Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 603]
| |
Wandalisme.XXVI.Het is ons zeer aangenaam dit maal, onder dit hoofd, een bericht te kunnen plaatsen niet over eene destruktieve, maar over eene konstruktieve stoffe. De Koninklijke Akademie van Wetenschappen, namelijk, is oplettend geworden op het droevig verschijnsel in het hoofd dezes vermeld en sedert bijna twintig jaar door ons, onder verschillende firmaas, waargenomen, aangeklaagd, vervolgd, gekastijd, betreurd, belachen, in éen woord zoo korrozief mogelijk bejegend. Toen wij, in der tijd, onze vriendschap met wijlen het Kon. Nedl. Instituut op het spel zett'en, om dit geleerde lichaam op te wekken tot verdelging van het Wandalisme - hebben de Heeren der 4e vereenigd met die der 2e Klasse de goedheid gehad verscheiden keeren over die aangelegenheid in vergadering te komen: want, om de waarheid te zeggen, vervolgden wij de Gothen en Wandalen - we vervolgden, weinig later, niet minder de ‘luye Koningen’ der wetenschap, opdat ze mét ons het anti-barbaarsche slagzwaard zouden aangorden. Maar toen de Heeren veel en fraai over de zaak gesproken hadden, besloten zij met de betuiging, dat dit belang eigenlijk meer bij de Maatsch. van Bouwkunst thuishoorde, en zij wekten gemelde Maats. op, om haar best te doen (!) het Wandalisme tegen te gaan. Sedert, hebben de Heeren van Delft, het Koninkl. Instit. v. Ingeniëurs, zich de zaak aangetrokken. Onlangs is er een Koninkl. Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam gevestigd - dat zich voor het bewaren en bestudeeren van oudheden sterk en met kennis interesfeert. Nú is, voor de groote Rijksinstelling, het oogenblik aangebroken om óok uit den hoek te komen. Het ‘Instituut’ zaliger had dus te onrechte gerekend op de krachtige pogingen van ‘Bouwkunst’. | |
[pagina 604]
| |
De Ingeniëurs schijnen er niet veel aan gedaan te hebben. Het Oudhk. Genoots. schijnt de emulatie der Heeren Akademisten te hebben geprikkeld. Wij juichen dat zeer toe; wij plaatsen dankbaar de ontvangen bescheiden: maar de gantsche zaak zal weêr op niets uitkomen, ondanks den ijver en kennis van Leemans, Moll, Rose en Van der Kun. De redenen waarom men tot niets zal komen, en de weg waarlangs men tot iets komen kan, staan opgegeven in den ‘Spektator’ (met een k), 1848, (N. Ser. II), bl. 285, 1849 (N. Ser. III), bl. 285Ga naar voetnoot1. Ziet hier de genoemde stukken:
Aan de Redactie van de ‘Dietsche Warande’. te Amsterdam.
De Commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van overblijfsels der vaderlandsche kunst en beschaving uit vroegere tijden, neemt de vrijheid Uwe medewerking tot het haar voorgestelde doel in te roepen, en wel thans meer bepaald met het beleefd verzoek, dat aan den inhoud van haren nevensgaanden brief, door kostelooze plaatsing in Uw geacht Tijdschrift, mogt het zijn met eenige aan bevelende woorden van Uwe zijde, eene meer algemeene bekendheid moge gegeven worden. In het vertrouwen op Uwe welwillendheid heeft de Commissie de eer U vooruit reeds van hare dankbaarheid en tevens van hare hoogachting de verzekering aan te bieden.
Amsterdam, October 1860. De Commissie voornoemd: Namens haar: C. Leemans.
De Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam heeft in de vereenigde vergadering van de beide Afdeelingen, gehouden op den 28sten April jl., als hare meening uitgesproken: ‘dat de zorg voor het opsporen, het behoud en het bekendmaken van overblijfsels der vaderlandsche kunst en beschaving uit vroegere tijden, tot hare roeping behoort.’ Voor het belang van zulk een waken zal wel geen bewijs worden gevorderd. De beoefening der geschiedenis kan de bouwstoffen niet ontberen, die de overblijssels uit vroegere tijden alleen haar kunnen leveren, en wie er prijs op stelt zich bekend te maken met den zin, de zeden en gebruiken van het voorgeslacht, of zich eene heldere voorstelling wenscht te vormen van de ontwikkeling van vroegere beschaving en kunst, hij zal elke ook de geringste bijdrage waarderen, waardoor die kennis kan worden bevorderd, hij zal de pogingen toejuichen, om | |
[pagina 605]
| |
de aandacht op die bouwstoffen en bijdragen te vestigen, en te verhoeden, dat die, ook al schijnen zij den oppervlakkigen beschouwer onbeduidend, aan vernietiging prijs gegeven of veronachtzaamd blijven; hij zal het niet onnut achten, dat die bijdragen aan het oordeel worden onderworpen van hen, die in de gelegenheid en bevoegd zijn, om over hunne waarde een oordeel uit te spreken. Die pogingen moeten er toe leiden, om waar het slechts mogelijk is, gebouwen en gedenkteekens, waaraan zich de herinnering van roemruchtige feiten of groote mannen verbindt, tegen ondergang of verwaarloozing te bewaren; kunststukken van vroegere tijden, overblijfsels van vroegere beschaving tegen vernietiging, slooping, beschadiging, verminking, ook tegen goed gemeende, maar dikwerf verderfelijke en onoordeelkundige herstelling, bijwerking, vervorming te behoeden, en waar het behoud dier voorwerpen niet langer mogelijk is, door naauwkeurige teekeningen, plans enz., of beschrijvingen, voor de toekomst in het gemis der oorspronkelijken te voorzien. Zoo zullen schatten van bouwstoffen verzameld kunnen worden met betrekkelijk geringe opofferingen, en zij, aan wie de bewaring en schifting dier bouwstoffen wordt toevertrouwd, zullen de gelegenheid erlangen, om voor hare bewerking de beste bouwmeesters op te sporen, of waar deze laatste zich aanmelden, hun den toegang dier schatten te openen en het gebruik gemakkelijk te maken. Om zulk een veel omvattend doel te bereiken is niet slechts eene talrijke, maar is eene algemeene deelneming en medewerking onmisbaar. De leden der Koninklijke Akademie van Wetenschappen kunnen, ook bij den besten wil en met de meeste ingenomenheid voor de zaak, hunne aandacht en zorgen niet opzettelijk en voortdurend aan het onderwerp wijden; hunne ambtsbetrekkingen, hunne studiën en verpligtingen, ontnemen daartoe, althans verreweg aan de meesten hunner, de gelegenheid. Bovendien wonen zij niet op zulk eene wijze door het gcheele laud verspreid, om er op te kunnen rekenen, dat door hen overal en vooral in min bekende, afgelegene en kleinere plaatsen, waar dikwerf het gevaar het meeste dreigt, een wakend oog gehouden, laat staan dat opzettelijke onderzoekingen en nasporingen in het werk gesteld zouden kunnen worden. - In dit opzigt vooral moet de hulp en tusschenkomst van andere belangstellende personen worden ingeroepen. Daartoe, en tot het beramen en in werking brengen van alle andere middelen voor het door haar gewenschte doel, benoemde de Akademie eene Commissie uit haar midden. Die Commissie komt thans tot U, met de bede om uwe belangstellende me. dewerking, eene medewerking die iedereen naar de omstandigheden waarin hij geplaatst is haar kan schenken, en wier uitbreiding in wijderen omvang