Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |||||
Oorkonden,
| |||||
[pagina 143]
| |||||
den, werden op den 10n April 1484 vermeerderd door ‘de Rol’, zijnde eene suppletoire regeling van 18 artikelen; weder deze is later, naar de behoeften des tijds, eenigermate gewijzigd en uitgebreid. De Meesteressen, bijgestaan als voren, hadden het recht van tegen de overtreders der huiselijke verordeningen keuren te maken en die uit te panden; zelfs konden zij, schoot hare macht ergens in te kort, de hulp van Schout en Schepenen inroepen. Die bevoegdheid kon van waarde zijn in eene vergadering, die niet aan kloosterlijken regeltucht verbonden was. Wij schrijven hieronder den oorspronkelijken erkenningsbrief af, waarbij ze haar, naast het recht van beheer, verleend werd. De vaste inkomsten des huizesGa naar voetnoot1 waren bestemd voor:
Iedere dezer afdeelingen had hare eigene en gescheidene inkomsten. De arme Beggijnen woonden in de groote Infirmerie; ze wonnen haar onderhoud met spinnen en werden, voor zoo ver die handenarbeid en de inkomsten harer afdeeling niet voor haar bestaan toereikende waren, uit de bezittingen der gegoeden ondersteund. Ze mogten geen testament maken, hare spaarpenningen vervielen ten voordeele harer behoestige medezusters. De verordening, in 1509 op voorschreven punten gemaakt, laten wij mede hieronder volgen. In 1619 was de Infirmerie nog geheel vernieuwd. De kleine Infirmerie was, op Goeden Vrijdag van 1426, opgericht door Peter de Gorter en Aleid van Beerze; acht arme Beggijnen konden daarin wonen. Ze mogten zich niet geneeren met koopmanschappen of ook niet om vast dagloon werken. Naast de voornoemde, voegen wij van dien oorspronkelijken stichtingbrief een afschrift hierbij. | |||||
[pagina 144]
| |||||
Misschien zullen die stukken over de Beggijnhoven - die instellingen, zoo eigen aan ons land - in het algemeen nog eenig nieuw licht verspreiden, zoo als zij voor dat van den Bosch in het bijzonder doen. Behalve de voornoemde inrichtingen, had het Beggijnhof nog eene kluis; in dat afzonderlijk gebouwtjen leefde eene godvruchte Beggijn geheel afgezonderd, naar de voorschriften des H. Gregorius. - Die kluize kwam in 1490 tot standGa naar voetnoot1. Het Hof had in den jare 1419 een zwaren ramp onderstaan; in dat jaar, ‘in 't beghin van die Meye,’ zegt Cuperinus, ‘was een alsoo grooten brant, dat die Hintemer straet gans afbrande met Sint Jans Kercke, en deze brant ginck eerst op in 't huys in den Valck.’ Ook het Beggijnhof en zijne kerk waren afgebrand; al de kerkornamenten en boeken waren verslonden; alleen het heilige Sakrament was gered. In dien grooten nood namen de Beggijnen heur toevlucht tot de algemeene liefdadigheid; ze zonden boden met brieven uit, om aalmoezen te bidden. Het oorspronkelijke van een dier brieven is ons ter hand gekomen; wij leggen daarvan hieronder een afschrift over. Doch de ware tijd van onspoed kwam voor het Beggijnhof in 1629 aan, toen Den Bosch door de Staten veroverd was. Het stil en schoon verblijf, waarin die vrome en nijvere vrouwen vier eeuwen gesleten hadden, was het oogenblik zijns ondergangs nabij. Vele der Beggijnen waren met een aantal der voornaamste burgers de stad ontweken, om de ondraaglijke vervolgingen. Volgens Art. 4 der Kapitulatie, konden alleen de Vrouwenorden in de stad heure inkomsten blijven verteren, tot ze uitgestorven waren; het bleef echter den Hoog Mogenden gerezerveerd, de nonnen in hare kloosters te laten wonen of des wege anders te beschikken. Schoon een Beggijnhof geen klooster is, paste men echter dat artikel daarop toe; den 18n Maart 1650 machtigden de Staten het Stedelijk Bestuur om de | |||||
[pagina 145]
| |||||
