man, toe noodig om aen het logge alexandrijnsch vers genoegzame harmonie te geven, ten einde het in de nederlandsche ooren bevallig mogt klinkenGa naar voetnoot181.’ Zoodat Heins zelf niet ten onregte in zijne Elegie heeft mogen zeggen: Godin, ick weet de wech. Ick hebbe mijne stappen
Soo menichmael gestelt op Heliconis kappen,
En mijnen voet geplant daer menich mensch naer wenst
Beneven de fonteyn van Pegasus den henst.
Ick hebbe van joncks af met geen gemeene wiecken
Doorvlogen en doorrent de wegen van de Griecken
En Roomen wel doorsien, ten lesten opgedaen
Den ongebaende padt daer Nederlandt mach gaen,
Soo datse van nu voort met Phoebi susters danssen
Op 't hoogste van den berch, niet passend op de Franssen
Of haeren grooten moet, en mogen vry en vranck
Vuyt Castalis de beeck gaen haelen haer belanckGa naar voetnoot182.
De invloed, welken Heins op de dichtkunst uitoesende, bepaalde zich niet bij de Nederlanden, maar strekte zich tot in Duitschland uit, waar men door zijne gedichten eene geestdrift voor de nederlandsche Dichtkunst opvatte en waar hij de eer had Maarten Opitz, het hoofd der Silezische school, te vormen. Opitz bekent het zelf in een gedicht ‘auff Danielis | |
[pagina 436]
| |
Heinsii Niederländische Poëmata’, waaruit ik de volgende verzen, als te loffelijk voor Heins niet kunnende achtergehouden worden, afschrijf: Bisz ihr auch, Heinsius, ihr Phenix unsrer Zeiten,
Ihr Sohn der Ewigkeit, beguntet ausszubreiten
Die Flügel der Vernunfft. Das kleine Vaterland
Trotzt jetzt die grosse Welt durch eueren verstand,
Was Aristoteles, was Socrates gelehret,
Was Orpheus sang, was Rom und Mantua gehöret,
Was Tullius gesagt, was irgend jemand kan,
Das sicht man jetzt von euch, von euch ihr Gentscher Schwan.
Die Teutsche Poesie war gantz und gar verlohren,
Wir wusten selber kaum von wannen wir gebohren;
Die Sprache für der vor viel Feind' erschrocken sind
Vergassen wir mit Fleisz' und schlugen sie in Wind.
Biss euer grosses Hertz' ist endlich aussgerissen,
Und hat uns klar gemacht, wie schändlich wir verliessen
Was allen doch gebührt: wir redten gut Latein,
Und wolte keiner nicht für Teutsch gescholten seyn.
Der war weit über Meer in Griechenland geflogen,
Der hatt' Italien, der Franckreich gantz durchzogen,
Der pralte Spanisch her. Ihr habt sie recht verlacht,
Und unsre Mutter sprach' in ihren Werth gebracht.
Hierumb wird euer Lob ohn alles Ende blühen,
Das ewige Geschrey von euch wird ferren ziehen,
Von dar die schöne Sonn' auss ihrem Bett entsteht,
Und wiederum hinab mit ihrem Pferden geht.
Ich auch, weil ihr mir seyd im Schreiben vorgegangen,
Was ich für Ehr' und Ruhm durch Hochteutsch werd erlangen,
Wil meinem Vaterland' eröffnen rund und frey,
Dass eure Poesie der meinen Mutter seyGa naar voetnoot183.
Opitz liet het daarbij niet. Benevens de twee lofzangen van Heins, welke hij in zoetvloeijende hoogduitsche verzen overbracht en waar ik uittreksels van medegedeeld heb, vertaalde hij nog meer dichtstukken van Heins, onder andere het Troudicht ter eeren van Daniel de Burchgrave, met Anna | |
[pagina 437]
| |
OosterlincksGa naar voetnoot184 onder den titel van Hochzeit getichte ausz den Niderländischen Danielis HeinsiiGa naar voetnoot185; het vers Aen de Jonckvrouwen van HollandtGa naar voetnoot186, met naam An die Jungfrauen in Deutschlandt. Aus dem Holländischen Dan. HeinsijGa naar voetnoot187; Die trunckene Venus, aus dem Griechischen Dan. HeinsiiGa naar voetnoot188; als er für der Liebsten Vaterlandt vorüber schiffte, auss dem griechischen Danielis HeinsiiGa naar voetnoot189. De Silezische school, waar Opitz het hoofd van was, bragt eene reeks groote mannen voort, die allen op de stappen van hunnen voorganger, den geestigen Maarten Opitz, wandelden en door middel van welke de invloed, dien Heins op Opitz zeker had uitgeoefend, tot aan de dagen van Klopstock en der nieuwere school in de duitsche dichtkunst bleef voortleven. | |
[pagina 438]
| |
Bijlagen tot ‘Daniël Heins, Hoogleeraar en Dichter’.
