Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 443]
| |||||||
Wapens en wapenlegenden,
| |||||||
[pagina 444]
| |||||||
Pautet du Parois in zijn Code Héraldique, zes jaren later uitgegeven, verdeelt in art. 3 en 4 de wapens in 8 soorten: ‘armoiries de domaine, de dignité, de concession, de ville, de patronage, de prétention, de famille, de corporation.’Ga naar voetnoot1 Von Hefner laat in zijne Grund-saeze der Wappenkunst (1855) de verdeeling der wapens in soorten maar geheel weg, hoewel hij toch in zijne schriften ook meermalen soorten van wapens noemt, en spreekt van ‘Stammwappen’, ‘Gedächtnisswappen’, ‘Erinnerungswappen’, ‘Gnadenwappen’, ‘redenden und todten Wappen’, etc. De Heer Rietstap, die onze letterkunde verrijkte met een voortreffelijk Handboek der WapenkundeGa naar voetnoot2, laat de verdeeling der wapens in soorten volgen achter de practijk der WapenkundeGa naar voetnoot3, en toont daardoor, zoowel als door de opmerking dat ze ‘niet streng noodzakelijk is,’ er ook niet bijzonder veel waarde aan te hechten. Hij geeft als de ‘meest gewone verdeeling’ 13 soorten, en het beste van die opgave is, dat hij er de ‘historische wapens en sprekende wapens’ heeft bijgeteld, en de belangrijkheid van die soorten vooral doet uitkomen. Inderdaad voor die twee soorten willen wij al de anderen gaarne prijs geven. Die anderen zijn geen soorten van wapens, maar alleen benamingen voor 't verschillend gebruik, dat van een wapen kan gemaakt worden. Alleen als zoodanig hebben ze eenige waarde, en ook daarom is het, ‘dat éénzelfde wapen tot verscheidene klassen te gelijk kan behooren.’ Bij voorbeeld, de drie gouden leliën op azuur waren weleer voor de fransche Koningen een gebiedswapen, voor de engelsche Koningen een pretentiewapen, en voor de Groothertogen van Toskane een concessiewapen. De sprekende wapens en de historische wapens daarentegen zijn wezentlijke soorten van wapens. Hun onderscheiding is gegrond in het wapen zelf, en niet in 't gebruik dat er van gemaakt wordt. | |||||||
[pagina 445]
| |||||||
Daarom willen wij deze beide hoofdsoorten van wapens eens opzettelijk in beschouwing nemen, hun aard en karakter in eenige voorbeelden nagaan, en tevens de verschillende onderverdeelingen opmerken, waarin zij zich weder splitsen. Die onderverdeelingen zullen, uit den aard der zaak, bij de sprekende wapens talrijker zijn, dan bij de historische wapens. Doch omtrent deze laatste hebben wij een andere opmerking te maken. Er zijn vele wapens, die ontstaan zijn uit oude legenden of overleveringen, of wel omtrent wier oorsprong zoodanige overleveringen bestaan. Deze legende-wapens (indien deze benaming geoorloofd is) behoorden, in middeleeuwschen zin, mede tot de historische; - voor ons echter, die een scherpe grenslijn trekken tusschen historie en traditie, voor ons zijn ze daarvan wezentlijk onderscheiden. Wij beschouwen dus:
Mogelijk loopt men in geene wetenschap zoo ligt gevaar van te wijdloopig te worden als in de heraldiek, juist omdat het aantal wapens ontelbaar groot is. Wij zullen dus die gevaarlijke klip in 't oog houden, en zorgen voor beknoptheid en afwisseling. De lezer gelieve zich dan ook tevreden te stellen met één of twee voorbeelden, waar men er anders welligt vijftig of honderd zou kunnen optellen. | |||||||
I.