huizen des Beggijnhofs te verhuren; de Beggijnen, die in de stad gebleven waren, mogten echter op het Hof blijven wonen. Maar langzamerhand stierven ze uit; in 1675 was er reeds geen enkele meer van in leven. Nu kwamen de Staten ter eenre en de Stad ter andere zijde voor goed op om de inkomsten des Hofs. Het kantoor der geestelijke goederen wilde het als een klooster aanslaan, de Stad pleitte daartegen met breedvoerige uitleggingen over den aard der Beggijnhoven. Reeds vroeger had men de twee laatst-levende Beggijnen opgeroepen, om getuigenissen af te leggen over de jurisdiktie, die de stad vóór 1629 over het Hof uitoefende. Die gedingen liepen zeer lang. De inkomsten werden ondertusschen niet ingevorderd. Bij gebrek aan geld kon men de huizen niet herstellen en onderhouden waar zulks noodig was; ze begonnen in te vallen, en in 1695, dus 64 jaar na het overgaan der stad, stonden er van het eens zoo dichtgebouwde en schoone Hof nog maar drie huizen overeindGa naar voetnoot1. In 1721 was men eindelijk tot eene schikking gekomen. Op den 19n Mei van dat jaar namen de Hoog Mogenden de resolutie: dat de inkomsten des Beggijnhofs zouden verdeeld worden als volgt: twee derde deelen voor het Land; een derde voor de Stad; terwijl het Land van zijn aandeel aan het Geeshuis in den Bosch zou uitkeeren het verschil tus schen twee derden en de helft. Op den 10n Februarij 1764 verkocht het Land zijn aandeel aan het Godshuis van den H. Geest of, zoo als men toen zeide, aan het Geeshuis, bovengenoemd, en in het begin dezer eeuw heeft de municipaliteit der stad haar aandeel aan dat gesticht geschonken.Ga naar voetnoot2 Voor die oude kerk van het Beggijnhof was echter, te midden der plakkaten tegen de Roomschen, nog een zonneschijntjen bewaard gebleven, dat noch de St Jan noch eene der andere kerken en kapellen, die de Kathedraal omringden, gebeuren mocht. De kapel van St Elooi diende tot berging van steen en | |||||
[pagina 146]
| |||||
kalkGa naar voetnoot1, de St-Joriskapel was recht oekonomisch verhuurdGa naar voetnoot2, in 1689 maakte men paardenstallen van St Jacobs kerk en St Barbaraas kapelGa naar voetnoot3. De Beggijnhofskerk was eene gehoorzaal geworden voor de Illustre School, die de Staten in 1636 in de plaats der oude hadden opgericht. Toen Louis XIV zijn inval in de Vereenigde Provinciën begon, bedreigde hij Den Bosch; Turenne had het fort Crevecoeur en de Engelerschans reeds genomen; de stad was vol vluchtelingen uit de Meyerij en geheel tot het doorstaan van een beleg in staat gebracht. Ze is echter niet belegerd geweest. Op den 17n December 1671 sloten de Staten een verbond met Spanje, ten gevolge waarvan binnen Den Bosch eene Spaansche hulpbende zou gelegd worden. Dat regiment, gekommandeerd door den Graaf van Schellard, bestond eigenlijk uit Duitschers in Spaansche dienst. Zijne katholieke soldaten en officieren hadden geen lust om ter kerk te gaan in de bovenkamertjens of pakhuizen, die den Roomschen der stad daartoe strekten, onder het servituut van nu en dan door Schout en Schouts knechten overvallen en verjaagd te worden: ze vroegen derhalve voor zich eene kerk. De Regering moest toegeven. Onder alle was de kerk des Beggijnhofs alleen eenigermate geschikt gebleven: ze werd hun aangewezen. De Stad moest zelfs in de onkosten vervallen, van een autaar en de overige onontbeerlijke kerkornamenten aan te schaffen, en voortaan kon het regiment militairement ter kerk trekken. ‘Het regiment van Schellard,’ zegt de Historieschrijver Van HeurnGa naar voetnoot4, ‘hetgeen hier zo lang tot last geweest was, trok in de maand October (1675) uit de stad. De kerk op den Begijnhof, die ter verrigting van hunnen Godsdienst verstrekt had, werd als voorheen tot eene gehoorzaal voor de doorlugtige School in staat gebragt. Het autaar en andere dingen tot den Roomschen Godsdienst vereischt, die de stad in den voorleden jaare bekostigd had, werden bewaard.’ | |||||
[pagina 147]
| |||||
Die kerk heeft later geen beter lot ondergaan dan de haar eenmaal omringende huizen: ten jare 1701 viel ze in. Omstreeks 1749 begon de stad het oog te slaan op het verwoeste Beggijnhof. Het gedeelte zijner erven, dat der Stad toegewezen was, had in de toen afgeloopene oorlogen tot velerlei gebruik gediend; het laatst had men er bakovens voor het leger op gezet. Men begon met die af te breken. Na bekomen verlof ging men het ruime erf bestraten; 't werd met paaltjens omzet en beplant met boomen en diende van toen af tot eene paradeplaats voor het garnizoen. In plaats van een bevolkt Beggijnhof en een lieve kerk, heeft nu Den Bosch een mooi ledig plein. | |||||
Confirmacie van den Scautheit ende der Stat.
