Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||
Personaadjes.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||
Eerste tafereel.Het tooneel verbeeldt de ridderzaal van het Huys te Muyden. Tegenover den schoorsteen staan drie vorstelijke zetels onder een baldakijn. Een pikant licht valt op vele punten door de smalle, hooge vensters naar het midden der zaal. In de schuinte wordt dit licht, van afstand tot afstrand, onderschept door schotten en schildersezels, waarop schilderijen en teekeningen geëxpozeerd zijn. De muren zijn met figuurtapeeten behangen. De bruine venstervelgen, balkkarbeels, schoorsteenmantel, enz. zijn met gouden biezen afgezet. Blinkend koperen en ijzeren haardgerief meubelt den schoorsteen, een notenboomhouten dressoor, eenige stoelen met fluweelen kussens - hoedanige er ook op de vensterbanken liggen - de ruimte der halle. Zwijgende personen doorloopen de zaal, beschouwen de schilderijen, en zetten zich soms tot rusten neêr. Aan eene der vensters zit Tesselschade, het weêuwenkleed dragende. Eene gitaar ligt in de vensterbank. Anna en Geertruide, hare zusters, staan bij haar, leunende de eene op der andere schouder. Tegenover deze staat de Drost, P. Cz. Hooft, zich krommend over de leuning van een stoel, en pratende.
| |||||||||||||||||||||||
I.
Hooft, Tesselschade, Anna, en Geertrui.
Hooft: Is onze vriendinne te-vreden? Tesselschade: Dat valt mij in deze zale niet zwaar. Zelfs over de gedachtenis van het grievende of vernederende wordt door het verloop des tijds een troostende en als lichtende wolk verspreid.... Is Huygens daar, mijn Heere Hooft? Hooft: Hem verwondert, ter jachtkamer, des welgewrochten schoon gegoten beelds van den ParijzerGa naar voetnoot1.... Gij hangt dan staâg nog wél met uwer heugenisse trouwste vingeren aan de keten van den ridderlijken sekretaris? Tesselschade: Aan de vriendschapsketen? Hoe zoû ik dat niet? Zelfs zijnen onheuschheden wist hij een geestige plooi te geven; en ik heb aan zijn harte nooit mogen twijfelen. Anna: Was sich liebte - neckte sich. Tesselschade: Mijne lieve, wijze zuster weet wel, dat er belangen op het spel stonden, die aan geen jokkernij van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||
minnaars en dergelijke, denken lieten.... Daar is waarlijk Mijnheer Bareleüs.... Hooft: Veel heeft Tesseltjen aan den Prins der dichters goed te maken. Tesselschade (fluisterend):
Ruim heb ik, in goede, trouwe vriendschap, betaald, wat hij mij aan al te teedre hoflijkheid offerde.
Zij staat op, en nijgt vriendelijk voor Van Baerle, en Helionora Hellemans, die gezamendlijk op hen toetreden.
| |||||||||||||||||||||||
II.De vorigen, Helionora Hellemans (Mev. Hooft), en Caspar van Baerle (Prof. Barlaeus).
Mevrouw Hooft (Zij geeft den Drosfaart een gesneden roemer met rhijnwijn):
Wilt gij het onzen lieven gasten toebrengen? Hooft (Hij vat den roemer, een traan welt in zijn oog, het opschrift van Tessels hand lezende): ‘A demain les affaires’....
maar de goede vriendschap voor eeuwig.
Hij biedt Tesselae hetglas.
Tesselsch. (Zij zet het aan de lippen, en schijnt te drinken):
De wijn uit uwe kelders is altijd goed, Heer Drossaart!.... maar.... Van Baerle (ernstig):
Maar gij hebt er sédert anderen, beteren geproefd.
Hij aanvaardt den beker, drinkt, en geeft hem aan Anna. Er verheft zich aan de portaaldeur een gedruisch.
Helionora (verbleekende):
De Graven!.... Hooft (Hij voelt naar zijn kruis van Sint Michiel):
Vergeving!
Hij spoedt den binnenkomenden te gemoet.
Helionora: Mijn man heeft nog meer gasten te verwelkomen. De oude tijden moeten óok hun woord spreken over de jongste konst. Tesselschade (Zij rijst op. Tot Anna en Geertrui, fluisterend):
De Grave Floris en de Stoute Grave van Charolois; de schoone Gravin Maria, zijne dochter.... Geertruide: Die met dien rijken degen?.... Tesselsch.: - Met dat bleek gelaat - 't is Floris-zelf - de zielsverwant van mijnen Godevaert van Bullioen....Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||
III.De vorigen, Florens V, de Graaf van Charolois (Karel de Stoute), Maria van Borgondië, zijne dochter, met gevolg.