| |||||||
[pagina 446]
| |||||||
keus. Het is te regt opgemerkt, dat de oudste wapens dikwijls zijn gevormd uit beelden, die eenige betrekking hebben tot den naam van den eigenaar. Al wat in 't rijk der natuur of der kunst slechts aanleiding tot eenige gelijkenis of zinspeling gaf, werd op contributie gesteld, - en zoo ontstond die soort van wapens, welke men sprekende wapens noemt. Een sprekend wapen wordt voor zeer edel gehouden, wanneer 't zoo oud is, dat men niet kan uitmaken, of het geslacht den naam van 't wapen, dan wel het wapen zijn beeld van den naam heeft ontleend. Ook in later eeuwen heeft men voortdurend er behagen in gevonden op die wijze wapens te vormen. De sprekende wapens zijn bij duizende voorhanden; men vindt ze bij vroegere en latere geslachten en in alle landen. Bekend zijn bij ons de 3 wassende manen van Wassenaer, de 5 zuilen van Zuylen, de 3 trippen van Trip, de 5 korven van Corver, de 5 kauwen van Cau, de 3 in elkander gestoken hoorns van van Hoorn, de gouden vink van Geelvinck, de zilveren graaf van de Graeff, het hoofd van Hoost. Zoo voerde de Amsterdamsche Burgemeester Boom een boom, Burgemeester Tulp een tulp. Zoo voert de familie Beresteyn een' beer aan een steen geketend, Kemper 2 kemphanen, Rappard een steigerend paard, dus: een rap paard; van der Renne daarentegen een rennend paard. Een echt Hollandsch sprekend wapen is dat van de familie Grootenhuys: in goud een Amsterdamsch heerenhuis uit het begin der 17e eeuw. En zoo mede dat der familie Graafland: in goud 3 molshoopen van sabel, waar uit den ondersten de mol komt uitkruipen, en dus een ware graaf-land. Men vindt ze ook onder de wapens van steden en dorpen in overvloed. De stad Vlissingen voert de flesch van S. Willebrord, Leeuwarden een leeuw, Hoorn een hoorn, Hindeloopen een hinde; - het dorp Ovezand een O boven een faizant, Gapinge een gaper. De stad Arnhem voert een' arend van sabel op een veld van azuur, dus de arend zwevende in de blaauwe lucht; waardoor tevens de naam Arnhem wordt verklaard als Arend-heim. | |||||||
[pagina 447]
| |||||||
Men ziet dat wapen van Arnhem reeds op de munten van graaf Otto II (1229-1271) met het omschrift: ArneymGa naar voetnoot1. 't Is dus een der oudste stedewapens. En in 't algemeen kan men opmerken, dat de plaatsen wier naam met Arn of Aar begint, ook een arend voeren, bijvoorbeeld: Arnstadt en Arnstein in Duitschland, Aarau in Zwitserland. Want in Duitschland vindt men de sprekende wapens al even als bij ons. De Graven van Weissenwolf voerden een' witten wolf, Sternensels een ster op een rots, Herklots een Herkules. De stad Emmerik voert een emmer, Säckingen een zak, Canstadt een schenkkan, Eichstadt een stad met een eikenboom, Ebersberg een ever den berg beklimmende, Rosenheim een roos, Innsbrück een brug, Ansbach een zilveren beek, waarin 5 azuren visschen zwemmen. In België voert de familie de Crane een kraanvogel, Lanchals een zwaan, Kannekens 5 lampetkannen, Horenbeke een hoorn, de la Hamaide een hamei, de Draeck een gevleugelden draak. Frankrijk is mogelijk wel het ware vaderland der sprekende wapens; men vond er zelfs dezen naam weleer te flaauw, en noemde ze armes qui chantent. Ze zijn er legio; ik noem slechts enkele voorbeelden. De familie Malemain voerde 5 linkerhanden, Pontac een brug, Malin een duivel, Santeuil een argushoofd met juist honderd oogen! Le Duc een uiltje (duc), Tranchemer, een zee waarin een mes gestoken is, Cadran 3 zonnewijzers, Boterelle 3 laarzen, Sorin 5 muizen, Dubrulé een ketel, Leblond een zilveren hoofd met gouden haar, Thorian de Fores een stier in een bosch, Toussaint een hoofd met een aureool, Hardy 5 degens, Lebrun een beer, Durpain 5 brooden. Ook in Spanje zijn ze zeer gewoon; de Koningen gaven zelf er het voorbeeld van: Kastilië een kasteel, Leon een leeuw, Grenada een granaatappel. | |||||||
