Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
Bibliografie.
| |
[pagina 608]
| |
BAEKELAND, of de Rooversbende van 't Vrybusch, westvlaemsche legenden. Gent en Brugge, bij A. Neut, 1860. NIEUWE VLAEMSCHE FABELEN, door L. Nuttin, prof. Yperen, Lafonteyne, 1860. J. VONDEL et son poëme: ‘Les mystères de l'autel’... par l'Abbé A. Stillemans. Leuven, Van Linthout & Cie, 1860. FABLES ET POÉSIES DIVERSES, Den Haag, Parijs en Rijsel, 1860, PETIT RECUEIL POÉTIQUE, dédié au jeune âge. Zelfde uitgg. Beide door Alexandre Deplanck. In de laatste tijden zijn der ‘Vlaemsche beweging’ nieuwe hulptroepen toegevallen. De dusgenaamde ‘katholieke partij’ in Belgiën, na, vóor jaren, eenigen tijd in de beweging gedeeld te hebben, was plotselijk vóorgekomen, daar niet meer in meê te gaan: en met deze scheiding is de ontbinding zelve der vlaamsche partij samengevallen. Thands echter geven de verspreide elementen teekenen van tot hereeniging te neigen, en meerdere uitnemende katholieke persoonlijkheden rechtvaardigen, stilzwijgend maar handelende, de waardige houding van den Hoogleeraar David, die geen oogenblik de zelfbewuste samenwerking en verstandige aansluiting, op het gebied van taal, kunst en nationaliteit, tusschen de Vlaamsche Belgen en Noord-Nederlanders heeft losgelaten. Men moet het maar zeggen zoo als het is: die degelijke en ijverige geleerde, die man van vaste beginselen en den meest gullen omgang, heeft nooit in de vrees gedeeld (zich reeds uitsprekend op het 1e Kongres te Gent) dat de Hollanders, langs den weg der ‘vlaemsche beweging’. Vlaanderen en Z. Brabant protestantizeeren zouden. Als of het belgiesch liberalismus, aan welks invloed men door zich van de Hollandsche richting af te trekken, de jonge Vlamingen ten prooi gaf, niet duizend maal gevaarlijker ware, dan ons noordelijk protestantismus. De Bisschoppen van Belgiën, zoo als wij in eene vroegere aflevering gedachtig waren, schijnen dan ook de dietsche zaak op nieuw ter harte te nemen. Op de seminariën en scholen van West-Vlaanderen wordt de dietsche literatuur met liefde beoefend. De Professoren Guido Gezelle, Victor Huys, L. Nuttin zijn echt-vlaamsche dichters en schrijvers: even wars van onnatuur als ongeloof, en de kunst bestudeerende in hare ware bronnen: het menschelijk hart, Gods groote natuur, en die andere openbaring Gods - de geschiedenis. De stoffen van Baekelands legenden zijn niet oud: een groote halve eeuw: maar de kring, waarin die deels aardige, deels inderdaad vreeslijke tooneelen gespeeld worden, is van zulken natuurgeur doortrokken, | |
[pagina 609]
| |
dat het werk, in zijn frissche west-vlaamsche dialekt, al de aantrekkelijkheid van een oud ‘Storyboeck’ heeft. Naast deze volksmässige beoefening van het Nederlandsch volksleven, wordt ook de meer akademische studie van het Dietsch in Belgiën met ijver voortgezet, en de werkzaamheden van het Universiteits-genootschap Met Tyd en Vlyt te Leuven kunnen waardig wedijveren met hetgeen in onze noordelijker streken door letterlievende kollegies wordt verricht. Het boek van den Eerw. Stillemans, kandidaat in filozofie en letteren, is, voor de fransche lezers, eene uitnemende inleiding tot die verbazende literarische verschijning, die den naam van VONDEL draagt. De Eerw. Hr Stillemans bewijst, door zijne uitleggingen en vertalingen, dat hij Vondel goed verstaat. 't Is zoo veel te meer jammer, dat het boek in de nederlandsche aanhalingen en eigennamen wederom door het ergerlijk getal drukfouten ontcierd wordt, dat we gewoon zijn bij Fransch-schrijvenden te ontmoeten. Zelfs de TITEL des gedichts wordt reeds verkeerd gespeld: Altaersgeheimenissen voor ‘Altaergeheimenissen’. Bl. 19, leest men Bortgezant, en Geysbrecht; bl. 21, in het (goed vertaald), schoone kerstlied: dan voor dan (hoe jammer!); bl. 23 heet Marius Marsius; bl. 26 heet Van Lenneps werk: ‘De W.v.V. in verbond gebr.’ enz. Gelukkig dat het wezenlijke der bewerking zoo gunstig bij deze fataliteiten afsteekt. Ook de Heer Stillemans eindigt zijn boek met den wensch, dat Vondele een standbeeld verrijze. Die wensch is wel algemeen, en zal nu eindelijk bevredigd worden. Zij 't slechts op waardige wijze! De ‘Navorscher’ spreekt daar heel goed over. Een Hagenaar, de Heer Deplanck (De Planck?), maar die in Rijsel woont, schrijft allerliefste Fabelen en andere lichte poëzie - zoo frisch, zoo natuurlijk, zoo hollandsch- of vlaamsch huishoudelijk, bij wijlen, en tevens vaak zoo stout - dat men meenen zoû Dietsch te lezen, viel er niet eene elegantie in op te merken, die het geheim der Franschen is. Bij dezen dichter en huisvader te Rijsel sluit zich, met geestige Fabels, prof. Nuttin te Yperen aan: waarlijk, de natuur is eene goede leermeesteres. Tot proef der manier van dezen dichter, schrijven we het volgend stukjen uit; na de vier genoemde (en goedkoope) auteurs ten warmste te hebben aanbevolen: | |
[pagina 610]
| |
‘De gekortoorde beeren.‘Een beer had lang gereisd in verre vreemde streken;
Had veel gezien, gehoord, en - daerby veel geleerd;
Maar Bruin, op zeker' dag, was 't zoetjes opgesteken,
En weder naer het bosch gekeerd.
Ja, Bruin was hooggeleerd! - Ook liepen al de beeren,
Bij 't nieuws dier aankomst in het woud,
Den hooggeleerden beer met hun bezoek vereeren,
En elk drong aen dat hy zyn kunste toonen zoud'.
Hoe kon de wysgeer redeneren!
Ja zelfs in 't grieksch en in 't atyn!
't Hoeft zeker niet gezeîd te zÿn,
Dat onze aenhoorders ook die schoone kunst begeeren;
Maer wensch is wensch, en hebben - dat is 't al.
Zoodan, daer stond het beerental
Verbaesd te gapen
By zulk een wonder in hun bosch....
En toch die wyze was, als zy, ook beer geschapen!
Als zÿ droeg hÿ den beerendos....
Maer wacht, en wil wat anders hooren:
Iets dat men raer by beeren ziet! -
De Cato droeg kortafgesneden ooren;
Hoe of waerom, dat zegt men niet.
Ja, hierin konden zÿ den wÿsgeer toch gelyken;
En waerlÿk (men is vaek op zeldzamheên verzot!)
Haest, in de gansche streek, zag m' elken beer uitkyken
Met de ooren afgeknot.
Ik heb het meer dan eens ervaren,
Dat menig loshoofd een groot man
In nietigheên wil evenaren,
Wanneer hij 't - andenzins niet kan.’
A.Th.
|
|