Hooft (Hij houdt zijn vederhoed in de hand, en geleidt de drie vorstelijke personen in het midden der zaal):
Mijne Princelijke Hoogheden zullen wellicht vermoeid zijn, en in de bijvertrekken zich wat willen verpoozen. Graaf van Charolois (Hij ondervraagt met het oog Grave Florens en daarna Gravin Maria):
Wij wenschen het doel van onze tocht, Heer Ridder, wat spoedig te bereiken.... Florens (Hij blikt naar het gezelschap):
Dat waren uwe huisgenoten?.... Hoost (Hij biedt Tesselschade de rechte, Helionora de linker hand):
De beroemde Tesselschade.... Florens (Hij slaat zijn oogen hemelwaart):
Ik heb haar hooren zingen.... Deze, uwe heusche Vrouwe, zij mijn beste groet! Hooft (Terwijl Tesselschade en Helionora nijgen):
Indien uwe Hoogheden zich een oogenblik wilden plaatsen.... om de hulde van nog andere gasten te ontvangen.
Huygens komt binnen met Dr Samuël Coster, terwijl de Graven op de zetels plaats nemen, en het gevolg zich achterwaards groept.
| |||||||||||||||||||||||
IV.De vorigen, Huygens, en Samuël Coster.
Huygens (Terwijl hij zeer diep voor de Vorsten buigt, en Coster met het hoofd nijgt en groet met de rechter hand):
Ik heb vergeving te vragen voor hetgeen ik eerbieds te kort mag gekomen zijnGa naar voetnoot3.... Florens (Hij maakt een handgebaar):
Heer Ridder, wij hebben alle zóo veel vergeving noodig.... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||
Hooft (Hij ziet Florens smeekend aan):
Wat was de mijne een val!Ga naar voetnoot4.... Florens (Hij rijst, en vat bevredigend met zijn rechter de linker hand van Hooft):
Roer dat niet aan. Gravin Maria (Terwijl de Graaf van Charolois ongeduldig opstaat, en nog andere personen binnenkomen en buigen):
Heer Vader!....
zij legt hem de hand op den arm, om hem te-rug te houden:
de Heeren van Nyenrode, Heer Antony van Lalaing, tot Culemborch!.... Hooft (Hij herstelt zich en vervolgt het noemen der binnentredenden):
Jonker Willem van Zuylen van Nyevelt.... Mr Jan Bernd Bicker.... Heer Dirck van den Boetselaer van Kijfhouck.... De Graaf van Charolois: Velerlei slach van edelliên.... Florens: Al te gader Casteleyns van mijn dierbaar en droevig slot.... al viel het zwaar daar eene glorierijke gedachtenis te stichten, na mijn Heere van Charolois, en na den historiograaf des grooten Franschen KoningsGa naar voetnoot5.
Terwijl hij spreekt komt een oude monnik binnen.
| |||||||||||||||||||||||
V.De vorigen, de Heeren van Nyenrode, van Lalaing, van Zuylen, Bicker, Boetzelaer, Graaf Johan Maurits van Nassau, en een monnik (Melis Stoke).
Melis Stoke: Herwaart, Heer Graaf! Nasfau: Gij kent den weg.... Melis: Ik was des grafelijken Martelaars geschiedschrijver.
Beiden buigen voor de Vorsten, die naar het midden der zaal wandelen.
Hooft (tot Florens en Charolois):
Heer Joan Maurits van Nassau! - Florens (tot Melis):
Mijn goede oude vriend! - (Tot Charolois):
Vergeving, Graaf!
Hij vat met beide handen die van Melis.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||
Charolois (tot Nassau):
Vinden wij elkander hier? Nassau (Hij haalt de schouders op):
't Belang is mij een raadsel; maar 't is mij troost genoeg ú hier te ontmoeten.... Charolois: Gij waart der Franschen tong en volk toch nimmer gunstig. Nassau: Gij zijt der ónzen een. Daar staat uw haat voor dien verwenschten, den Elfden Lowijs.... verwenscht als alle Lodewijken, met de walsche naamsverbastering, me borg voor. Maria: Ik bid u, Graaf! roer toch dien naam niet; en ontzie den Elfden uwen vloek naar 't hoofd te slingeren, om den wille van dien uit 's Graven Florens' EeuwGa naar voetnoot6... Florens: Helaas! mijn eeuw is reeds zoo oud; te oud! - Maar gij, Heer Hooft, kent ge uwen kunstgenoot niet meer: geschiedpen, blank van trouw als eene!
Hij legt zijn hand op Melis' schouder.
Hooft (Hij werpt op den monnik een kalmen blik):
Dan moest mij DouzaGa naar voetnoot7 onbekend zijn, Heer! | |||||||||||||||||||||||
VI.De vorigen, de dwerg Turlupijn.
Turlupijn (Hij komt met snelle korte passen op den Graaf van Charolois af):
Wat marren mijne meesters?.... 't Is hier geen tijd van zingen....
Florens voorhoofd betrekt.
Charolois: Smoor dat gesnap - betoom dijn losse tong.... Turlupijn: De narrenkap - gaat vóor de Gravenwrong.... Mijn meesters, deze schilderstukken zijn niet voor cierraad hier bij-een-gesteld. Zoo mij het woord gegund wordt - het is me altijd gegund - dan drage ik 't over aan de gastvrouw.... Helionora: Een vréemde last werd ons hier toevertrouwd: het gold het handlen over diep verborgen zaken.... Hooft: Als onze hooge gasten kennis willen nemen van de kunst, hier voorgesteld.... | |||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||
Nassau: Welk hoog belang brengt ons hier samen? Hooft (tot Maria):
Gravin, ik bid u, spreek! Maria: Als een gouden zomermorgen rijst er voor des volks gezicht,
Tusschen zachte en donkre wolken, telker eeuw een koestrend licht:
't Is de Schoonheid; 't is de Heilge, in haar kleed van blank azuur,
Die de kroon draagt aller kroonen: Rijksprincesse der natuur;
Die de lage stofklomp adelt, fluyrend nog met vloeibre glansen
Wat den afgrond slechts ontwalmde, en niet opvlamt naar Gods transen.