[pagina 448]
| |||||||
In Engeland is het zonderlingste van alle sprekende wapens dat van de familie And: in keel een zilveren &. De stad Oxford voert een os een rivier doorwadende, want ford beduidt een waadbare plaats. In Schotland voert de familie Elphinston in keel een zilveren olifant. En in Italië wil ik alleen 't wapen van Toskane noemen: - men kent de 5 bollen van keel in dat wapen; welnu, deze worden ons verklaard als - ‘pillen, gelijck men in de Gences-konst gebruyckt,’ omdat de naam van 't Stamhuis Medicis was!!Ga naar voetnoot1 In Zweden voerde 't oude huis der Wasa's een gouden korenschoof, en dit is alweder een sprekend wapen, want Wasa is in 't Zweedsch een schoofGa naar voetnoot2. 't Zweedsche eiland Gottland voert een lam Gods, en 't eiland Oeland 2 elanden, die als wapenfiguur zeldzaam genoeg zijn, om ze te vermelden. Doch onder al de duizende voorbeelden, die men zou kunnen opnoemen, is er welligt geen zonderlinger, dan dat men vindt op het zegel van zekeren franschen geestelijke Guidon de Munois, monnik van S. Germain d'Auxerre. 't Vertoont een aap zwevende in de lucht, en met de hand zijn rug bedekkende, om op die wijze uit de woorden: Singe-air-main-dos-serre S. Germain d'Auxerre te lezenGa naar voetnoot3.
Na aldus een overzigt genomen te hebben van de sprekende wapens in verschillende landen, moeten wij thans de onderscheidene soorten nagaan, die zich daarin voordoen. Vooreerst vindt men vele sprekende wapens, waarbij zich de zinspeling tot een enkele syllabe bepaalt, en die men half-sprekende kan noemen. Zoo voert Walcheren en walvisch, Helmont een helm, Wageningen een wagenrad. In andere gevallen is 't sprekende van 't wapen gegrond op | |||||||
[pagina 449]
| |||||||
een onzuivere uitspraak van den naam, die echter als een bewijs van oudheid kan gelden. Dit zijn dus onvolkomen-sprekende wapens. De familie Repelaer voert een lepelaar, Ruys een roos, Ratingen ruiten, Baresteyn een barensteel. Bij sommige sprekende wapens is tot de verklaring de tusschenkomst van een ander wapen noodig. Dat van de vesting ter Neuzen is van goud met een leeuw van keel, opkomende uit eene zee van azuur en zilver, en een sleutel van azuur in den regterklaauw houdende. Men kan hierin geen sprekend wapen herkennen, ten zij men opmerke, dat men hier het wapen van Zeeland voor zich heeft, vermeerderd met den sleutel; maar dan ook leest men daarin terstond: ‘ter Neuzen, de sleutel van Zeeland.’ Deze vesting werd in de eerste helft der 17e eeuw voor onwinbaar gehoudenGa naar voetnoot1. Hiertoe behoort ook het wapen der familie Half-Wassenaer. 