en tot meer werkzame bemoeijingen, zij dubbel dankbaar zal erkennen. Wat door U zelven, door uwen invloed tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van overblijfsels der vaderlandsche kunst in den uitgebreiden zin van dat woord, kan worden verrigt, kan de Commissie niet beslissen; een ieder zal met zich zelven daartoe te rade gaan en de middelen beoordeelen, die hem in dit opzigt beschikbaar zijn. Maar de Commissie zal zich ten hoogste aan U verpligt rekenen, wanneer gij van elke ontdekking die ter uwer kennis komt, van het bestaan van overblijfsels en kunstwerken, als de hier bedoelde, van gevaren die hen dreigen, van achtelooze behandeling waaraan zij bloot staan, en van alle omstandigheden wier bekendheid van eenig belang geacht kan worden, nu en dan, en in dringende gevallen onverwijld, haar wilt in kennis stellen, en, waar het U mogelijk is, beschrijvingen, teekeningen en plans laten vervaardigen van hetgeen niet langer kan bewaard blijven; of bij de Com- | |
[pagina 606]
| |
missie voorstellen doen, hulp en inlichtingen vragen, waar die tot bereiking van het oogmerk U wenschelijk schijnen. Uwe brieven en bezendingen zouden daartoe gerigt kunnen worden, in dringende gevallen met de post of andere snelle gelegenheden, waar minder spoed vereischt wordt, of de paketten te zwaar mogten zijn, langs een min kostbaren weg, aan het volgende adres:
Aan de
De voorwerpen, waarop de Commissie uwe aandacht inroept, omvatten de overblijfsels van kunst en beschaving uit vroegere tijden, in den meest uitgebreiden zin des woords: Bouwkunst, zoo openbare gebouwen en gedenkteekenen, als bijzondere woningen of gedeelten van gebouwen; Beeldhouw- en Schilderkunst, zoo wel waar die aan de bouwkunst ondergeschikt en ter versiering dienstbaar waren gemaakt, (dns de muurschilderingen of de zoogenaamde fresko's vooral niet te vergeten) als waar van haar vrij en onafhankelijk werken de gewrochten zijn achtergelaten; Beeldhouw- en Snijwerk in hout, ivoor, been en dergelijke stoffen; werken in gebakken aarde; in metaal; boetseer,- graveer- en drijfwerk; werk in en op glas, en edelgesteenten; voortbrengsels van nijverheid en ambachten; huisraad, gereedschap, wapenen, werktuigen, kleeding, versiersels, zoowel de ruwere en meest eenvoudige, als zulke, die van eene meer ontwikkelde beschaving of van eene meer verfijnde weelde getuigen; Ook op voorwerpen van meer wetenschappelijken aard, munten en gedenkpenningen, zegels, Handschriften, vooral wanneer die zich door hunne bewerking, huune miniatuurteekeningen, fraaije initialen en andere versieringen kenmerken, en diergelijken, wordt de opmerkzaamheid gevestigd. Uwe berigten en verdere mededeelingen omtrent al deze of diergelijke onderwerpen zullen bij de Commissie met ingenomenheid ontvangen, in de Verslagen aan de Akademie en in het openbaar gegeven, met bijvoeging van de namen der inzenders, in dank vermeld worden, en de overtuiging, dat door U tot eene goede onderneming is bijgedragen, zal U eene beloonende aanmoediging zijn, om het, met welwillende belangstelling begonnen, werk met ijver voort te zetten, en door woord en voorbeeld ook anderen daartoe aan te sporen. In de aangename hoop, dat zij hare bede niet vruchteloos tot hare landgenooten zal rigten, heeft de Commissie de eer U de verzekering harer meeste hoogachting aan te bieden.
Amsterdam, September, 1860. De Commissie der Koninklijke Academie van Wetenschappen, tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van overblijfsels der Vaderlandsche Kunst en Beschaving uit vroegere tijden. C. Leemans, Leiden. W. Moll, Amsterdam. W.N. Rose, 's Gravenhage. L.J.A. van der Kun, 's Gravenhage. |
|