't Is de Schoonheid, 't is de Heilge; zij regeert in 's kunstnaars harte:
Zonder haar verkwijnt zijn vreugde; mét haar stréelt de dolk der smarte.
Elke berk in zijn warande draagt de lettren van haar naam;
Elker starre van zijn avond spreekt hij van haar grootsche faam:
'Schoonheid, schoonheid!' juicht zijn boezem, 'al mijn krachten, al mijn eer
'Wil ik uwen glimlach wijden: slechts u min ik eindloos teêr.'
In zijn slapeloze nachten, in zijn eenzame arbeidscel,
Volt slechts Éene heel zijn leven: o de kunstnaar kent Haar wel.
't Is zijn waereld: duizend beelden, duizend englen om hem heen,
Die zijn brandend hoofd omwuiven, hupplen op haar bloemenschrêen.
Zien wij, zien wij, wat de nazaat in het rijk der schoonheid wrocht:
Of hij leven, hooger leven, denken en bootseeren mocht.
Tesselschade
(Zij neemt de cither in de hand):
't Is de Schoonheid, 't is de Heilge! Zij regeert in 's kunstnaars harte!
Kunstenaars van later eeuwen, komt, verhaalt uw zoete smarte:
Zóete smart der schoonheid schepping: mids een klaar en fijn verschiet
Aan uw nieuw geboren dochter, adem, doel, en uittocht bied'!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||
VII.
Al de aanwezigen verspreiden zich door de zaal. Veler aandacht wordt getrokken door het stuk van J. Portaels, voorstellende eene jonge oostersche vrouw, voor een hooge bloemstruik, zich in nadenken verpoozend, terwijl zij zich met gouden spangen en gesteenten tooit.
Charolois: Ziedaar eene dier schoone, geheimzinnige vrouwen, welke, naast de langgebaarde aartsvaders en koene krijgers, zulk een ruime plaats in de oude Bijbelftoriën beslaan.... Florens: En die te-recht als voorbeeld, neen, voorschaduw der Gebenedijde boven alle, worden toegejuicht met groote tederheid.... Hooft: Het zal ‘Rebecca’Ga naar voetnoot8 zijn.... Zoo luidt het naamregister, mijn zorgen aanvertrouwd. Tesselschade: Hoe heerlijk en natuurlijk tevens.... Natuurlijk schier als Barthlomeüs van der Helst.... en edel toch als Gerbrand van den Eeckhout of als Dirck van Tulder. Maria: En maagdelijk van blik, bij 't zoete vuur, beschaduwd door haar wimpren, als of een oud Vlaamsch meester 't krachtig kunstpeneeel van eenig Duitscher had gestierd.... Florens: Wat is dat andre groote doek? Hooft: Het vrouwtje' in overspelGa naar voetnoot9.... Turlupijn: Het Nieuwe Testament bij 't Oude... De nieuwste schilders zijn hun katechismus niet vergeten.... De Bijbel is een kostlijk boek; hij levert twee tafereelen - onder zevenhonderd. Willem van Zuylen. Dat is den Bijbel niet te wijten... Wel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||
duizend meesterstukken staan op die gulden blaân befchreven: maar 't stoflijk kunstpenceel, neen, is niet waardig om die schoonheid af te schildren. 't Verbéelden van het Heilige laat' men den Heidnen over, wier goden min verheven zijn dan dan onze God. Huygens: Uw Edelheid doelt op het beeldhouwerk... Zuylen: 't Een met het ander: gij zult u geene beelden maken - 't zij door boetseeren of door malen, aan mallen licht verwant. De Jonker van Voorne (Tot Florens):
Maar, Heer! dat is toch Onze Heer niet - strekkende zijn arm dus voorwaards.... Turlupijn: Dat de mouw eens kokelaars marot tot koker dienen kon. Voorne: Die kamerspeelster dus gekromd en aan de trap gekleefd! Hooft: De geest is jong, die in dees schildring zweeft... Men hoû 't vergrijp aan zulke waardigheid ten goede. Florens: Ik zoek vergeefs naar schetsen, die 't verwilderd of 't geloovig harte in 's Heeren Heiligdom tot meerder stichting noopten. Melis: De werreld is verwerd, wat omgekeerd.... Lalaing: Ai, waar' ze slechts naar 't Zuiden heengedraaid!... Tesselschade: Waar blaast nog wind van daan, die haar te-rechte waait, en 't zielskompas weêr naar zijn Noorden stiert - dat in 't Zuid-Oosten ligt! Huygens: 't Is 't oude poppengoed, dat schrandre Tesschelscha te-rug-wenscht? - Fij, daar moet scheiding zijn van heilig en onheilig! Geen ijdle speelpijp zelfs ontwij Gods tempel! Steeds was mij toonkunst lief, en 'k hoor met vreugd dees kindren zingenGa naar voetnoot10, ginds de echt hollandsche achterkamer 't gezellig speelgeluid weêrkaatsenGa naar voetnoot11.... maar.... Tesselschade: In Koning Davids tijd verwierp Jehovah God geen tromp- en cymbelkracht, als offers Hem ter eer. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||