't Is gedeeld; de regterhelft is geheel ledig, in de linkerhelft herkent men 't halve schild van Wassenaer met omgekeerde kleuren. Weêr een andere soort van sprekende wapens, en zeker niet de duidelijkste zijn de anagram-wapens, waarbij men in 't oog moet houden, dat men doorgaans te eerder de oplossing vinden zal, wanneer men de middeleeuwsche spelling van den naam volgt. Zulke wapens zijn die van Lotharingen, en de Hollandsche stad Naarden. Lotharingen voert drie adelaartjes, die in 't fransch alerion heeten. Schrijft men nu den naam naar den ouden trant loërain, dan vindt men daaruit door letterverzetting juist alerion. Naarden voert een arend; spelt men nu als in de middeleeuwen Narde of Nerda, dan maken die letters juist het woord arend. Een vijfde soort zou men spreekwoord-wapens kunnen noemen, omdat het verband tusschen naam en wapen wordt gevormd door een spreekwoord. De fransche familie Legendre | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
voert 5 hoofden van jonge meisjes in 't wapen, met zinspeling op het spreekwoord: ‘qui a des filles aura des gendres.’ Een zesde soort van sprekende wapens zijn zulke, wier figuren op den geslachtnaam zinspelen door de toepassing op eenig bekend voorval der gewijde schrift. Zoo voerden de Amsterdamsche Burgemeesters Appelman, den boom uit het paradijs, waarom de slang gekronkeld was, met den appel in den bek. De Wurtembergsche familie von Abel voert een altaar, zinspelende op het offer van den zoon van Adam; en de fransche familie de Meaux vijf doornekroonen. En een zevende soort vormen die, wier wapenbeeld niet op den tegenwoordigen, maar op den vroegeren naam betrekking heeft. Bij voorbeeld het wapen der Zeeuwsche stad Aardenburg: in goud een burg van keel, want die stad werd in vroeger eeuwen Rodenburg genoemdGa naar voetnoot1. Onder de stedewapens zijn er eenige, die levende wapens genoemd mogen worden. Te Bern onderhoudt men steeds levende beeren als 't wapen der republiek. En de stad Lindau onderhoudt op de markt ten allen tijde een' lindeboom als haar levend wapen. De naam kan ook in plaats van door een beeld door een letter worden aangeduid, en zoo heeft men letterwapens. Von Althann voert in keel een zilveren faas beladen met de gothische A van sabel. De Duitsche stad Schweinau voert schuin doorsneden van keel en zilver met een S van goud over alles heen. Douay in keel een gouden gothische d, en Philippeville in azuur een gekroonde P en V van zilver. Het sprekend wapen kan in plaats van op den naam ook op den titel van hem, die 't voert, zinspelen. Hiervan levert dat van den Dolfijn van Vienne een voorbeeld: in goud een dolfijn van azuur. Onzeker is 't, of de titel aan 't wapen ontleend is of wel omgekeerd. De laatste Dolfijn van Vienne, Humbert, vermaakte zijn land bij testament aan den Koning van Frankrijk Filips VI, onder voorwaarde dat de titel van | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
Dolfijn ten eeuwigen dage zou worden gevoerd door den erfgenaam van den troon. Sedert dien tijd voerde de Dolfijn van Frankrijk zijn wapen gekwartileerd: 1. 4. Frankrijk 2. 5. de dolfijn. Stedewapens vertegenwoordigen soms in stede van den naam, den beschermheilige der stad, - en geen wonder, want de poorters-zelf werden even vaak naar dien heilige genoemd; men sprak van S. Maartensmannen, S. Pietersmannen, en de banieren, waaronder die poorters ten strijde trokken, gaven er aanleiding toe, want daarop was hun beschermheilige afgebeeld. ‘D'abord chaque corporation eut sa bannière, et sur sa bannière le saint qui la protège,’ zegt een fransch schrijver van zijn vaderland, en in