| |||||
[pagina 148]
| |||||
die provisoren ende die meesterssen des voersz. beghijnhoefs des niet mechtich en weren uyt te panden, soe sullen wij hem van tfheren wegen ende vander voersz. statwegen te hulpen comen, dat dat uyt gepand sal werden, ende daer toe helpen na onser macht, dat ghehauden sal werden. Wes si onder hem eendrechtichlike ordineren als voersz. is. In kennis der waerheyt hebben wy Ricoud die Koc, scoutheit voersz., onsen zegel ende wy scepenen ende geswoeren den cleynen zegel der voersz. stat aen desen brieven doen hangenGa naar voetnoot1. Gegeven int jaer ons Heren moccco tseventich ende neghen, des vridages voer meyedach. | |||||
Statuten der groote Infirmerie.In nomine Dominj Amen. Inden jare vijfthienhondert ende negen, den festhiensten dach der maendt Julij, hebben die bescheyden personen Mechiele van Berlichem, Lijfbeth Sijbers, Peterken Uijen ende Appollonie, nu ter tijt meesterssen des groten begijnhooffs inden Bossche, ende met hem een deel vanden ouden joffrouwen, die tot anderen tijden aldaer meesterssen hebben geweest, met consente heeren Gerits van Beest, persoonGa naar voetnoot2 vanden begijnhoff, ende des provisoors, te weten Jan Kenneperts, hebben die voirscreven meesterssen ende joffrouwen met haren voirsz. persoon ende provisoor, ter nerstiger instantiën, bede ende versucke der schemelen armen beghijnen, inder groter informarien aldaer juwonende ende provinerssen, ter eeren Goidts ende vrede met malcanderen te halden, om Gode devotelicke ende vredelick te dienen, ende voer die goede luijde zielen, die hem jnder voirsz. Infirmarien haar almijssen hebben gelaten, ende voer dijer ende alle geloovige sielen met ernste onsen Lieven Heer te bidden, gemaeckt zeecker statuten ordinantie, die hier van woorde tot woorde naevolgen. Inden jersten statueren ende ordineren die voirsz. meesterssen ende joffrouwen, met hem die persoon ende provisoer voirsz., dat die susteren ende provinerssen inder infirmarien voirsz. sullen gebruijken ende onder malcanderen vriendelic deijlen off bij den meesterssen laten deijlen die prebende ende almissen, die sij fijn gewoondelick te hebben uuijten Heijligen Gheesthuijs der selver stadt vanden Bossche. Item, sullen die susteren inder Infirmoryen spinnen ende haer | |||||
[pagina 149]
| |||||
hantwerck doen binnen der Infirmarien soe hem dat gelieven sal; ende wes sij alsoe binnen den huijse winnen en̄ profijttren, sullen sij hem daer aff cleeden ende hem onderhouden daer hem des van node sal wesen. Item, sullen noch die susteren jnder Infirmarien een jegelic sijns selffs coste doen, jn eten ende drincken ende jn clederen, soe hem dat gelieven sal ende van node sal wesen. Item, sullen die meesterssen ten tijde wesende, bij hem off eenen rentmeester die sij daer toe sullen ordineren, die renten van der Infirmarien op boeren ende ontfangen, een jegelie vanden fusteren ende provinerssen jnder Infirmarien wesende te hulpe van horen coste; ende haer te onderhauwen geven oft doen geven alle maenden seven scellingenGa naar