Maria (op No 98Ga naar voetnoot12 wijzende):
Hier wordt Gods dag gevierd.... Tesselschade: De Pelgrims, wechgevlucht van 't onherbergzaam oord.... dat langer Gode niet.... maar de Afgodes Natuur behoort, verzaamlen ten gebed. Zuylen: Daar wordt dan nog gebeden? Hooft (glimlachend):
Men solt wat met de komst der onafkeerbaarheden... natuurwet gaat haar gang. Florens (een blik op No 188Ga naar voetnoot13 slaande):
Die jonge maagd ziet uit.... naar 't keeren van 't getij. Hooft: Zij tuurt wat lodderlijk.... Een kleiner schilderij.... des zelven meesters toont ons sterker vlucht van 't levenGa naar voetnoot14.... Huygens: 't Is lieve poëzij, uit de eerste vaag.... Jan Bernd Bicker: Ik zie, met vreugde, Hollands deftigheid - de tijd der hoofdsieraadje, een Burgemeester waard - hier ruim vertegenwoordigdGa naar voetnoot15.... Maria (tot Tesselschade):
Geliefde vrouw, kan u dat plakwerk veel bekoren, van hoofd en lichaamstooi.... Eilaas, mijn tijd heeft eedler cier gekend, en nochtans rijker. Tesselschade: En de mijne - een stouter en oprechter.... Turlupijn: De pruikentijd, de pruikentijd, de pruikentijd is in de smaak: vooral de poederpruik - het plakwerk, plak maar op. Ik plak, du plaks, hij plakt; tsa mannen, plakt maar voort: gij, stuccadori, gij pittori, vat uw kwast, en fmeert wat poedermeel, met schijnfluweel, uw eedlen op haar.... bast.... Charolois: Ontzie di, Turl! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||||||||
Helionora: Wat dunkt den Graven, die van zoo verheven zetels het leven overfschouwden: is daar geen leven toch en geest in deze muzicijnen - arme halzen - ten speelbal aan den rijken gastheer, die ze voedt?... Hooft: En hun zijn doedelpijp voor toonkunst zwelgen doet? Tesselschade: 't Is leven, 't is natuurGa naar voetnoot16.... Florens: Hoe fijn en sterk geschilderd.... Men toovert hier met kleur.... Maar geest in 't geestlijk zijn van ‘Hanna’Ga naar voetnoot17 spreekt maar zwak.... Turlupijn: In ‘Anna’Ga naar voetnoot18 beter: de vischerin gaat vóor.... Hooft (voor Roemers dochters buigend):
Zoo was 't van ouds.... Barlaeus (Hij heeft No 79 AGa naar voetnoot19 staan te bewonderen):
Simplex figillum veri - niets gaat er vóor natuur! Waar zijt gij schoone dagen - toen Phryne moedernaakt.... helpt, Goden!... Zuylen: De doctor schijnt geráakt.... Lalaing: Men fluistert, dat hij soms van zinnen is. Huygens: 't Is liefde voor 't verleden; 't géel der blaadren van de Oudheid stemt tot wanhoop soms. Turlupijn: Als 't rood - kalkoetschen haan tot hartstocht. Barlaeus: Wie spreekt hier van een haan? - Geen Gallum laat men binnen! Thierry de Boetz'lar de Kyfhouck: Myn'eer de Professeur: laet my dat volk beminnen! Waer vind-je konstsmaek, elegancie, mode en toon, als by de Franschjes! De grote Nacie! Wat zy maekt - 't is alles schoon! Nee, nee, te-regt, wel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||||||||
heel te-regt, gaen zoo veel schilders by haer t'fchool! Zie, al dat chiffonné, aanbidlyk chiffonné! die wollig bruine luchten! dees wollig-bruine rug... toch heerlijk schoonGa naar voetnoot20. Turlupijn: Die op de bad-spons wacht.... Boetz'lar (zonder den dwerg te hooren):
Uitvoerig - lieve man! Uitvoerig? - zie Fichel, De Jonghe, Monfallet.... Turlupijn: Jamintje met zijn theesaletGa naar voetnoot21! Nassau: Voort met de Franschen, voort! Voor mij, ik gruw er van.... Bicker: Ja, ja, 't jaar twee-en-seventig - herinnert ge u nog levendig. Nassau: Niet tot mijn schande. Anna: Och zie, hoe lief is hier dit ochtenduur geschilderd: het kind der knappe burgervrouw, die voor haar dagwerk nog haar lieveling voorzag van brood, van kleêren, en van zin om God te bidden en te dankenGa naar voetnoot22.... Lalaing: Dit 's van den eigen kunstnaar.... Dat moet na- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||||||||
