Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
De Kerken van den Architekt Petr. Jos. Hub. Cuypers.IVGa naar voetnoot1.Wij hebben, in de eerste afdeelingen van dit artikel, het eenvoudig argument ontwikkeld, waarop het recht der Gothiek tot leven en regeeren gebazeerd is; voords in 't algemeen aangeduid, hoe de Heer Cuypers de taak opvat, die de Gothiek te vervullen heeft; wij hebben zijne voornaamste bouwwerken opgenoemd, en meer bepaald stil gestaan bij de groote en grootsche kerk van Vechel. Wij hebben plan en doorsnede der kerk over de breedte daarbij gevoegd; wij hebben een tafereel van sommige onderdeelen trachten te schetsen: maar we verhelen ons niet, hoe weinig boeyend zulk eene beschrijving gemaakt kan worden, als zij niet met een groot getal afbeeldingen is toegelicht. De Heer Cuypers zal dus een wensch vervullen, die ook wij om den wille der zaak die we dienen meermalen met vurigheid hebben uitgesproken, als hij zijn opgevat voornemen verwezenlijkt en zijne kerken in goedkoope steengravure verkrijgbaar ftelt: architektonische teekeningen van opstanden, plannen, doorsneden; détails en enkele perspektivische voorstellingen, toegelicht door een korten en klaren text. Voor heden bepalen wij ons dan ook tot het nog verstrekken van enkele mededeelingen omtrent de behandeling van welven en muren der Vechelsche Kerk en de opname eener beschrijving van den toren. Men heeft, op de ten-toon-stellingen van 's Gravenhage en Andwerpen, een en ander ontmoet, waarvan de herinnering aan de geringe | |
[pagina 250]
| |
aanschouwelijkheid onzer vorige en huidige beschrijving te gemoet kan komen. Het geheele gewelf der kerk is gemetseld, uit gele Yselbaksteentjens. Te-recht heeft de architekt begrepen, dat, als men de schoone leer van ‘God te aanbidden in geest en in waarheid’ ook op de bouwkunst wil toepassen, en daarin alzoo geen geesteloze leugens wil toelaten, men niet slechts zich wachten moet hout te beschilderen als marmer, of ijzer als steen - maar dat men ook met riet en stukadoorspetie geen gewelven mag simuleeren. Ieder-een weet, dat de beren of konterforten, buiten aan een kerk, vooral ten doel hebben de drukking der gewelven tegen te staan, en uitspatting te voorkomen. Nu spreekt het wel van zelf, dat, als men die drukking (het motief) niet aanbrengt, men ook den tegenstand wel achter-wege kan laten. Konterforten te maken, die een gewelf moeten tegenhouden, dat niet aanwezig is, staat nagenoeg gelijk met het op-zijde-dragen eener sabel-scheê, waarop een gevest is vastgemaakt, maar waar geen lemmer in zit. Zoû dit bij een vorstelijke optocht kwalijk te pas komen - zoû geen officier, neen, geen chambellan een degenscheê zonder degen op zij willen hebben - dan behoort men aan het Huis Gods ook geen speelgoed toe te laten, als konterforten zijn die niets te fchragen hebben dan geplakte gewelven. Te Vechel zijn de welfribben, zoowel dwarsboogen als kruisboogen, gemetseld uit zandsteenen blokken, wier wigvormige verbinding de kontersorten bepaald noodzakelijk maakt. Bij pleisterwelven neemt men den schijn aan, of ook daar zulke ribben voor-handen zijn: maar die ribben zijn slechts gebootseerd; zij bootsen de profielen der gehouwen welfsribben na: dat zijn ribbekasten zonder ribben; leège scheppingen, waar het ingewand, waar de organen aan ontbreken. Zulke produkten zijn te vergelijken met de kermis-wassebeelden, die er van buiten vrij wel uitzien, en een mooyen kop op hun rokskraag dragen, maar raakt gij zoo'n Victor-Emmanuël, zoo'n Cartouche, zoo'n Lord Russell, of welk ander illuster per- | |
[pagina 251]
| |
sonaadje ook, met vrijmoedigheid aan - wanende, dat er een hart klopt onder dat fraaye buis - dan voelt gij iets ijls, en, in de diepte, slechts den kouden stok van een akeligen kleêrknecht. In kerkbouw zijn zulke boerenbedriegers niet konvenabel, meenen wij. Niet alleen de welfribben, ook de sluitsteenen, daar te Vechel, zijn uit duurzaam zandsteen gehouwen en laatst genoemden rijk vercierd. De sluitsteen van het gantsche Godsgesticht - die der apfide of autaarwelf - vertoont het Lam Gods; de tweede in rang, de middelste van het choor, draagt het beeld der allerheiligste Moedermaagd; die welke het naast is aan het transsept den Heilige, onmiddelijk in rang volgende op de