Die paerel viel u van de rijke kroon’:
Wie heeft ooit gehoord, dat door het schreyen, bij een treffende ramp, eenen Koning een paerel van zijn kroon valt? In tegendeel: wat iemant tot eer strekt is ‘een paerel aan zijn kroon’: om in het beeld te blijven, had de dichter dus den traan tot paerel aan de kroon moeten laten opspringen en stollen; of, daar men zich hier in Holland obstineert de kroon niet te plaatsen waar zij behoort, op het hoofd des Konings, maar, ten hoogste, op een of ander penanttafeltjen in zijn nabijheid, had de Heer Weddik fraai kunnen zeggen:
‘Die paerel viel u op de kroon.’
De dichter gaat, intusschen, het itinerarium van onzen ‘traan’ nog verder na, en beschouwt hem liggend op het ‘diep ontroerd gelaat’ van hem, dien hij, met dichterlijk zelfgevoel ‘Broeder!’ noemt. Wij wisten wel, dat de predikanten elkander broeders noemden, maar de vrijheid is toch wat groot den Koning dien naam te geven. Met Prins Maurits gaf dat misschien pas: maar in dit geval was het toch niet behoorlijk. Die traan, zegt hij, in tegenspraak met zijne eerste verwondering, stond ‘vorstlijk schoon’, en was ‘een tolk, dien elk zoo goed verstaat’. Niet-te-min gaat hij voort:
‘Toen voeldet gij uw onvermogen,
(“De Koning had een traan in d'oogen”)
Hoe diep’ (weêr ‘diep’) ‘uw hart ook was bewogen.’
Neen, zegt de dichter:
‘Hier helpt geen leger, raadszaal en geen hof’.
Wat beteekent nu die hatelijkheid tegen de Kamers, het Leger, en het Hof? De Koning heeft te-recht gebruik gemaakt van de middelen, die het Dept van oorlog aanbood, om de nood te helpen lenigen; en het Hof heeft het voorbeeld gevolgd, door den Vorst gegeven.
‘Hier zoekt het oog geen lauwerblad, geen lof’.
Die ‘lof’ bij dat ‘blad’ riekt al te groen, het zij dat ‘d'arme broeder’ al of niet ‘rilt en beeft’.
Nu krijgen wij weder het fraaye rijmrefrein in -oogen:
‘Hij’ (de broeder - de arme broeder) zag u daar met vochtige oogen:
‘Die noodkreet was niet voorgelogen (!)’.
Wat zegt men daarvan? Wij verklaren letterlijk te citeeren - anders zoû men immers denken, dat iets zoo zonderlings er niet staan kon.
Wij gaan niet verder, wij geven het verder gerijmel van ‘heengetogen’ en ‘wang te droogen’ prezent, nog even aanstippende, dat ons de pointe ontsnapt, in:
‘De Vorst: een vreêboô uit den Hoogen;
Zijn kroongoud leert hem - mededoogen.’