túurlijk zijn.... al is 't ons duister, wat ginds een ‘Beursdag’ heetGa naar voetnoot23. Maria: 't Is met zoo fijn en trouw penceel getoetst, met zulk een lieslijk waas van vruchtbaar vormgevoel doortrokken, als waar 't van de oude Vlamen: Hemmelinck, van Eyck, of uw penceel Massijs! - Maar waar, waar vind ik toch die veerkracht, die betoovering, die nieuwheid, die de oude Neurenburger wist uit te drukken? - Neen, mijn Maximiliaen heeft niet den sléchtsten schilder tot patroon gestrekt! Neen, Albrecht Durer, heel natuur, haar duizend vormen, was voor uw genie te klein, t' armoedig. Ziet! hij zwiert zijn teekenstift; ei ziet: hij werpt zijn plooyen, hij vouwt en groeft het doek! hij toovert tint aan tinten. Is dat natuur? - Neen, neen! maar 't leeft, het ademt! Toovermacht! gij, lichtstraal uit Gods nimbe!... Daar, daar is scheppings-kracht. Florens (Hij is met Charolois de stukken van Lieste, Kruseman van Elten, J.H.L. de Haas, Hoppenbrouwers, de Van Deventers, Bilders, en Hanedoes langs gegaan; hij wischt zich een traan uit het oog):
Gegroet, mijn dierbaar landGa naar voetnoot24. Charolois: Had ik mijn wensch verkregen - het neêrlandsch volksbestaan, tot sterker groei genoopt, had dan zijn grens verbreed, en Gij met méerder recht dit land úw land gedoopt - de rijke, vruchtbre kiem der volken en der landen - tot over 't gindsche Ardennenwoud, den Rijn, en Noorderstranden! Florens: 't Is braaf, 't is goed - het eigen schoon des Vaderlands te vieren! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||||||||
Nassau: Zie dat stil en fpieglend waterGa naar voetnoot25.... zie die golven stuivend zwierenGa naar voetnoot26. Tesselschade: Wat zegt mijn Muyder Vorst, en Prins der citherfnaren, van zoo veel droefheid?
Zij wijst Florens op het stukjen van Leon, ‘Na de kermis’ (Arti).
Florens: Helaas! veel diepe, diepe smart is door die borst gevaren! Hooft: De kunstnaar is nog jong.... Tesselschade: Hij heeft gedachten.... Turlupijn: Wel witte raven. Hooft: Zijn denken hoort hem toe; zijn doen prijst wis den meester, waar hij ter schole ging.... Helionora: Dat ander jong talent - volleerd, in 't bloeyendst van zijn jeugd - werd door die hand gebootstGa naar voetnoot27; zij bracht ook nog een scheepsmaat voort, bijkants reeds schout-bijnacht in 't waterploegenGa naar voetnoot28.... Florens (voor Bisschops Hindelopensche meisjens):
Ha, boos penceel! gij zijt wis uit sirenenharen te zaam gebonden: gij zoudt mij schier verzoenen met dat trotsch, ontembaar friesche volkGa naar voetnoot29.... Dr Coster (Hij neemt den Sekretaris Mostart onder den arm):
Er is nog lust, nog leven, onder 't menschdom. De kermis schijnt nog niet vergeten... Zie wat verscheidenheid, wat bont gewoel...Ga naar voetnoot30 Mostart: En allen toch zich reppend naar éen doel... Baerle: En met behoud der klassische éenheid.... Mostart: Mocht aller doel slechts zuivre blijdschap wezen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||||||||
Baerle: Als in dees grieksche koppen staat te lezen... (Hij wijst op ToulmoucheGa naar voetnoot31)
Coster: 't Mag grieksch zijn - 't is wat mat en prentig... Mostart: Maar harmoniesch... Coster: Te teêr, te week... Zie Deianire eens aan, daar boven 's Drosfaarts schoorsteen... die van Nessus wordt geschaakt, wien Herkules doorschiet. Dat 's vleesch en bloed - zoo als het Rubens maalt. Huygens (tot Mostart):
Kollega, wel, wat dunkt u van 't musijck, door dit geleerd penceel in keukenstijl gespeeld? Mostart: Vernuftig is 't en fraaiGa naar voetnoot32. Huygens (tot Hooft):
Ik zag daar Cats en Vondel.... Welke guit beeldt, met zoo dwazen kermissprong, hier toch ons' dichters uit?Ga naar voetnoot33 Hooft: Een landsman van mijn vrouw! - Maar Ridder, wilt ge uw oogen wat verklaren: dit 's óok SinjoorschGa naar voetnoot34 - maar mooi - echt Hollandsch!
Hij wijst hem No 39 van Henri BourceGa naar voetnoot35.
Huygens: Daar trok mijn hart per Zee-straet heen.... Tesselschade: Wij volgden u op vleuglen uwer dichten. Florens: Mij dunkt de malers dezer nieuwe tijd slaan niet, met onpartijdig oog, den blik op 't bloeyend veld van 's lands geschiedenissen.... Turlupijn: Ze weten toch een baarsje of wat in 't vijverken te vischen der sproken van weleer. Daar hebt ge Reinaertzelf.... maar wáar blijft Cantecleer?
Hij werpt een zoenhand toe aan Mari ten Kates 84 Arti: ‘Reintje de Vos’.