| |
II, Noot 34. 9, 10 Februarij 1603.Curateurs en Burgermeestren aenmerkende dat Daniel Heynsius, student der Universiteit, hem wel was quytende in syn lessen die hij doende is in poësi, hebben geresolveert dat, tot wederseggen toe, den voers. Heynsius telcken vyerendeel jaers vereeringe sal worden gedaen, nae beloop van drye hondert gulden int jaer. | |
III, Noot 35. 11 Mei 1603.De voers. Curateurs en Burgermeestren aenmerkende dat tot dees tyt toe noyt yemant en hadde geprofesseert t'poësi en nodich achtende dat deselve mede worde gedoceert, hebben ten dien eynde tot extra ordinarys professore aengenomen Daniel Heynsius tot de wedde van vyerhondert ℔ jaerlijcx. Des hy sal gehouden syn te doen ter weecke soe veel lessen als Curateurs en Burgermeestr., soe nu ter tyt als in toecomende tijden; sullen goet vinden, sonder ter saecke van dyen verdere verhoginge te versoecken. Daervan hem acte sal gelevert worden in forma..... | |
IV, Noot 36. 8 Aug. 1603.De voers. Curateurs en Burgermeestren verstaen dat Daniel Heynsius Professor poësios niet van meeninge soude sijn te vertrecken: en dat sy sulcx voer den dienst van de Universiteit, noch orbaer voer de studenten nyet goet en achteden, en oversulcx met alle behoerlicke middelen behorde gebracht te worden om denselven te bewegen om alhyer te blijven. Gelijck de voers. Curateuren den voers. persoon Heynsii by verscheyden Heeren van qualiteit was gerecommendeert als eenen daervan de voers: Universiteit gescapen was te gecrijgen een | |
[pagina 439]
| |
groote luyster, soe hebben de voers. Curateurs en Burgermeestr, geresolveert den voers. Heynsius te vereeren met gelyke wedde als sy hebben toegevoccht D. Dominico Baudio, aengenomen professor, te weten met de somme van ses hondert gulden, in plaatse vbn vyer hondert die hem, op te XI. Meye sijn toegeleit. | |
VI, Noot 44. 8 Feb. 1606.Aengedient synde by D. Daniel Heynsius, professor Pocsios en Græcæ Linguae, dat hy seer veel costen en moeyten hadde doen moeten om te becomen enige boecken hem dienstelick int resumeren van̄ Lexicon (Hesichij?), en versoeckende midts dien dat hem ter saecke van dyen eenighe extra-ordinarisse subsidie gedaen werde, Is geresolveert den selven te doen hebben ordonnantie van hondert twintich gulden. | |
VII, Noot 45. 21 November 1606.Verder de heeren Curateurs en Burgermeestren aendienende syn by Daniel Heynsius professor Poësios et linguae Græcæ, dat hy seer veel en verscheydene costen hadde te draghen mits die correspondentien die hij in veel en verscheyden landen was genootsaect te houden tot behulp vande boeken die by hem onderhanden waren en eerstdaechgs souden vuytgaen, thonende ten dien eynde seeckere Catalogie houdende verseeyden oude autheuren by hem getranslateert uyten Griex en int latijn, en midtsdien versoeckende dat hem daerover syne wedden wat mochten vermeerderen, is de saecke, in deliberatie geleit synde, nyet goet gevonden eenige verhoginge van wedde te doen. Doch nochtans om denselven Heynsius te doen continueren in syne naersticheit, geresolveert dat hem op te achste febij. toecomende sal worden verleent ordonnantie van hondert ponden van xl groot 'tpondt, en dat men voerts alle volgende jaeren sal letten op syn naersticheyt en deucht by hem inde Universiteit te doen om deselve nae gelegenheit en discretie van̄ Curateurs en Burgerm̄ eerlicken te bedencken | |
IX, Noot 48. 1 Sept. 1607.D. Danieli Heynsio, mits deselve aen Heeren Curateurs hadde ghedediceert Parap. in Aristotelis Ethica is daervoer toegevoecht een vereeringe van hondert twintich gulden, daervoren (of om een pont of twee meer of min) deselve sal gemaeckt worden een silvere cop mette wapenen van̄ Universiteit, en hem gesconken. | |
[pagina 440]
| |
XI, Noot 50. 8 Mei 1608.By Danieli Heinsiae & Bonaventura Vulcanio versocht synde, ten eynde dat de voers. Heinsius soude mogen werden gebruyct int secretarisscap der Universiteit, als adjunct van̄ B. Vulcanius, is sulcx bij de voers. Curateurs & Burgermeestr., voer soeveel in hem is, bewillicht en geconsenteert. | |
XIV, Noot 55. 10 Feb. 1609.Is verder goetgevonden dat alsoe Bon. Vulcanius mits synen grooten ouderdom onmachtich werde ter vergadering van den Senaet te compareren, Daniel Heynsius Profess. Poësios, deszelfs plaetse, als ordinaryes Professor, sal moegen waernemen, in deszelfs plaetse stemmen soe wanneer de voers. Vulcanius sal absent syn. wel verstaende dat hy syne sitplaetse neme,..... nyet in de plaetse van D. Bon. Vulcanio, maer nae den professor der Hebreeuwscher taele, en dit alles voerbehouden den voers. Vulcanio sullen blyven de profiten en emolumenten by hem tot desen daege toe als ordinarisse professor genoten. | |
XVIII, Noot 60. 18 Nov. 1613.Soe D. Baudius Professor histori. was overleden, en daerdoor vacerende bleef de Professie der Historien, soe is in deszelfs plaetse gesurrogeert Daniel Heynsius si[...] Professor Politices, mits blyvende le tallen tyden onderworpen van [...] de Heeren Curateurs en Burgermeestren te lesen Græcæ [...] hem laerop verleent de vorgende acte: ‘Al[...] den overlyden van D. Dominious Baudius Professor Historiæ [...]en der Historien is vacerende en van noode is dat deselve weder met een geleert persoon, ervaren in de Historien ende publieque qualiteten(?), ten voers. staet werde voersien, soe ist dat Curateurs van de Universiteit en Burgermeestren der stadt Leyden daertoe hebben gepromoveert en promoveren | |