voetnoot1; noch sullen zij jnt gemeijn, jn hulpe van hoiren onderhalden, hebben twee hondert eijcken rijff ende twee hondert elsen rijss ende anderhalff pleijt loens torffs alle jaer, dese voirsz. statuten en̄ ordinancien duirende; noch sullen sij hebben, jn hulpe haers onderhalden, int gemeijn tamelick pottagie en̄ scerbier; noch sullen sij van gracien int gemeijn hebben des jaers eenen halven sack sauts, ende acht kannen olijs om den pot daermede te sieden en̄ te branden om te spinnen, en̄ acht quarten boeteren. Item js oeck statueert ende voer nu ende ten eeuwigen tijden ordineert, als die susteren off provinerssen jnder Infirmarien sterven, egeen testament off andere ordinancien en sullen mogen maken, bijder welcker zij ennich goet, groot offte cleijn, gedraegende totter werde van eenen scelling hoeren erffgenamen ofte vrienden en sullen mogen laten, jn geender manieren, metGa naar voetnoot2 allet [goet] dat sij daer jnnebrengen off opte almissen werven off sparen, sal nae doode van hem geheel comen ende succederen, eest erffgoet off have, hoedanich dat ware, te samen aen die voirsz. Infirmarie, tot behoeff der armer susteren aldaer ten tijde jnwonende. Ende js jn deser voirsz. ordinancien en̄ statuten den meesterssen, die nu sijn off namaels wesen sullen, reserveert, dat sij altyt dese voirsz. statuten en̄ ordinancie, alsoo dickwil als hem gelieven en̄ goetduncken sal, sullen mogen minderen en̄ meerderen en̄ aff ende toe off geheel aff te doen ende te nijet te maken, soe sij te voeren waren, te weten een Godt en̄ eenen pot; sonder den susteren en̄ provinerssen daer ijet tegen te seggen off te moegen doen, ende al ter eeren Goedts en̄ des huijs vander Infirmarien profijt en̄ waelvaren. | |||||
[pagina 150]
| |||||
Item, jn geval dat jemant van voirsz. provinerssen wolde uuijtgaen der voirsz. Infirmarien, en sal nijet meer uuijt moegen dragen dan hem die meesterssen alsdan wesende gunnen sullen. Item, dese voirsz. statuten en ordinancien, soe die boven verclaert staen, hebben die susteren inder Infirmarien, voer hem en̄ naecomelingen, geloeft, voer mij Notaris en̄ getuijgen ondergesc., onverbrekelic te houwen en̄ daer tegen nijet te doen, opte verboere hoir provende en̄ des huijs van der Infirmariē. Item, dit js gedaen jn den jare, maende en̄ dach bovengesc., in den huijse van der Infirmarien, daer die susteren alle tegenwoerdich waren, en̄ consenteerden approbeeren en confirmeeren dese voirsz. statuten en̄ ordinancie, jn der beste formen; van weleken die meesters der eender en̄ die susteren ter ander sijde begheerden van mij Notaris hier ondergesr. een oft meer instrumenten. Hier over geweest als wittige getuijgen heer Jan van Eijndoven en̄ heer Pauwels Zegers, priesteren des crisdomps (sic) van Ludick, te samen geroepen, versocht en̄ gebeden. Ondertekent aldus: Laur. Cuijper, notarius ad primissa. Gecollationeert tegens zijn originalen, en̄ daermede dese copy, opten sevensten Decembris anno XVc ses en̄ tseventich, bevonden taceorderen, bij mij geadmitteerde notaris ondergescreven.