Melis: Ik sprak u van een kunsnaar, Graaf, die diep in 't wezen ónzer tijd is ingedrongenGa naar voetnoot36. Florens (op No 424 wijzend, tot Charolois):
Ziedaar wel 't | |||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||||||||
keurig kleed van onze twee, drie EeuwenGa naar voetnoot37; maar de éigen levensgeest schijnt niet geprikkeld; slaapt. Melis: Ik doelde op hem, die dus dit Zuiderzeestrand heeft bevolkt.... Ziet, dit ridderlijk vermaak (A, 140 en 255Ga naar voetnoot38) meldt nog maar weinig van de ridderschapsbegrippen, -zwier en -moed, door hem soms elders geopenbaard. Zuylen: 't Herleven, uit de nacht van vroeger dagen - toen men sliep, is in dees ‘Hagepreek’Ga naar voetnoot39 vertoond! Charolois: Gij meent men sliep, toen Karel, de Stoutmoedige, slechts groote Keizers tot zijn schoonzoons en achterkleinzoons had? Florens: Gij meent - 't was nacht, toen de Eeuw, niet enkel droomend, als in later tijd, van geldgewin, van schijngenot, en eigenwaan, nog riddergrootheid eerde en éedlen vrouwendienst, nog zelfverzaking kende en offerwilligheid; toen elk een Heer ontzien moest boven zich, maar in zijn kring geëerd wierd en bemind, als sedert nooit! Toen 't weeldrig volksgeloof, met dichterlijke kracht en dichterlijk genot, door burcht en landschap trok, en duizend beelden schiep - wat minder koud en karig toegerust dan zoo veel druksels van de onnoosle werklijkheid! Muziek en poëzie leefde in het veld- en straatgezang; en aan de dierbre winterhaard verscheen de hemelsch-schoone Sage, met haar blonde haren en Koninginnen-kroon. Alom, alomme groepte zich de menigt', die, met ingehouden stem en open oogen, 't gretig oor der ziel vergastte aan 't kleurige verhaal der menestreelen, met hun onvermoeid geheugen en altoos reede stem. Steeds was de lucht bevolkt met vlinderende melodiën, slechts door den oorlogsroep verpoosd. De burger, in zijn nijvren staat erkend, bracht welhaast leniging in 'tgeen de heldenkrijg te fels (onchristlijks) had, maar hij verzaakte, in zijne zeden, 't geloof | |||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||||||||
niet, noch den dienst der kunst, noch leî zijn tooisels af, als waar' de mensch bestemd, zijn leven lang, met cijfersmurmelende lippen, in lijkstoet, grafwaards heen te wandlen, koud en stom. Maria (tot Tesselschade):
De ‘Hagepreek’ vlamt inderdaad niet bijster rond.... Tesselschade: Verveling is een booze klip voor preêkers en hun schilders. Gravin, gij moet dat voelen - dat buiten 't leven nergends schoonheid bloeit, zoo min als liefde buiten waarheid.... Zaagt gij die fijne studies op het leven, getiteld ‘Lente’ en ‘Tijd en plaats’Ga naar voetnoot40.... Maria: Het menschlijk hart is van alle eeuwen: maar, het schijnt, men bant allengs daaruit dat groot gevoel, dat aller hartstocht grond en kroone tevens is.... dat ons van 's menschen oorfprong en van zijn toekomst spreekt, en van voltooying en herstelling der arme werkfragmenten en rampenvolle ellenden, die regel zijn op aarde.... Men wil van geen mysteriën meer weten - en 't geheim der harmoniën, die men voort wil brengen, is zelf mysterien! Florens (die de laatste woorden gehoord heeft):
Gravin, uw schoone mond, die goede woorden spreekt, zal echoos vinden, die met geestdrift andwoord geven. Hier zijn de kerkenGa naar voetnoot41, waar men God als Opperleenheer, eenig waarlijk vrij en meer persoonlijk wezen, dan 't stoutste zelfbesef 't een mensch ooit heeft gemaakt, - vereeren blijft, en langs wier wanden met volmaakter kunst dan vroegre eeuw ten deel viel, heel de rol van 't menschlijk streven, leven, en naar de Eeuwigheid ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| |||||||||||||||||||||||
zweven, zich oog en ziel ten toon zal bieden. 't Is alles niet verloren. De eêlste kunstGa naar voetnoot42 moog nu en dan in 't louter volgen van het fraai of onfraai menschbeeld zich behagen; haar gedachten tot louter keus van deelen slechts bepalend, niet scheppend, niet verbindend, niet voorspellend: éens keert de scheppingskracht te-rug - als maar de Schepper weder boven en zelfstandig boven 't schepsel wordt gehuldigd.... Baerle (ter zijde, tot Coster):
De mensch kan veel: hij kan tot meer ontwikkeling komen; hij zij van zessen klaar, - als eens in Grieken en Oud-Romen. Coster (zacht):
Hij moet toch niet te veel van al die Goden droomen. Der Priestren rijk heeft uit. De geest verdampt. Men streel het tastbre, streel de smaken en de reuken; meer dan de muur van SalomonGa naar voetnoot43 trekt mij dees kleine keukenGa naar voetnoot44. Baerle (zacht):
Een dichter wijsgeer preekte met verstand: ‘Greift nur hinein in 's volle Menschenleben:
Und wo Ihr's packt - da ist's interessant....’