[pagina 441]
| |
mits desen D. Daniel Heynsius jegenwoordich professor politices; goet vinden dat de voers. D. Heynsius voertsaen den titule als Historiarum Professor sal gebruycken en̄ daer voer by een yegelyck worde gerecognoseert. Aldus gedaen by de Heeren Curateurs & Burgermeestren voers. den XX Decem̄b. XVIc dertyen.’ | |
XIX, Noot 63. 7, 8 Feb. 1614.Is mede Danieli Heynsio mits deselve gesnccedeert is in de plaetse van D. Baudio als prof. Historiarum, noch syn wedde verhoocht ter somme van hondert vyftich gulden, in voege dat hy voertaen jaerlicx voer syn wedde sal genyeten, boven de extraordinaires hondert gulden, acht hondert vyftich gulden. | |
XXI, Noot 86. 8 Mei 1615.Heinsius had voor 1400 gl. aan boeken gekocht; dit was te veel enz. ‘Is voerts Daniel Heinsius gelast in handen van Curateurs en Burgermeestr. te leveren het testament mette catalogus der boecken aen de universiteit by den Heere Josepho Scaligero zaliger gemaeckt, om tallen tyden denselven te mogen confereren jegens de casse der bibliothecque. Is mede den selven Heynsis geordonneert te leveren cataloge vande boecken opde bibliothecque synde.’ | |
XXV, Noot 86. 9 Nov. 1620.D. Heynsio is aengeseyt dat hy soude maecken en̄ den Heeren Curateurs mitsgaders Burgermeestr. voorn. overleveren een catalogue van boecken, zynde in de publycke bibliotheque; ende dat hy geen van deselve boecken meer sal wtleenen, maer de wtgeleende wederom becomen; dat hy oock geen boecken meer voor de voors. bibliotheecqne sal laten leveren, noch inden prys van dien accorderen, sonder consent vanden voorn. Heeren Curateurs en Burgermeestr. | |
[pagina 442]
| |
ende verschenen zynde D. Professor Daniel Heinsius als prefectus Bibliothecae Publicae, es denselven aldaer aengeseyt dat hy, in achtervolch van vorige resolutien, als noch soude hebben gereet te maecken en̄ te doen drucken tegen de naeste ordinaire byeen compste vande voorn. heeren, de catalogue van alle de boecken vande voors. Bibliotheque mette leges van dyen; ende dewyle de voorn. prefectus meynde, om seeckere redenen by hem voorgebracht, niet wel mogelick te zyn tegen de voors. byeen compste de voors. catalogue gereet en̄ gedruckt te hebben, edoch aennam zyn beste te doen tot contentement vande voorn. Heeren. Soo is hem by de selven gerecommandeert en̄ niettemin belast alle de voors. boecken per classes, plateos & numeros in behoorlicke ordre te redigeren, en alsdan daervan te maecken eene pertimente catalogue, om alsoo mette voors. Leges gedruckt te werden, en̄ dat hoe eerder hoe liever. Ghelyck den voorn. prefecto Bibliothecae oock is aengeseyt en̄ belast voortaen geen boecken meer voor de voors. Bibliotheecque tot last van de Universiteyt te moghen coopen sonder voorgaende expres consent van voorn. Heeren Curateurs en Burgerm. | |
XXVII, Noot 86. 9 Mei 1624.Eerstelick hebben curateurs van̄ Universiteyt en Burgermeest. der stadt Leyden noch voor dese mael en̄ sonder consequentie (doch zeer beswaerlick) geconsenteert inde betalinge der boecken die D. Heynsins als Bibliothecarius hadde gekocht sonder voorweten off advys van gemelte Heeren voor de publycque bibliotheecque, van Mathys Elsevier, Andries Clouck en Jakob Marcus, boeckvercoopers, mits dat de voorn. Bibliothecarius sich voortaen nopen̄ het coopen van̄ boecken sal hebben te reguleren precyselick naer voorige resolutie hierop genomen en̄ hem tot meermalen acngeseyt. | |
XXVIII, Noot 87. 12-13 Mei 1625.Ende alsoo de betalinge der wedden van Professor Heinsius mede by provisie was opgehouden omdat hy, sonder behoorlich consent, sich ten tyde van de pest in 's Gravenhage hadde onthouden, nalatende zyne lessen in de universiteyt tot Leyden te doen; soo hebben de Heeren Curateurs ende Burgermeestr. voorn. op t'ernstich versouck van̄ voorn̄. Heinsius en̄ om seeckere goede consideratien, de voors. provisionele ophoudinghe van betalinge wederom gracienselick affgedaen, mits dat hem Heinsio by den welgemelten Curateuren particulierlik soude werden aengeseyt, dat de voors. suspentie van betalinge, met goetvinden van denselven Curateurs by den welgemelten Burgerm. om redenen was gedaen. | |
XXX, Noot 91. 13-16 Nov. 1627.De heer van Sommelsdyck notificeert, dat de Prof. Daniel Heinsius, al voor desen van tyt tot tyt by verscheyden wtheemsche potentaten tot heuren dienst genoodicht wesende, noch jonxt was beroopen by off van weghen den coninck van Sweden, tot Raedt van Syne Majt., met aenbiedinge van noch meerdere digniteyten en̄ prouffyten, ende dat men derhalve beducht was off de voorn. | |
[pagina 443]
| |