(Get.) J. de Beerdonck, Nots ps. | |||||
Dit is de fondacij van die cleyn Furmerey.Wij Peter die Gorter ende Alit van Beerze. Inder eeren Gods hebben wij gesticht ende geordincert een huys opten grooten beghijnhof van tschertogenbosch. In manieren hier nae bescreven. Dats te wetenc, dat inden selven huze sullen woenen achte armer vrouwen personen, den welken dat huys gemeyn sijn sall inden gebruke. Ende die achte personen salmen nemen van binnen den voirsz. begijnhoff ofte van buten, wairs beste noet sijn sall. ende niemont dair in te settene, dan die gheene die des hoefs weert sijn, ende die God gheerne dienen souden. Met alsulker vorwaerden toegedaen, dat Peter ende Alit voirsz. macht sullen hebben, met consent der meesterssen vanden voirsz. hove, die achte personen die hen beste genuegen sullen ende die hen van noede dunct wesen, inden voirsz. | |||||
[pagina 151]
| |||||
huze aen te nemen ende te ontfangen. Dats te wetene tot sestiene personen live toe ende niet langer. Ende oec weert zake dat Peter ende Alit voirsz. van live ter doot quemen, dat dan dat huyss voirsz. sall staen nae corrigeringen ende taxacien der meesterssen voirsz. Ende elc vanden achte personen voirsz., sall met hem brengen inden selven huze soe wes guet sy dan ter tijt hebben; die gueden sullen sij mogen gebruken tot hoeren wille hoere levedage lanc. ende nae dode hoerre sall dat selve guet bliven den voirsz. huze. Item eeft vorwairde: weert zake dat ennich vanden achte vrouwen personen voirsz. binnen jairs uten voirsz. huse gingen, dat hen dan hoer guet dat sij dair in gebracht hebben ofte brengen volgen sall. Voert hebben wij gemaect ende geordineert, dat nae dode der sestiene personen wij Peter ende Alit voirsz. engheen beweinde ofte macht en sullen hebben inden aen neme ofte ontfangene der selver achte personen, mer dat sall staen alleen totter ordinancien ende wille der meesterssen vanden hove voirsz. Item, noch hebben wij gemaect ende geordineert: dat nae dode der sestiene personen voirsz. soe wie dan inden voirsz. huze ontfangen sall weerden, sijnt vreemde personen, dat gheen beghinen en sijn, geven sullen der meesterssen vanden hoeve, tot behoeff ende orbair des selfs hoefs, vijff pont paymentsGa naar voetnoot1 eens; ende dair aff niet weder eyschende en sullen sijn dair nae dat sij dair jn comen sijn inden voirsz. huze; ende sijnt beghinen ende inden voirjz. huze sullen comen, die sullen haer cameren die sij beseten hebben laten den hove nae ordinancie der firmarien. ende oec die niet weder eyschende en sullen sijn, dair nae dat sij dair in comen sijn inden voirsz. huze. Item, noch hebben wij gemaect ende geordineert, dat dit voirsz. huys sal hebben vier Cameren voer die achte vrouwen personen voirsz. tot hoeren besigen ende gebruke, ende een vijste Camer ter sieker behoeff der voersz, achte personen ofte ander arme personen, die hen over quemen, dair in te ontsaen, drie oste vier dage lanc ende niet langerGa naar voetnoot2. Item, noch soe hebben wij beset, gemaect ende in rechter elmessen gegeven, tot ten voirsz. huys ende tot behoeff der achte armer menschen voirsz., vier mud roggen erffelic, gelijc als inder litteren der Scepenen | |||||
[pagina 152]
| |||||
vanden Bosch dair op gemacct sijn ende volcomelic begripen. vanden welken vier mudden voirsz. ende van andere goey die daer noch toe beset weerden selen, also voel mogen vercopen datmen den voirsz. achte armen menschen inden voirsz. huze wesende off sijn sullen[de] bewerven mach pottaeds, scherbier ende borringheGa naar voetnoot1; ende den achte armen menschen voirsz. enen gemeynen heert te hebbene, ende voerdaen dat huys te houden in gueder disponeringen en̄ in gueden ghereeck; ende wes dair over lopet, dat die achte arme menschen voirsz. dat deylen sullen ende inden huze verteeren selen. Item, voerdaen die