Onvolprezen Maagd, Joannes den Dooper, den tusschenman der Oude en Nieuwe Orde, den laatsten en heiligsten Profeet. Het welf in het kruis of transsept vormt een koepel, welke 5 n. ellen hooger is dan de welven in schip en choor. Hier heeft de kunstenaar den Zegevierenden Christus voorgesteld, op gouden grond: een beeld van 2 n. ellen. En daar inderdaad is het de plaats voor den Verwinnaar van dood en hel; daar, vóor den zoogenaamden Triomsboog, waaronder men uit de tijdelijke orde (het schip) in de hemelsche orde (het choor) overschrijdtGa naar voetnoot1. De vier sluitsteenen der transseptarmen zijn met de zinnebeelden der Evangelisten voorzien: St Mat thaeus, St Joannes, St Marcus, St Lucas. Het transsept ontleent buitendien (dat weet ieder-een wel) zijne wijding bizonderlijk aan de 4 Evangelisten, die door de 4 kruispijlers worden voorgesteld, die het centrum des hoogen kerkgewelfs dragen, en die onze inleiders uit de lagere in de hoogere orde zijn. Al die dingen zijn heel eenvoudig; maar men moet ze toch kennen, om ze te kunnen ontwerpen en uitvoeren, en onze architekten in 't algemeen.... helaas! - De baksteenen der kolken of welsschilden zijn zuiver gevoegd; de ribben, gekleurd en met bruine steentjens geschakeerd, zijn | |
[pagina 252]
| |
met behulp van het penceel, naar het beloop van het metselwerk der schilden, door cierlijke randen van de ribben afgescheiden. De muren zijn, behoudends hunne geschiktheid tot het ontvangen van schilderingen, zeer dun met zandmortel bezet, zoodanig, dat het metselwerk in zijne verdeelingen herkenbaar is. Al de boogen zijn krachtig afgeteekend, en naar gelang der lagen, waaruit ze zijn samengesteld, beurtelings afgezet met bruine, gele en roode kleuren. De polychromie is nog geroepen eene groote taak in de herleefde bouwkunst te vervullen, en wij zijn geenszins meer in het tijdperk, toen men tot eene gothische kerk bloot het recept volgde van zoo veel puntboogen, bij zoo veel pinakels, een tantum festons en een tantum venster-broderies, alles behoorlijk gewit - en servez bien chaudement. Inderdaad er was al de warmte eener kinderlijke geestdrift noodig, die zich harer onkunde half bewust is, om zulke gothiek te kunnen toejuichen: maar, gelukkig voor ons, die tijden zijn geweest.... Zijn ze geheel geweest? - De pijlers en zuilen van O.L.V. te Vechel behooren tot dat tijdperk, waarin de schalken (diensten, colonnettes) tot hare ontwikkeling gekomen zijn, d.i. verbonden staan aan de zuilkern, en nog niet tot de grillige profielen der latere eeuwen en de vereenzelviging met den levensaard der welfribben vervallen zijn. De doopkapel bezit reeds hare vonte met pyramidaal, eikenhouten deksel, dat door middel van een aan den muur gehecht ijzeren kraantoestel wordt geopend. Ons bestek laat ons niet toe, ten dezen aanzien, in meerdere bizonderheden te treden, en wij sluiten voorshands de beschrijving dezer kerk met een blik op den toren. De toren is te-recht de oeverture van het hoogheilig zangspel genoemd, waarbij men de kerk vergeleken heeft. Hier is geen opvolging van effekten door streng logische wetten voorgeschreven; hier heeft de kunstenaarsgeest de meeste speelruimte. Van daar al die treurige misgeboorten in den torenbouw; van daar die groote moeilijkheid, voor die niet gaarne | |
[pagina 253]
| |
laken wil, om nieuwe torens te beoordeelen. De architekt der kerk van Vechel heeft getracht, in zijne sinfonie, de elementen van het godsdienstig kunstwerk, waarnaar ze toegang geeft, met volkomenheid te doen voorgevoelen. De hoofdverdeeling van den reusachtigen spitsbouw kan drieledig worden genoemd. Het benedenlichaam van den toren vertoont in den gedubbelden ingang de Twee Naturen van Hem die gezegd heeft: ‘Ik ben de deur’ en ‘niemant komt tot den Vader dan door mij’; Maria, de Moeder Gods - neemt hare plaats in tegen den zuilpost, die deze twee naturen verbindt; de trommel (tympan) is hier een groot achtbladerig roosvenster, voorstellend in het hart- of middenveld het Lam Gods; daar recht boven het consummatum est aan 't Kruis; beneden, de offerande van Isaac - de voorschaduwing hiervan; voords ter rechter zijde van het Lam de H. Kerk, ter linker de Synagoge - in beider gewone persoonsverbeelding; de vier overige afdeelingen zijn door de zinnebeelden der