Professor Heinsius wel mochte komen te vertrecken verlatende de voors. Universiteyt tot merckelicken ondienst van deselve, ghevende oversulx de gemelte heere van Sommelsdyck in bedencken, off men om der voorn. Heinsium van syn voors. vertreck te diverteren en̄ alhier in de Universiteyt te behouden hem niet en soude konnen procureren den titule en het tractement ofte de gagie van historijschrijver van Hollandt en Westvrieslandt, ende daerbeneffens oock verbeteren de gagie van zyne professie wt de beurse van̄ universiteyt. Waertoe hoewel meest alle de Heeren van dese vergadering sich genegen toonden, soo is echter de saecke gehouden in resumptie. Idem. De Heer Brouchoven verhaelt syn wedervaren met D. Heynsio die daerop ontboden en̄ hem aengeseyt synde, dat dit collegie had verstaen zyn voorgenomen vertreck nae Sweden, ende derhalve genegen was hem honorabelick ende prouffitabelick daervan te diverteren, oock tot dien eynde voorslaende dat men soude voor hem sien te procureren den titule en het tractement van Historyschryver van Holland ende Westvrieslandt, heeft de voorn. Heynsius eyntlick belooft nopen̄ tvoors. vertreck niet te sullen doen sonder nader kennisse vande Heeren van dit Collegie. | |
XXXI, Noot 94. 9 Feb. 1628.Opt versouck vanden professor Heinsius, om syn ordinaris wedden vande Universiteyt verbetert te hebben mette somme van vierhondert guldens, is verstaen, by aldien het pensioen van dertien hondert guldens jaerlix, dat hy van den coninck van Sweden heeft genoten, voortaen mocht comen te cesseren, dat hem alsdan de voors. vierhondert guldens wtte beurse van̄ Universiteyt sullen werden toegevoecht; maer soo ter contrarie het voors. pensioen mocht werden gecontinueert, dat alsdan op dit voors. versouck nader sal werden gelet. | |
XXXII, Noot 95. 9 Maert 1628.Naer resumptie van het interatijff versoeck Dni Danielis Heinsij Historiarum Professoris om syn wedden van die professie met vier hondert guldens jaerlix wtte beurse van̄ Universiteyt vermeerdert te hebben, is eijntelick om zekere goede consideratien int selve versoeck favorabelick geconsenteert en̄ dat het eerste jaer van dese vermeerdering sal begonst hebben te loopen mette achsten dach novemb. voorleden, mits dat de voorn. Professor Heinsius syne gave voortaen sal emploijeren ten dienste van de provintie van Hollant en̄ Westvrieslandt en̄ vande Universiteyt van̄ Selven lande, maer niet van eenige wtheemsche potentaten en namentlick niet van̄ coninck van Sweden, en mits oock dat hy professor van de selve wtheemsche potentaten, geene pensioenen sal trecken ofte genieten. Welke resolutie den voorn̄ professor Heinsius aengeseyt wesende heeft dezelve na dancksegginge, belooft sich daerna te zullen gedragen, ende is daerom oock goet gevonden dat hem dese resolutie by forme van extract sal werden behandicht. | |
XXXIII, Noot 96. 9 Feb. 1630.Wert genotificeert dat de Professor Heinsius is versoeckende consent om, tot verrichtinge van syne particuliere affaires, in Martio off Aprilli toekomende, eene reyse naer Sweden te moghen doen: ende daerbeneffens, dat de voorn. Heinsius is gemisconsenteert door de kleyne eere die hem in dese universiteyt was aengedaen, meynende dat hem eenen anderen off eerlicker plaetse onder den anderen professoren toequam. Waerop synde gedelibereert, is den voorn. Heinsio geconsenteert de voors. reyse nae Sweden te moghen doen, ende daertoe | |
[pagina 444]
| |
t'emploijeren den tyt van drie maenden, onder belofte by hem te doen, van t'eynden den selven tyt, wederom alhier, totten dienst van de Universiteyt, te sullen wederkeeren, maer dat op het contentement vanden voorn. Heinsius int stuk van syne eere, by gelegentheyt nader sal werden gelett. | |
XXXIV, Noot 97. 20 Juny 1630.De heer van Sommelsdyck proponeert nochmaels de saecke van D. Claudij Salmasij, als konnende seer qualick langher wtstel lyden, dat is om den selven Salmasium wt Vranckryck in de Universiteyt alhier te beroepen, om deselve met schryven van boecken ende met syne residentie te illustreren, sonder nochtans eenige publycque lessen te doen, mits dat hy noch in tractement off gagie noch in eere voor anderen professoren der voors. Universiteyt sal werden gestelt, waerop verstaen ende goet gevonden is, dat de vordere off finale deliberatie om den voorn̄. D. Salmasium in voughen voors. te beroepen, off niet, sal werden wtgestelt totte naeste vergaderinge van dit Collegie, en̄ dat den Professor Rivet onder de handt off particulierlick sal moghen bekent gemaeckt werden, dat hy door syne particuliere missive den voorn̄. Salmasio sal mogen doen notificeren, dat opte voors. beroupinge, om sekere beletselen, niet en heeft voor alsnoch konnen werden gedelibereert, noch geresolveert. | |