gheen die Cramen plegen ofte dachhueren winnen willen die selen beroeft sijn vander provenden. Voert, soe hebben wij Peter ende Alit voirsz. dit huys voirsz. gesticht ende geordineert met alsulker condicien toe gedaen, dat dat huys voirsz. bliven sall tot euwigen dagen ende tot behoeff vanden achte arme menschen voirscreven, gelijc als voirsz. is. Item, noch hebben wij gemaect ende geordineert: weert zake dat dat huys voirsz. verbranden, datmen dan twee mud roggen vercopen sall vanden vier mudden voirsz., die Peter ende Alit voirsz. beset hebben den huys voirsz. gelijc als voirsz., ende dat weder beleggen sal inder tymmeringen des huys voirsz., tot behoeff der achte armer menschen voirsc. Item, noch hebben wij gemaect ende geordineert, weert zake dat ennighe vanden acht personen voirsz. dese voirscreven punten ende ordinancie contrari ofte rebelle were, ende oec die dachhueren winnen ofte ongehoirsam wesen woude der meesterssen voirsz., dat dan die meestersse vanden voirsz. hove, die nu ter tijt is oste namaels wesen fall, sal moghen den selven persoene ontsetten ende uten voirsz. huze doen, ende enen anderen dair in nemen dies van noede wesen sal ende Gode gheerne dienen souden. Ende dese ordinancie is all gesciet nae shoefs recht ende met consent der provisoeren ende der meesterssen, ende oec een deel der gueder Joncfrouwen vanden voirscreven begijnhoff. Want wij alle dese punten ende ordinancien geconsenteert ende gewilcoirt hebben, Soe hebben wij Provisoerres, in kennessen ende in getugenissen, onsen p[ro]peren segel, metter meesterssen segele vanden voirsz. begijnhoff te gader, aen desen brieff doen hangenGa naar voetnoot2. | |||||
[pagina 153]
| |||||
Gemaect ende geordineert opten gueden vridach, inden jair ons Heren Dusent vierhondert sesse en̄ tweyntich. | |||||
Vanden grooten Bosschbrant.Alle den ghenen die desen brief zullen sien off horen lesen, gruet. Met kennesse der waerheit, ic H.en Jacob van Ludyck, persoen des groeten beghijnhoefs in tscatoghen bosch, Ende Kathelijn Luykens ende Elijsbet Hughen, Meesterssen des voersz. beghijnhoefs, doen cont: want binnen deser voersre stat grote jamer ende verderslike scade gheschiet sijn van brande, ende die beghijnhoff met der kerken ende meer anderen gods husen verbrant ende te niet woerden sijn, alsoe dat alle die buecke ende ornamenten der kerken desselfs beghijnhoefs verbornt sijn, uut ghenomen dat weerde heilighe Sacrament ende die kelcken, der selver kerken des beghijnhoefs toe behorende: des Gode ontferme. Welcke kercke die wij Juncfrouwen des voersz. beghijnhoefs gheerne weder tymmeren souden, met der ghenaden Gods, daer wij ons toe verhopen en̄ meynen te verwerven der gueder lude gunste en̄ elmessen. Ons daer om vrindelijc versuekende, dat wij desen boden met onsen brieven te hulpen comen wolden, en kennesse gheven, ons boden met onsen brieven waraftighe boden te sijn, van ons voersereven beghijnheefs weghen; om te verhueden dat gheen vreemde personen, onder schijn en̄ tytule der voersz. Juncfrouwen, sulcke gunsten en̄ elmessen vercreghen, des wij.....Ga naar voetnoot1 dat eynighe vreemde persone in gueden steden hen onderwonden hebben. Soe eest: dat wij ten voersz. versuek, als wael betheemt, gheneycht, bidden allen gueden Kersten luden, dat sy met hueren gunsten en̄ almessen te hulpen comen willen den voersz. Juncfrouwen tot hore kerken te tymmeren ende Gods dienst te doen, als wij hopen dat men daer truwelic te doen plach, en die elmessen wt reyken den bringheren des briefs: want dit warachtighe boden sijn der kerken voersz. In orcunden onss seghels ten boetscappen, dien wij, in kennesse der waerheit, hier aen hebben doen hanghenGa naar voetnoot2. Int Jaer onss heren dusent vier hondert ende twintich, op den twintichsten dach Jnder maent van Januario.
's B. Juli, 1861. J. de Busco. |
|