Wandalisme.
XXVIII.
De Amsterdamsche Leidsche Poort was geen model van stedebouwkunst; maar toch stelde zij met hare welven, hare vijf windvaanspitsen, haar leyen dakwerk, haar klok en bengel, haar schermzaal, enz. een krachtiger en aangenamer stedebouwdenkbeeld voor, dan het magere hek en de kommiczentempeltjens vermogen, die men ons voor onze poorten in de plaats pleegt te geven. De schoone Haarlemer, een gedenkteeken van Hendrick de Keyser, het stevig paar Utrechtsche en Weesper- zijn verdwenen; zoo heeft men ook zeer onlangs het fraai rondeel, dat te Haarlem de schans tusschen de beide Houtpoorten bekleedde, zonder eenig doel gesloopt - zonder eenig ander doel dan het summum der kunstidealen van de meeste bestierende kollegiën in ons arm XIXe-eeuwsch vaderland te verwerklijken, en een nieuw voorbeeld te leveren van de bewonderenswaardigheid van het niets. Onze bestierende kollegies gaan, in hunne aesthetische theoriën, gewoonlijk van dit axioma uit: niets is schooner dan iets. De kale vlakte is de sterkste expressie der schoonheid. Wie zoû niet gaarne het heerlijkste bouwwerk ruilen voor een mooi, dat is ruim, plein?
Het eenvoudige is het schoone; het eenvoudigste is het schoonste; het niets is het allereenvoudigste; derhalve is het niets, het allerschoonste. Men mag op dien regel alleen eenige inbreuk maken, als de stoffelijke behoefte het vordert. Men mag natuurlijk, gezondheidshalve, niet in de open lucht wonen; daarom heeft men een huis noodig: maar wie zoû nu voor een recht deftig huis, bijv. een stadhuis, niet de zindelijk gewitte muren ver verkiezen boven eenig schilderwerk, dat