XXXV, Noot 98. 12 Aug. 1630.In achtervolch van tgeene den XXen junij des loopenden jaers alhier was goet gevonden, synde wederom voorgestelt het stuck van̄ beroupinge Dni Claudij Salmasij, wonende tot Parijs in Vrankryck, is, na verscheyden discoursen en̄ rype deliberatie, eyntelich verstaen ende geresolveert, den voorn̄. Salmasium te beroepen, om in de Universiteyt alhier-te komen resideren, ende deselve met synen naam en̄ geschriften te illustreren, op een wedden van vystien hondert guldens jaerlicx, ende dat hem daerenboven noch sal werden toegevoecht eens de somme van ses hondert guldens, tot vergoedinge van de kosten van syne reyse ende van het transport syner meubelen wt Vranckryck herwaerts. Dat dese beroepinge den voorn. Salmasio door missive van den Professor Rivetus sal worden aangeboden, ende dat hier van communicatie zal werden gedaen aen den heere President Cromholt, alsmede Curateur der voors. Universiteyt, om te verstaen off Syne E. believen sal sich met dese resolutie te conformeren, off dat deselve eenige redenen heeft ter contrarie dewelcke alhier gerefereert ende nader geëxamineert sullen werden, ende soo se bevonden werden in substantie deselve te zijn, die de gemelte heer Cromhout voor desen heeft bygebracht, dat alsdan de voors. aenbiedinge van de beroepinge haren voortgangh sal hebben, maer soor de voors. redenen werden bevonden nieuw te syn, dat in sulcken gevalle daerop nader zal werden gelett. | |
XXXVI, 14 Aug. 1630.Wat aengaet 't stuck vande voors. beroepinge Dni Salmasij is bij de heere Curator Cromholt versocht dat die saeck noch wat mochte werden wtgestelt ten eynde men daerin met onderlingh contentement mochte gaen, emmers dat de resolutie op dat stuck mocht werden gediffereert totten viijn novembris eerstkomende als wanneer syne E. mede gereet sal syn om ten eenen off ten anderen te helpen resolveren, sullende sich ondertusschen wat nader op alles informeren, ende by den anderen heeren Cnrateuren en̄ Burgermeesteren voorn̄. is genouchsaem verklaert heure inclinatie totte voors. beroepinghe. Eyntelick wert eenstemmichlyck verstaen en̄ goet gevonden den heere van Sommelsdyck | |
[pagina 445]
| |
voorn̄. te versoecken ten eynde SynE. believe te schryven aen Monsieur Justel Secretaris van̄ Hertoge van Bouillon, en̄ daer by te kennen te gheven hoe dat alhier, naer iterative deliberatien over de voors. beroepinge gehouden, ten laetsten raedsaem gevonden is, alvoorens te verstaen off de voorn. Salmasius genegen soude wesen op de conditien, hierboven gestelt, herwaerts te komen, versoeckende dat de voorn̄. Secretaris Justel believe den voorn̄. Salmasium daer op te sondéren, en̄ desselfs verklaringe aen̄ heere van Sommelsdyck te rescriberen, welke rescriptie alhier synde gerefereert dat alsdan voorts op dit stuck alhier sal werden geresolveert, sulcx als men voor den dienst van de Universiteyt sal bevinden te behooren. | |
XXXVII, Noot 100. 8-9 Aug. 1631.By resumptie van 't stuck der beroepinghe Dni Claudij Salmasij, refereert de heer Cromholt, hoe hem D.H. Gerardus Vossius hadde verklaert, dat hy den voorn̄. Salmasium oordeelde een van de geleerste ende ervarenste personen inde kerckelicke ende profane antiquiteyten en̄ historien respective te wesen, die men nu in de geheele Christenheyt soude konnen vinden, edoch dat hy, van syne mondelinghe welspreeckenheyt egeene kennisse hebbende, derhalve oock niet en konde weten off hy tot het doen van publyeque lessen bequaem soude wesen, ofte niet. Ende hoewel echter noch eenighe swaricheden over de voors. beroepinge by den gemelten Heere Cromholt werden gemoveert: diesniettegenstaende soo hebben eyntlick nae rype deliberatie de gemelte Heeren Curateurs ende Burgermeesteren met eenparicheyt van stemmen by desen goet gevonden ende geresolveert den voorn. Dm Claudium Salmasium te beroepen, om te komen resideren binnen de Stadt Leyden, ende d'Universiteyt aldaer met sijnen naem ende geschriften te illustreren, ende insonderheyt om te traiteren historiam Ecclesiasticam mitsgaders te wederlegghen anuales Ecclesiasticos Baronij, ende dit op een wedden van tweeduysent guldens jaerlix, te betalen t'elcke drie maenden een gerecht vierde part van dien. Ende dat voor het transport syner meubelen hem eens sal werden toegevoecht de somme van seshondert guldens, mits dat de voorn̄. Salmasius tot Leyden gekomen wesende, sich niet wederom van daer wtte voors. Universiteyt in eenighen anderen dienst off elders en sal begheven, dan met goetvinden ende consent vanden heeren Curateuren van̄ Universiteyt en Burgermeesteren der stadt Leyden voors. inder tyt wesende. Ende dat van dese beroepinge met en op t voors. Conditien den voorn. Salmasio aenbiedinghe sal werden gedaen by Missive van dit Collegie enz. Nobilissimo, Clarissimo & Doctissimo Viro, Dno Claudio Salmasio. Nob. Clar. & Doet. Vir. Ga naar voetnoot1) Ea est eruditionis tuae fama & nominis celebritas, tot lucubrationibus primae notae contestata, ut nemo sit paulò humanior cui ignotum sit, quantum hactenus de Republica literaria meritus fueris & quam multa, à subacto tuo ingenio, sint deinceps expectanda, si, magnis dotibus tuis, accedat etiam et locus commodus ea disponendi & evulgandi quae jam habes affecta & porrò, Deo tibi vitam (quod omnes docti & pii in votis habent) prorogante, in bonum Ecclesiae paranda. Ea praesertim consideratio, quod donis spiritus Dei perfusus abundè non solum eruditione summa inclarueris, sed cum ea veritatis, quae est secundum pietatem, amorem & professionem constanter conjunxeris, te apud ejusdem Religionis consecraneos, supra alios commendat, qui.... studio incumbentes, primarium illum scopum negligunt, illam ad Dei gloriam & ecclesiae aedificationem dirigendi. Cum alium tibi plane animum esse nobis | |
