Dietsche Warande. Jaargang 6
(1864)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Genealogische Aanteekeningen over Nederlandsche Letterkundigen.I
| |
[pagina 137]
| |
de Raadpensionaris Anthony Heinsius behoorde. Deze laatste, den 22 November 1641 te Delft geboren, was zoon van Adriaan Heinsius, Raad en Schepen dier stad, welke weder een zoon was van Anthony Louisz. Heinsius, die den 17 Dec. 1621 Raad ter voornoemde plaatse werdGa naar voetnoot1. Beide familiën voerden zeer verschillende geslachtswapens. Het Vaderl. Woordenboek, oorspronkelijk verzameld door Jac. Kok, heeft het alzoo mede mis, door op bl. 517 van het XXste Deel den Raadpensionaris Heinsius te noemen: vermoedelijken zoon van Nicolaas Heinsius Daniëlsz. Bij Matthijs Balen, Beschryving van Dordrecht, vindt men op bl. 1156Ga naar voetnoot2, omtrent het huwelijk van Daniel Heins of Heinsius, en omtrent zijne kinderen, het volgende: ‘Joffr. Ermgard Rutgers (dochter van Wynand Rutgers en van Kornelia Muys van Holy) Troude 1617 Heer Daniel Heins, Ridder, Raad en Historie Schrijver van Zijne Koninklijke Majesteyt van Zweden: Professor der Historie in de Academie van Leyden; hy storfs den 25 Februarii 1655. Zy in September 1633. hadden verwekt, Elisabeth en Nikolaas Heins, Daniels zoon en dochter. Jossr. Elisabeth Heins, Daniels dochter, geboren den 27 Augusti 1618. Troude d'Heer Mr Willem Goes, eersten Raad in 't Hoff van Holland, liet na Johan, Robert, Ermgard en Daniel Goes, enz. Nikolaas Heins, Daniels zoon, geboren den 29 July 1620, was eerst geweest Secretaris des Cabinets van Kristina, Koninginne van Zweden, etc. En naderhand in Dienst getreden van dezen Staet, is vele Jaren gebruikt by haar Hoog Mog, in Qualiteyt van Ordinaris Resident aan 's Hoog-gemelte Hoff, en ook als Afgezant by zijne Chaarze Majesteyt van Moscovien.’ Deze Nicolaas Heins Daniëlszoon, meer bekend onder den | |
[pagina 138]
| |
naam van Nicolaas Heinsius, was het wiens leven door Pieter Burman den jongeren is beschreven. Doch Burman verzwijgt de bijzonderheid, welke in 1857 door den Heer P. Leendertz, Wz., in het Tijdschrift de Navorscher (VIIde Deel) bl. 194 en volgg., voornamelijk uit de Sylloge Epistolarum is aan het licht gebragt, dat Nicolaas HeinsiusGa naar voetnoot1 eerst door de regtbank te Amsterdam en vervolgens in hooger beroep te 's Gravenhage, werd veroordeeld, om zekere Margaretha Wullen, aan wie hij trouwbelofte had gegeven, tot vrouw te nemen. Deze Margaretha Wullen had twee zonen, die zij voor zonen van Heinsius uitgaf. Hoezeer het huwelijk op regterlijk bevel in zijne afwezigheid door een ander persoon, die hem vertegenwoordigde, op het stadhuis te 's Gravenhage werd voltrokken, heeft hij gezegde Margaretha nimmer als zijne vrouw erkend en ook hare zonen nimmer als zijne wettige zonen aangemerkt. En Burman kon alzoo, op de door den heer Angillis, bl. 43, aangehaalde plaatsGa naar voetnoot2, gerust zeggen, dat hem geen wettig kroost van Heinsius bekend was: ‘nullos Heinsii legitimos ac genuinos foetus - - - agnoscimus.’ Maar hoezeer Heinsius die zonen niet als zijne wettige zonen erkende, zij bestonden toch, en voerden de namen ‘Daniël’ en ‘Nicolaas’ en noemden zich ‘Heinsius’. Beide heeft de Heer Leendertz t.a. pl. vermeld. Wij vinden dezen Daniel in de Geschiedenis van de voormalige Geldersche Hooge School en hare Hoogleeraren, van Prof. H. Bouman, Deel I, bl. 368, genoemd op eene lijst van hen, die vóór 1692, te Harderwijk, zonder aldaar, zoo ver | |
[pagina 139]
| |