Turlupijn (zijn hoofd tusschen beiden opstekende):
Als Göthe kakt - dan geurt het gantsche land
Als of er wierook brandt:
Neen, dat's om zonst ‘dem Dichter nicht gegeben’!
Charolois (op No 187 wijzend):
Dat ziet er Hollandsch uit. Florens: 't Is nochtans schandinaasschGa naar voetnoot45. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| |||||||||||||||||||||||
Hooft: Mijn Vorsten! is 't geen Hollandsch meer - 't is licht bestemd het eens te wórden. Staat Holland ooit weêr aan de spitse der beschaving.... Melis: Als 't aan de spitse doet der zuiverheid van zeden - met hare lettren, met haar kunst.... Hooft: Met hare staatsprudentie: licht treedt zij eenmaal aan de spits der nederduitsche volken, van waar het Duin der Kerken blaauwt, tot waar de heugnis hares landaards in Deenmark bleef bewaard. Baerle: Voor dees vulgaire taal - schoon door hoogvliegende vernuften, als Ridder Hooft en Tessela, verheerlijkt met gedichten en proza-epopoeën - kan niet zijn wechgelegd zich volken te onderwerpen.... Boetzelaer: Welnu, men naam' 't fatsoenlyk Fransch, het kenmerk van den welgeboren man er by te baet.... Nassau: Het Fransch? - Ik werp mijn Duitsch, waarin de volksstem, stemme Gods, zich kond doet, voorwaar niet wech. Turlupijn: Wat strijdt men om 't gezach! De waereld is in roere; zij kent geen grenzen meer: 't is alles éen pot nat: de Keizers (de veelheid hunner is de ontkenning-zelf) - zij zien er uit als vaandrigs van het leger, als beambten van 't post-bureel. Mijn meesters hebben wis die treffend aardige tooneelen van 't nieuwe leven wel beschouwd, waar 't stoomkazernevoertuig schoon en onschoon, mensch en aap, zoo Tolkantoorheer, als Heer-veldtuigmeester, zoo rein als onrein oneerbiedig door elkander schudt?
De Vorsten beschouwen de tafereelen van D' UnckerGa naar voetnoot46.
Tesselschade: Vorstin! ziet gij dat bleek, dat afgewaakt en asgetrokken wezen?.. Maria (tot Charolois):
Ja, vader! zie wat heerlijk stuk trekt ginds het oog! Tesselschade: 't Is of een levensvonk uit 's kunstnaars blik dees beeldentrits doorvloog, en elke ziel ontstak, als waar' 't een luchter. O, o, die moederzorg, zij toont den vader | |||||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| |||||||||||||||||||||||
aan, hoe 't kind, met dat geheimvol wezen, niet was te bed gegaan! Die geest móest wakenGa naar voetnoot47.... Charolois: Bergt hij een toekomst - is 't van gouden waarheid, of ijskoude ontkenning, - onder 't joodsche kroeshaar? Turlupijn: Hij heet Spinoza; hij spint webben, die de vleugelen der ziel omkleven en omkluwen: dán klept hij duim en vingertop op-een, en schatert: ‘vliegt!’ Hij is de wijze man, die alle hoogheid levendig begraaft - Uw Hoogheid hoede zich! - want aller Vorsten Koning delft hij in de aarde, en zendt Hem schuil in 't stof. Tesselschade: En 't leven na dit leven? - Maria: Hoe luttel doeken, die daarvan getuignis geven!.... Turlupijn: Daarmeê vervallen loon en straf; dies schafte men de zonden af: das heiszt - ze doen het zelfde nog; maar de eere kroont de varkenstrog: vermids, van trog en tempeldisch, de laatste 't ondoelmatigst is.... Hooft (met gerimpeld voorhoofd):
't Onstaathuishoudlijkst?.. Baerle (voor Graebs graftomben van MansfeldGa naar voetnoot48):
Wel hem, in elk geval, die nog een graf, een onderscheidend teeken na zijn dood mag hebben! Hooft: En dat er zoo voortreflijk een penceel gevonden is, om er de onsterflijkheid voor te verwerven. Florens (voor Hildebrandts No 170 St. Tst.Ga naar voetnoot49):
Dier heerlijke avondzon gelijke op aard ons sterven! Charolois (op No 190Ga naar voetnoot50):
Dan schuimt de ziel niet wech, als dat verstuivend water.... Anna (tot Tesselschade):
Wat dunkt u, als men niet aan Waldorps vaarten, of in Springers lieve huizen woonde - | |||||||||||||||||||||||
[pagina 600]
| |||||||||||||||||||||||