[pagina 446]
| |
indicassent quibus mentem tuam plenius aperuisti, & musaei tui penetralia...., re apud nos deliberata communi omnium nostrum, qui illustrium Hollandiae ordinum nomine huic Academiae invigilamus, Consilio & suffragio visum est, rogare te ut non dedigneris musis tuis sedem in ea eligere eamque tua praesentia, collationibus cum viris doctis, & cum üsdem conversatione, scriptisque tuis aeternum victuris, condecorare. In eum finem has ad te literas damus, tibique offerimus omnium nostrum animum in te propensum, quo excipieris, non tanquam hospes, sed tanquam civis honoratissimus, & ne tuis impensis apud nos vivas, quod incivile esset, a te petere, nedum exigere, numerabuntur tibi è publico singulis trimestribus floreni nostrates quingenti, id est singulis annis bis mille librae gallicae. Habebitur insuper ratio impensarum migrationis tuae, ad quam designatae sunt sexcentae ejusmodi librae ut plenius etiam id tibi indicabitur ab üs qui has nostras tibi tracendas curabunt, significabuntque quanto studio teneamur, ut quam primum cum tuis te viae committas, ut ipsa ineunte hyeme colligere possimus laborum tuorum fructus uberrimos ex omnigere qua polles eruditione, sed ea maximè quae ad antiquitatem Ecclesiasticam illustrandam spectat, & strophas Cardinalis Baronii & aliorum detegendas, qui, amplis suis voluminibus,.... facere conantur, & quamvis è propinquo veniant, mucido pane & calceis detritis, se remotissimos mentiuntur. In his & talibus, pro tua prudentia, apud nos versaberis, ut speramus, in honesto otio & quiete, nemine studia tua inperturbante, cum plena libertate, ut tua exarandi sic eadem evulgandi. Quam ut tibi plenam apud nos cupimus, sic etiam à te id stipulari ne postquam nobis semel tui usuram feceris, postea alio in has provincias velis migrare, aut de aliâ vocatione agere, nisi prius re communicata nobiscum, qui quem semel obtinuerimus, non facile patiemur a nobis avelli, sed omnibus benevolentiae vinculis alligatum retinebimus. Accede ergo cum bono Deo ad eos apud quos absens merito tuo magnus es, qui praesentem amplectentur & fovebunt, & eo prosequentur honore quem virtus & eruditio tua jamdiù apud animos nostros concitavit, praesenti deferendum cum omnibus humanitatis officiis. Intereà dum illucescat dies illa, quae te nobis sistet, Deum precamur, ut tibi & tuis viam facitem & inoffensam praestet, teque diù magno Ecclesiae & Reipub. titerariae bono, incolumen servet. Vale. Lugd. Bat. xviij kalendas Septembris MDCXXXI. Stilo Gregoriano. Addictissimi Curatores & Consules urbis Lugdano Batavae. | |
XXXVIII, Noot 101. 15-16 Nov. 1632.Wert raedsaem gevonden een bequaem gestoelte voor Claudio Salmasio ende diergelycke personen van qualiteyt te doen maecken in auditorio Theologico, recht voor de plaetse daer de heeren Curateurs zitten. Op 't versouck gedaen van weghen den voorn. D. Salmasius, om verbeteringhe van syn transportgelt, dat te vooren op ses hondert guldens was begroot, wert verstaen ende geresolveert dat hem Salmasio daerenboven noch sal werden toegevoecht de somme van vierhondert guldens, tot nadere vergoedinge van̄ groote kosten by hem gedaen op de reyse van hem ende syne geheele familie, van Dijon, in Bourgoignen, over Parijs, tot hier te lande; mitsgaders oock ter oorsaecke van syne sieckte daerinne hy onderwegen tot Parys voors. was gevallen, dat noch daerenboven by den Rentmeester van de Universiteyt sal werden betaelt, mit alleenlick 't gene de voorn̄. Salmasius ende die van syne familie hebben verteert in de respective herberghen van 's Keysershoff in den Hage ende van den gulden Hoorn binnen Leyden, maer oock 't gene de pensionaris Wevelinchoven ende Abraham Elsevier respectivelick hebben verschoten over eenighe vrachten ende onkosten vande boecken ende andere meubelen vanden voorn. Salmasius. | |
[pagina 447]
| |
XXXIX. 8 Aug. 1633.Geresolveert dat D. Heinsius als bibliothecarius sal laten inbinden een exemplaer vande gedruckten Catalogus der boecken van de publycque bibliotheecque, met wit papier tusschen beyden, om op tselve papier by te voeghen alle de boecken, die sedert het drucken van den appendix der voors. Catalogue tot koste vander Universiteyt voor de voors. Bibliotheecque syn aengekoft, ende dat 't voors. exemplaer in de kasse vanden heeren Curateuren der voors. Universiteyt sal werden bewaert. | |
XL. 24 Mei 1634.De gemelte Curateurs versoucken ende authoriseren wyders by desen den Burgermeesteren der stadt Leyden heuren medebroederen in dit collegie om D. Heinsium te ontbieden ende aen te segghen dat hy sich int aenkoopen van eenige boecken voor de publycque bibliotheecque sal hebben te gedragen naer voorgaende resolutien daerop alhier genomen, dat hy oock aen dit gemelte collegie sal hebben over te leveren den gedruckten catalogum metten appendicem vande boecken der voors. bibliotheecque, ende die ingebonden met papier, daerop geschreven sullen syn alle de verdere boecken, die sedert den voors. appendix voor de voors. Bibliotheecque noch syn aengekoft. | |