Evangelisten, naar hiërarchieke orde ingenomen. Dit vensterwerk intusschen maakt met de deuren, in de dikte van den muur en retrait, éen geheel uit. Boven den ingang richt zich op het zelfde plan, de groote toog, hier, toevallig, rondboog - derhalve.... bestemd om eene koude rilling over het lichaam van alle rechtgeaarde spitsboogbouwmeesters te doen loopen! - Ontstelt u niet, de rondboog is maar schijnbaar. Het kapitale radvenster van dezen gevel maakt de traceering van dien quazi-rondboog uit, die een van de vele aan deze kerk voorhanden bewijzen is, dat de Gothiek den kunstenaar niet slaafsch verbindt: van dit laatste toch gruwen de vrolijke liberalen in de architektuur, al mocht hun soms de leiband wel wat vaster worden aangelegd. Binnen dezen grooten toog dan zijn de twee hoofdvensters geplaatst, die het onderwerp dezer westroos in de kerk (het laatste Oordeel) door nadere tafereelen toelichten. Hun dampost aan de buitenzijde bekleedt het beeld van den Zaligmaker, de gantsche waereld zegenend; op de voorberen zijn, ter dezer hoogte, twee Heiligen aangebracht, en boven die beide puntboogramen en boven | |
[pagina 254]
| |
de bekapping van dat beeldtjen des Verlossers straalt nu, in den toog, het genoemde grootsche radvenster van dezen westgevel. Nog moeten wij melding maken van het beeldhouwwerk tusschen dezen grooten toog in de kerkpoort. Daar bevindt zich, namelijk, eene galerij van zes nissen, waarin de Apostelen, paarswijze, gelijk ze zijn uitgezonden, gegroepeerd zijn. Tegen den middenpijler staat, in voorsprong, de ‘Ecce Homo’. Wat gaan die Apostelen ook anders verkondigen dan het woord van dien Lijdenden Heiland, het slachtoffer der vriendschap van Herodes en Pilatus, aan ‘Heidenen en Besnedenen’! De tweede afdeeling vertoont drie ranke vensteropeningen, wier top tot gelijke hoogte als de nok der kerk reikt, wier postvoeten achter een schoone steenen balie van negen zuilen wijken. Wat zijn hier, in het middenvak des bouws, die vensters anders dan de drie torenvensters van Sint Barbara, gewrocht ter eere der Heilige Drievuldigheid; van St Barbara, de beminde Patronesse der Architekten en de Beschermster tegen de buskruitpijlen der wolk-engienen, de stralen des weêrlichts; van St Barbara, die, als Patronesse van den goeden Dood, van dezen westgevel ons toeroept: Einde goed, al goed. Vraagt men ons wat het negental der baliezuilen beteekent? In de nabijheid van het zinnebeeld der H. Drievuldigheid kan het negental ons wel niets anders herinneren dan dat het verheerlijkt is door de negen choren der Engelen, die het Driemaal Heilig rondom den throon des Allerhoogsten zingen, en die gewis het negenmaal ‘Ontferm u onzer’ medebidden, dat in de H. Mis door ons ten Hemel wordt gezonden. De derde afdeeling is de achthoek, die, naar den regel, uit de beide kubressen voortkomt (de voltooying van het zinnebeeld der H. Drievuldigheid): vier hoofdgevels, met ranke, geökuleerde kepertoppen; vier mindere gevels, die met de andere in een spel van harmonische lijnen samenstemmen: en ook hier weêr, in die vier, welke naar de hoofdwindstreken gekeerd staan, eene zinspeling op die Evangeliën, welke naar de vier wereldstreken verkondigd worden, en in | |
[pagina t.o. 254]
| |
[pagina 255]
| |
die kleinere, half verborgene, de Vier hoofdprofeeten met hunne omsluyerde leering. Aan den voet der konterforten, wat we vroeger hadden mogen vermelden, omstuwen 14 Profeeten, in levensgroote beelden, de Moeder Gods, wier toekomst zij voorzeîd hebben, op hare eereplaats. En de top des torens? - een stoute en cierlijke spits, met hare acht afwisselende gevelfrontalen, met hare bekapte luchtvensterkens, met haar waarlijk-metalen kruis, bekroont hij waardig het geheel. | |
V.Meermalen reeds hebben wij ons met de Alkmaarsche St-Laurenskerk beziggehouden, die laatstleden zomer gekonsakreerd is. Beter, welsprekender dan vroeger zullen wij haar thands onzen lezers bekend maken. We gebruiken daartoe geen woorden: we verwijzen daartoe naar het plan, meêgedeeld ‘D. Warande’ V, bl. 562, en naar de bijgaande teekening, welke zich-zelve verklaart; in die mate zelfs, dat men lichtelijk in het bijgebouwd huis de toekomstige Pastorie van den verdienstelijken Deken van Alkmaar en onvermoeiden bouwheer dezer kerk herkennen zal. J.A.A.Th. |