het onze en in Duitschland was het even zoo. Van de banieren en de zegels gingen die afbeeldingen op het wapenschild over, en de schutspatroon vertegenwoordigde de stad zelve. Die wapens zijn weder van tweederlei soort: zulke die den heilige zelf voorstellen, zoo als: Marktsteft in Beijeren de H. Martijn, Inchenhofen mede in Beijeren de H. Leonhard; - en ten andere zulke, die slechts het attribuut van den heilige voeren, bijvoorbeeld: Leiden de sleutels van S. Pieter, Amersfoort het kruis van S. Joris. Toen de burgers, in navolging van den adel, wapens begonnen aan te nemen, waren dit ook meestal sprekende wapens. Doch niet zoo zeer ontleend van hun' naam, daar zij veeltijds nog geen geslachtnaam bezaten, als wel van hun beroep of bedrijf. Deze vormen dus weder een nieuwe soort. De archivaris van het Departement de la Nièvre in Frankrijk, Eysenbach, deelt onder het opschrift: ‘Armes parlantes des roturiers’Ga naar voetnoot1 een groot getal van die wapens mede, ontleend aan ‘le beau et curieux cartulaire de Clermont en Beauvoisis’, en daaronder vinden wij: de kolenbrander sabel met een vuur van goud, de slotemaker een sleutel, de kuiper een ton, de timmerman een bijl, de metselaar een hamer en een win- | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
kelhaak, de wagenmaker een wiel, de kok een ketel, de koopman een zak, de barbier twee scheermessen, de schrijver een open boek, de houtvester een boog, de schout een zwaard, enz. Voor zoo veel echter de burgers reeds geslachtnamen bezaten, waren die niet zelden afgeleid van de figuren aan de gevels of luifels hunner huizen. En zoo vinden wij in die figuren aan de huizen een nieuwe bron voor 't ontstaan van wapenfiguren. Een voorbeeld van een wapen, dat zoowel den naam als 't beroep vertegenwoordigt, vinden wij in dat van onzen beroemden aardrijkskundige Blaeu: op een blaauw veld een gouden sfeer. Ook Stedewapens behooren tot deze soort, voor zoo veel zij aan 't voornaamste bedrijf der inwoners ontleend waren, en Enkhuizen levert ons het voorbeeld in zijn 5 zilveren haringen. Zelfs een Keurvorstelijk wapen behoorde tot de beroepswapens. 't Is dat van Mentz: in keel een wagenrad van zilver; omdat de Aartsbisschop Willigis, van wien 't afkomstig is, de zoon van een' wagenmaker wasGa naar voetnoot1. Ook in de Napoleontische heraldiek speelt deze soort van sprekende figuren eene rol; 's Keizers geneescheer Corvisart en zijn chirurgijn Boyer voerden beiden den staf van Aesculapius; zijn secretaris Fain een schrijfpen; de schilder David een schilderspalet. Eindelijk is er nog een soort van sprekende wapens, die met de voorgaande in naauw verband staat. Even als sommige stedewapens door 't voornaamste bedrijf harer burgers, zoo spreken sommige landschapswapens door 't voornaamste product des lands. Béarn, bij voorbeeld, voert twee koeijen boven elkander, hetgeen de vruchtbaarheid van dat land moet aanduiden, en zeer eigenaardig wordt het eiland IJsland gesymboliseerd door een' gekroonden stokvisch. Het jongste wapen van deze soort is dat van de gemeente Haarlemmermeer: de gouden korenaren oprijzende uit de zilveren baren, | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
terwijl tevens dit wapen door zijn Vondeliaansch devies: gout uit schuim, reeds tot de historische wapens nadert, waartoe wij thans willen overgaan. | |||||||
II.