XLI. 8 Junij 1635.Den professor Heinsius als bibliothecarius synde ontboden ende gevraecht naer de gelegentheyt vande publycque bibliotheecque ende de Catalogus der boecken vande voors. bibliotheque, antwoordde voorgenomen te hebben eene volkomene catalogue van alle de voors. boecken, soo wel orientaelsche als andere te maecken ende laten drucken, maer dat daer toe den tijdt van twee off drie maenden noodich sal syn, verklaert wyders niet veel boecken onlanx voor de voors. bibliotheecque te hebben gekoft waerop hem by den heeren Curateuren en Burgermeestren is aengeseyt dat by eenighen van hen sommighe boecken, insonderheyt van de rechten, sullen werden op tpapier gebracht om daernaer op 't koopen van deselve eene goede resolutie genomen te werden. | |
XLII. 2 Junij 1637.Van wegen den Professor Heynsius wert geproponeert hoe deselve heeft begonst seecker bouck by hem gemaeckt ende geintituleert Exercitationes sacroe in novum testamentum te laten drucken ende oversulx versocht dat hy, autheur voorn. van dit boeck, om bequamelycker voortaen tot de correctie van dien te konnen vaceren, mochte werden, by maniere van dispensatie, geexcuseert van syne publycque lessen inde Academie voorden tyt van acht maenden, off soo langh als hy met het werck der voors. correctien sal wesen geoccupeert. Waerop synde geconsidereert dat de vacantien vande hontsdagen ende vande Valckenburger merckt op de hant sullen komen, gedurende deweleke men evenwel geene openbare lessen in de voors. academie en sal doen, soo wert by desen verstaen ende geresolveert dat de voorn. Professor Heynsius van syne voors. lessen sal werden geexcuseert van nu aff tot den eersten octobris vanden loopenden jaere toe. | |
[pagina 448]
| |
werden, welcke saecken in bedencken en̄ opgehouden wert tot complete vergaderinge. | |
XLIV, Noot 125. 8 Feb. 1644.D'heer van Wimmenum proponeert hoe syn Ed. by den professoren Spanheym ende Gool was aengedient dat zy luyden oordeelende voor de reputatie ende voor 't proffyt van dese universiteyt ondienstig te syn, dat de hevicheden in 't schryven van D. 8almasius ende D. Heinsius tegen malcanderen souden continueren, hadden devoir gedaen om den vrede tusschen beyden te bemiddelen, ende dat daertoe inclinatien schenen te wesen, emmers van wederzyde om 't voors. scherp schryven voortaen op te houden, in gevalle dese vergadering daertoe beliefde te resolveren. Welcke sake synde in deliberatie geleyt ende naer dat andermael daer over waren gehoort de voors. professoren Spanheim ende Gool, die meynden dat by dese vergaderinge de partijen souden dienen versocht om malcanderen niet meer t' offenderen, is eyntelick verstaen ende geresolveert, van wegen dese vergaderinge den voornomden twee partijen te doen verstaen dat men hier goedtvindt voor de reputatie ende dienst vande Universiteyt, hemluyden te versoucken om te beloven datse voortaen malcanderen niet meer en sullen attacqueren met eenige geschriften ofte boucken, directelick noch indirectelick, ende dat tot dien eynde D. Heinsius sal disponeren D. Schotium, Professeur tot Groningen, dat hy naelate ende onderhoude het bouck 'twelck men verstaet by hem voorgenomen te syn tegen D. Salmasium te laten uytgaen ende metten druck gemeen te maken, dat, aen d'ander zyde, D. Salmasius mede zal doen ophouden den vorderen druck, in Vranckryck aengelcyt van seecker bouck by hem gemaeckt tegen het bouck van D. Heinsius de Infanticidio Herodis, mits dat den drucker van 't voors. bouck in Vrauckryck schadeloos sal worden gehouden by dese universiteyt, ende dat hiervan een geëxtenteerde acte sal werden uytgegeven om by den voornoemden Salmasio ende Ueinsio te werden onderteykent, gelyck naderhandt is geschiet, in voughen als volcht, op vertrouwen dat se voortaen onderling beter vrientschap sullen onderhouden. (Hier volgt de geëxtendeerde acte, reeds opgenomen blz. 37). | |
XLV, Noot 129. 24 Mei 1644.Op de schriftelicke memorie van Joannes Elsevier dienende om te hebben betalinge vande drie hondert gedruckte exemplaren Epistolae D. Salmasij ad Oegidium, Menagium super Herode Infanticida D. Heinsij tragoedia, & Censura Balsaci, door ordre van dese vergaderinge binnen Parys opgekoft ende om te weten wat met deselve exemplaren te doen, wert voor eerst goedtgevonden t'ontbieden de Professoren Spanheim ende Gool, ende uyt deselve te verstaen, waerom het accordt tusschen den voors. Salmasium ende Heinsium niet beter en werdt onderhouden, daerover de voors. Heinsius klaccht ten aensien van 't uytgeven der voors. Exemplaren, die oock werden gezeyt onder de handt verkoft te werden by de Elzeviers selfs, ende daer over de voors. Johannes ende Bonaventura Elzevier mede t' ontbieden om daervan redenen te geven. Ende in absentie van D. Golius is verschenen D. Spanhemius, dewelcke naer dat hem de voors. klachte D. Heinsij was voorgehouden, int lang heeft gededuceert vele redenen daertoe dienende, dat naderhandt is bevonden, hoe, ten tyde van 't voors. accordt, de saecke van 't voors. bouck D. Salmasij niet en was in haer geheel, ten aensien den druk van 't selve bouck alrede tot Parys was voltrocken, ende dat oock aldaer eenige exemplaren van dien alrede | |