zoû men geen hut te midden dier natuur van 't Noorden of van 't Westen willen bouwen? Tesselschade: Ik gaf mijn zoet Toskaansch niet licht voor scherper lucht. Hooft: Te-recht - maar de oorlogstoorts blaakt slakkrend rond, staâg bui aan bui van rosse vonken brakend; en dikke, vuile smook, die d'âam verstikt en 't licht der oogen dooft, betrekt Itaaljens blaauwen hemel. Turlupijn: Het kleine volk werd groot, en tot regeeren rijp! Maria: De zélfregeering faalt.... Daniël Mostart: Waar ‘zelf’ geen voorwerp is, maar onderwerp. Turlupijn: Men dwingt tot vrijheid slechts; is dat geen zoete dwang? Was 'k vrij - ik werd een Heer van hoogen rang, als alle d'andren, en wij klaverden zoo hoog, - zoo hoog, zoo hoog, zoo hoog - den honden, katten, kippen hier op aard gants uit het oog. Florens: Zoo lang de schepping leeft, gaat in de bloemenwaereld de roos vóor hare zustren. Te-recht wijdt zich de hand der vrouwen aan 't ruikerschikken en aan 't kransen vlechtenGa naar voetnoot51. De minst betwistbre is háre heerschappij, in weelde of eerbaarheid gehuldigd. Veel, veel vermag de vrouw, om de echte waardigheid der rangen te herstellen. Misacht zij 't schijnschoon, schijngeleerdheid, rijkdom zonder deugd, kunst, ledig van gedachten, de trage kunstnaars, die in wedstrijd gaan met elk werktuiglijk licht dat schaduwbeelden afprent op den muur; misacht zij een regeering zonder groot- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 601]
| |||||||||||||||||||||||
heid - talenten zonder zeden - kracht zonder goedheid - gaven zonder offer aan den Gever: de waereldorde zal zich herstellen, en de besten verheffen zich als bergen boven 't heuvelig gebied der onbeduidendheên, der laffaarts, en verwaanden.... Maria: Mijn geest, Heer Graaf, heeft u met trots en blijdschap aangehoord. O mogen onze zustren zich haar taak bewust zijn, en te midden der vereffning, der verlaging, der algemeene vlakheid, bij het schouwspel der omgeworpen troonen en altaren, haar Hemelzin, haar liefde, en overmacht bewaren: en helpen 't meer en min, 't verfchil van Heer en knecht, van God en mensch, van meester en discipel, weêr herstellen. Mijn Vorsten, ziet, al vast, een reeks van eereprijzen den schilderen van den dag naar rangorde aan te wijzen! Gelijkheid kenn' geen wedstrijd en de vrijheid geen betrekking van gever en begaafde: maar dat zij! 't Verleden spreek' door ons; wij volgen geen partij: 't Verleden -, profetie van 't láter eeuwgetij! | |||||||||||||||||||||||
Tweede tafereel.Het Tooneel verbeeldt de ‘Dietsche Warande’. In de rondte staan gebouwen en tenten van verschillenden stijl. In den hof groeyen allerlei vruchten en bloemen. Insekten, na den zondeval geschapen, ontbreken er. Voor het hoofdgebouw, waarin van tijd tot tijd de Rijksprinces, die ‘Dietsche Schoonheid’ heet, verblijf houdt, zijn, in halven cirkel, zetels opgericht voor het kunstbeschouwend schouwend gezelschap, dat op het huys te Muyden bij-een-geweest is. Zij verzamelen zich uit de verschillende woningen. De Vorsten nemen plaats in een bizonder paviliöen, in 't midden van de halven cirkel. Daartegenover zijn de kunstenaars vergaderd.
| |||||||||||||||||||||||
I-VII.Turlupijn (Hij treedt voor den halven cirkel uit, na dat twee Herauten de trompet gestoken hebben):
Ziet hier het oordeel van 't hooge Muider-burchtgezinde - Omnibus idemGa naar voetnoot52: Den echten schilders, die, om 't gulden vlies der kunst te winnen, geen Argonautentocht door de idealenwaereld en de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 602]
| |||||||||||||||||||||||
waereld der historie ontzagen, schenkt Maria van Burgonje, in naam van haren keizerlijken egaâ... De keten van 't Gulden Vlies. (Beweging onder de artiesten.)
Den onbedreevnen (cnapen ende vrouwen), die met ongewasschen handen het zelve doel vervolgden... Het eigen ciersel,
maar van kaartpapier. (Beweging onder de artiesten.
Den kunstenaars en kunstnaressen, die natuur met trouwe liefde, met vermoeyenis en pijn, maar toch met trouwe liefde bespiedden en verbeeldden, schenkt Mijn Heer van Charolois.......... 't Burgondiesch Kruis met diamanten. (Beweging onder de artiesten.)
D' onwaardigen....... Het zelve,
maar van kurk, met glazen kralen. (Beweging onder de artiesten.)
De eedle kerkenbouwers, en tempelstichters aan 't veelvoudig christen schoon, neemt Grave Florens op in..... Zijne ridderorde van Sint Jacob. (Beweging onder de artiesten.)
Hun, die door sijnen geest, door teêr gevoel, vernuftig vinden en verdichten, blonken, geeft Grootvorst Hooft een schakel en een lover van...... ‘Zijn duitsche lauwerkroon en fransche koningsketen’. (Beweging onder de artiesten.)
En al wie met hun kunstwerk maar éen ziel met hemelsche geneuchten streelden, valt een vonklend zoete toon der serafienenharp ten deel, waarmede Tesselschaâ bij God ‘party met d'Englen zinght’. HET SCHERM VALT. |
|