| |||||||
[pagina 454]
| |||||||
met het opgeheven zwaard, het 3e 't admiraalschip en het 4e het gouden kanon met de 3 kogels. En duidelijker kon het niet worden uitgedrukt dan hier in heraldieke beelden: ‘Denemarken, door de Ruyter verdedigd ter zee en te land.’ Dit schild was gedekt door een open gekroonden helm ('s Konings brief noemt het een adelijken helm) waarop een gewapend man met het zwaard in de regterhand, als cimier. En zoo zeggen helm en cimier, dat de Ruiter zijn adel had verworven door zijne dapperheid.Ga naar voetnoot1 Inderdaad de Deensche heraldicus, van wiens vinding 't was, had er eer van, - doch nu een voorbeeld in tegenovergestelden zin. Brommender wapen is er naauwelijks uit te denken, dan dat waarmeê de nagedachtenis van Nelson vereerd werd, toen hij, den 21 October 1805, de vereenigde fransche en spaansche vloten bij kaap Trafalgar vernielde, doch die zege betaalde met den dood. Het schild is goud, met een bloemkruis van sabel, en daarover heen gaat een bandelier van keel. Op deze ligt weder een gouden geschulpte band met 5 brandende bommen beladen, en daarna, over alles heen, een golvende saas van azuur met het woord: TRAFALGAR in goud. Bovendien nog een golvend schildhoofd van zilver met een' palmboom, die uit de zee oprijst, tusschen een onttakeld schip en een vernielde batterij. | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
Op het schild rusten 2 helmen. Het helmteeken regts is een scheepskroon, waaruit de eerepluim oprijst, hem door den Sultan vereerd. Het helmteeken links is de spiegel van 't Spaansche linieschip San Jose op de golven dobberende; en boven deze helmteekens de kreet: Faith and works. De schildhouders zijn: regts een matroos met de Engelsche vlag in de regterhand, en den palm der overwinning in de linkerhand: links een leeuw, die de afgerukte Fransche en Spaansche vlaggen tusschen de tanden verscheurt en den palmtak in de klaauwen houdt. Daaronder het devies: Palmam qui meruit feratGa naar voetnoot1 Alles te zamen een schitterende proeve van heraldische kunst in de 19e eeuw! Hoe treffend eenvoudig is daarentegen een historisch wapen uit de 13e eeuw, - dat van Châteaubriand: keel bezaaid met gouden leliën, - en het devies: ‘Mon sang teint les bannières de France!’ - Die banier van Frankrijk was blaauw met gouden leliën bezaaid, en toen Godfried V, baron van Chateaubriand, in 1250, in de velden van Mansoerah, wonderen van dapperheid had verrigt, en letterlijk de banier van Frankrijk met zijn bloed had geverwd, - toen schonk de H. Lodewijk hem het bloedroode veld met de fransche leliën tot een historisch blazoen. En even eenvoudig en historisch juist is het wapen der Maagd van Orleans, door Karel VII haar geschonken te Meuns-sur-Yèvre in December 1429: azuur met een degen van zilver, die eene kroon ondersteunt, tusschen 2 fransche leliën. 't Is: het zwaard der Maagd, dat de kroon van Frankrijk schraagt. ‘Une de nos plus belles, de nos plus pures figures historiques,’ zegt Pautet du Parois. Een der zonderlingste historische wapens in dat van Neuburg aan den Donau, omdat er een wapenbeeld in voorkomt, dat wel zeer zeldzaam is - naakte jongens, die op stokpaardjes rijden! 't Schild is keel, beladen met een zilveren burg, die de Beijersche spillen op de torens heeft, en den Paltzischen leeuw | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
boven de poort. Vóór de burg is een veld van sinopel, waar de 2 naakte jongens op hun stokpaardjes rijden. Dit wapen zinspeelt op de instelling van 't nieuwe hertogdom Paltz-Neuburg of de jonge Paltz, in 1505, ten behoeve der minderjarige prinsen Otto-Hendrik en Filips. Zij zijn die 2 naakte kinderen op stokpaardjes, en in die ridderlijke gestalte zijn zij tot heden blijven pronken in 't wapen der stad Neuburg. Doch wij moeten tot de slagvelden terugkeeren. Men kent het wapen van 't Koningrijk Navarre: de gouden ketting, die een groen juweel insluit. Met zware kettingen had in 1242 de Moorsche koning Mahomed de