[pagina 449]
| |
waren verkoft off gedistribueert, niet te min belovende dat hy Spanheim ende Gool alle devoiren sullen doen om de voornomde partijen nader te bevredigen; tot hetwelck sy luyden oock by dese vergaderinge syn versocht ende vermaendt geworden. Naer dat oock was gehoordt het bericht van Bonaventura Elzevier nopende 't verkopen van het voorgeroerde bouck, is verstaen dat eene ordonnantie ten laste van de Universiteyt over de voors. exemplaren sal werden verleent ten behouve van den voorn̄. Johannes Elsevir, ter somme van twee hondert en vyff en twintich guldens tot restitutie van gelycke somme, die by hem aen Madame Du Puis tot Parys over de koop vande voors. drie hondert exemplaeren zyn verstreckt, ende dat by den Secretaris deser Vergaderinge de voors. Exemplaeren van Elsevir sullen worden overgenomen, ende sorghdragen dat se neffens andere papieren van de Universiteyt mogen werden bewaert, met vermaninge aen de Elseviers om de vordere Exemplaren hier te lande mede voorts in te trecken, ook D. Salmasium te versoucken ten eynde hy mede alle devoiren wil doen dat, noch alhier te lande, noch elders, eenige meer exemplaren werden noch gedruckt, noch gedistribueert, maer dat se mede mochten werden ingetrocken, dat de Secretaris voornomt oock D. Heinsium van wegen deze vergaderinge sal versoucken, ten eynde D. Heinsins sich over het uytgeven der voors. Exemplaren soo seer niet en wilde ontsetten, als geschiet wesende voor date van 'tvoors. accordt ende buijten schaede vande voors. Salmasius. | |
XLVI, Noot 131. 5 Dec. 1647.Is mede geëxhibeert, geopent ende gelesen de volgende missive vanden tegenwoordigen Heere Prince van Oraignen, geadresseert aen dese Vergaderinge in faveur van den Professor Heinsius ten eynde hy van de publique lessen in de academie mochte werde geëxcuseert. (Hier volgt de brief reeds boven opgenomen). waerop, na deliberatie, wert verstaen ende geresolveert by desen, den voornomden Professor Heinsius by provisie voor den tydt van een jaer te ontheffen by maniere van dispensatie vande voors. publique lessen ten eynde hy ondertusschen te beter mach vaceren tot het oversien van de tractaten ende schriften by hem alrede uytgegeven ofte alsnoch uyttegeven, ende dat t'eynde den voors. tydt op de continuatie ofte discontinuatie van dese provisionele ontheffinge mach werden gedisponeert, sulx men alsdan sal bevinden te behoren. | |
XLVIII, Noot 135. 10 Mei 1649.Den professor Daniel Heinsius ontboden ende ingekomen, mitsgaders gevraecht synde naer de resumptie ende emendatie syner voorgaende wercken, die hem by dese vergaderinge waren opgeleyt, overmits d'intentie int verleenen vande provisionele dispensatie van syne lessen was geweert dat als de voors. resumtie ende emendatie souden wesen voltrocken, hy wederom tot syne ordinaire functie sonde treden, heeft eerst voor excuse geallegeert syne indispositie, ende voorts verhaelt de recensie ende nieuwe editie van syne Poëmata, mitsgaders syn voornemen om in de voors. verdere resumptie ende emendatie voor te gaen ende daerom versocht dat de voors. dispensatie voor syn leven mach werden gecontinucert. Waerop de deliberatie is uytgestelt, totter tyt toe, dat den staet | |
[pagina 450]
| |
van de weddens, pensioenen ende tractementen vande Professoren, Suppoosten ende andere dienaren der voors. Universityet sal wesen geëxamineert. | |
XLIX. 16 Aug. 1649.Wert noch verstaen ende geresolveert dat de prof. Daniel Heinsius in dese vergaderinge sal werden ontboden ende vermaent totte resumtie ende emendatie syner voorgaende wercken, mitsgaders dat op de continuatie off vermindering van syn wedde en tractement sal werden gedisponeert na examinatie van den staet der wedden, etc. | |
LI. 8, 9 Feb. 1653.Voorgestelt synde dewyle den Professor Heinsius mede is seeretaris van de senaet der Academie ende Prefectus Bibliothecae Publicae ende die twee ampten om synen hoogen ouderdom ende swacheyt niet wel langer kan waernemen, tot merckelicken ondienst vande Universiteyt off niet noodich sal wesen tot de bedieninge vande voors. twee ampten voortaen andere persoonen te committeren, ende welcke mitsgaders wat dien aengaende met de voorn. Professor Heinsius behoort gedaen te werden, wert naer deliberatie goet gevonden by desen te versoucken den Burgermeester Paedts, om, met assistentie vanden Secretarys van dit Collegie, den voornoemden Heinsium t'induceren tot afstant van de voors. twee ampten, mids behoudende de weddens off tractementen by hem daervan reepectivelick tot noch toe genoten, ende dat d'emolumenten van deselve ampten sullen werden genoten by den persoons die tot de actuele bedieningen van dien sullen werden gestelt. | |
LII, Noot 136. 26 Aug. 1653.Men komt op het bovenstaande terug, waer by bepaald wordt dat Heinsius den titel van Secretaris en Bibliothecaris, met de wedden, emolumenten zal behouden; doch dat Pr. Thysius hem zal worden toegevoegd. Heinsius zal dus genieten zijn leven lang het traktement aan die twee posten verbonden, terwijl Thysius den titel zal voeren van Bibliothecarius Publicus, zonder wedde. | |
|