men weet, opzettelijk gestudeerd te hebben, den Doctoralen graad ontvingen. Men leest aldaar: ‘Daniël Heinsius, HagenaarGa naar voetnoot1, kleinzoon en naamgenoot van den beroemden Daniël Heinsius, zoon van den niet minder vermaarden Nicolaas Heinsius, (wordt) Docter der Regten d. 25 October 1669.’ Daar Nicolaas Heinsius Danielszoon eerst den 9den October 1681 overleed, strekt dit tot bewijs, dat de zoon van Margaretha Wullen zich nog bij het leven van Heinsius diens naam toeëigende en als diens zoon door den Academischen Senaat te Harderwijk werd erkend. De Heer Leendertz zegt t.a. pl. dat het Mr Daniël Heinsius is, die de echtgenoot werd van Isabella Maria van Veen, dochter van Simon Willemsz. van Veen, Hoofdofficier van Alkmaar en van Maria Cuik van Mierop, welke Isabella Maria den 5den Mei 1699, volgens het Woordenboek van Hoogstraten, aanhangsel op het laatste Deel, bl. 159, kinderloos overleed. Ik vermoed het ook, doch heb hiervoor geen ander bewijs dan de gelijkheid van naam. De andere zoon van Margaretha Wullen, Nicolaas Heinsius genaamd, leidde een zeer avontuurlijk leven. Hetgeen ons door den Heer Leendertz t.a. pl. wordt medegedeeld, en der le zing wel waardig is. Deze Nicolaas Heinsius was Medicinae Docter, vestigde zich na veelvuldige omdolingen, vooral buiten 's lands, in 1695 als zoodanig te Kuilenburg, noemde zich ‘Med. en Phil. Dr. Hofraad en eerste Lijf-medicus van Sijne Hoog. Vorst. Doorlucht. den Hertog van Saxen-Coburg’, en was schrijver van verschillende zoo medische als romantische werkjes, door den Heer Leendertz opgesomd, onder welke ook wordt genoemd: ‘de vermakelijke Avanturier, ofte de wispelturige, en niet min wonderlijke Levensloop van Mirandor’, een werk dat | |
[pagina 140]
| |
veel opgang maakte en van hetwelk ten minste de 8ste druk het licht zag, en volgens Bruno Daalberg, die het echter verkeerdelijk aan de pen van den Raadpensionaris Heinsius toeschrijft, in vier talen werd overgebragt. Deze Dr. Nicolaas Heinsius werd mede door zijne tijdgenooten als zoon van Nicolaas Heinsius Daniëls zoon erkend. Zekere Med. Dr. H. van Lewen noemt hem aan het hoofd van een lofdicht, geplaatst voor een der werkjes van Heinsius, ‘De kwijnende Venus’ getiteld, en in 1697 het eerst uitgekomen, ‘Soons-soon van den voortreffelijken Daniel en sone van den beroemden Nicolaas’, en Jan de Regt vervaardigde op hem mede een lofdicht, te vinden in de Mengeldichten van dien dichter, bl. 49 en volgg; beginnende: ‘Beroemde Heins, doorluchtig schryver
Niet min vermakelyk dan nut
Gy zyt het menschdom tot een stut;
Uw wetenschap, gepaard met yver
Verstrekt, geheel van dooling vry,
Een fakkellicht aan de Artzeny.’
en eindigende: ‘Dus lykt gy alderbest uw vad'ren
De Heinsen, die, alom vermaard,
Van weinig zyn geëvenaard.’
Niettegenstaande al dien lof, is mij die Dr Nicolaas Heinsius, uit hetgeen ik in ‘de kwijnende Venus’ las, voorgekomen, als een groot snoever, immers als een verwaand pedant, die gedurig van zijn zoogenaamd ‘arcanum’ zwetst.
Als bijdrage tot den arbeid van den Heer Angillis over Daniël Heins, laat ik hier volgen, het oordeel van Johann Balthazar Schuppius over dezen laatsten, te vinden in de Konst- en Letterbode van 1855, No 58, bl. 149 en volgg. Het luidt: ‘dat de groote Heinsius, princeps Litteratorum, van hoogmoed, inbeelding en verwaandheid dronken was, voor zijne voorlezingen niet studeerde, maar soms allerlei laffe | |
[pagina 141]
| |
aardigheden (alberne Dinge) op de katheder bragt.’ En iets verder: ‘Ik ben naar Leiden gegaan, alleen om aan de begeerte te voldoen, van te kunnen zeggen dat ik den grooten Heinsius, den Generaal-Majoor in den letterkundigen oorlog (in bello grammaticali) heb gekend, maar ik bevond zijne Excellentie zoo trotsch en hoovaardig, dat ik eerder bij den Prins van Oranje audientie erlangen konde, dan bij hem.’ Schuppius was een Godgeleerde en Letterkundige, die van 1610 tot 1661 leefde en na 1649 Predikant te Hamburg was. Hij bezocht vóór dien tijd Holland en hoorde te Amsterdam de lessen van Vossius en van Barlaeus. De voornoemde Heer P. Leendertz W.z. heeft onlangs in den XIden jaargang van de Navorscher (Nieuwe Reeks, dl. I. bl. 51 en volgg.) eenige verspreide gedichten van Daniël Heins, den Hoogleeraar, bijeengebragt.
Amsterdam, 29 Maart 1861. W.J.C. van Hasselt. | |
II.
|
|