groene zijn legerkamp afgesloten; maar Sanche de sterke brak er door en behaalde een volkomen overwinning. Toen hing hij die kettingen als zegeteekenen op aan de muren zijner hoofdkerk, en teekende ze in goud op zijn wapenschild. Toen in 1148 de kruisvaarders Damascus belegerden, was de Duitsche ridder Coenraad van Weissenwolf de eerste, die den muur beklom, - daarom voerden de graven van Weissenwolf in hun 2e en 3e kwartier den muur van Damascus van goud op een azuren veld. En de Vorsten van Schwartzenberg kwartileeren hun stamwapen met een' kop van een' Turk, waarop een raaf zit, die den Turk de oogen uitpikt. Die raaf zinspeelt op de vesting Raab, die in 1599 door de dapperheid van Graaf Adolf van Schwartzenberg den Turken werd ontweldigd, waardoor hij hun een gevoelig verlies toebragt, dat hier door 't uitpikken der oogen wordt voorgesteld. Er zouden nog een aantal historische wapens zijn op te tellen; - in dat van Columbus is de ontdekking der Nieuwe Wereld gesymboliseerd; - maar onder alle historische wapens is er voor Nederlanders zeker geen aardiger en opmerkelijker, dan dat van het dorp Brielsch-Nieuwland. Het voert in keel een zilveren degen; regts van den degen liggen 5, links 4, te zamen 9 gouden penningen, - en de 10o penning staat op de punt van den degen. Verklaring zou hier overtollig zijn, - niet echter de opmerking dat men 't zelfde zinnebeeld | |||||||
[pagina 457]
| |||||||
reeds vindt op een gedenkpenning van 1572, - en dat dit wapen bij dit dorp te gepaster is, omdat het juist te dezer plaatse was, dat de wakkere timmerman Rochus Meeuwisz., door 't openhakken van het Nieuwlandsch sluisje, den Spanjaarden het heroveren van den Briel onmogelijk maakte. Nog een ander historisch wapen uit dien tijd verdient onze aandacht. 't Is dat van Willem Kornelisz. Speelman, gezegd Duyvenboode, die zich gedurende het beleg van Leiden in 1574 had verdienstelijk gemaakt, door zijne acht duiven, die in den hongersnood hem en den zijnen tot verkwikking hadden kunnen dienen, te sparen en te onderhouden ten behoeve der stad, en wel om brieven over en weêr te brengen. Voor deze dienst verleenden, op den vierden verjaardag van Leidens ontzet, ‘Schout, Burgemeesteren ende Gerechte van Leiden’ hem en zijnen nakomelingen den naam van Duyvenboode, en 't volgende wapen te mogen voeren: zilver met 2 gekruiste sleutels van keel ('t stads wapen) gekantonneerd met eene duif van azuur, en het schild omhangen met den eikenkrans of burgerkroonGa naar voetnoot1. Dit symboliseert dus zeer goed de dienst, door hem aan zijne vaderstad bewezen, waardoor hij zich de burgerkroon had waardig gemaakt. En tevens vinden wij in deze wapenverleening een zeer opmerkelijk bewijs, hoe destijds reeds de regeringen onzer Hollandsche Steden zich als volkomen Souverein beschouwden, - en zelfs hun' onderzaten wapens verleenden! Ook ons tegenwoordig Rijkswapen is een historisch wapen. Koning Willem I heeft het ingesteld terstond na zijne verhessing tot den koninklijken troon, op zijnen eersten koninklijken verjaardag. 't Is het oude stamwapen van Nassau, vermeerderd met eene koninklijke kroon op het hoofd van den leeuw, en het zwaard en den pijlbundel in zijne klaauwenGa naar voetnoot2. Zwaard en pijlbundel waren de attributen van onzen ouden Staten-leeuw, en alzoo vereeuwigt ons Rijkswapen in | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
heraldiek beeldschrift het historisch feit: ‘Nassau, verheven tot den koninklijken troon der Nederlanden.’ Er zijn wapens, die, zonder historische wapens te zijn, evenwel door een of andere bijfiguur bestemd zijn, om historische herinneringen op te wekken. Die historische bijfiguren bevinden zich of in het schild; of aan het helmteeken, of aan de schildhouders. Van ieder een voorbeeld. Het wapen van Wurtemberg is gedeeld; de linkerhelft (goud met 3 leeuwen van sabel) is het wapen der Hohenstaufen als hertogen van Zwaben. Doch de regtervoorpoot dier leeuwen is keel, - als in bloed gedoopt. En deze kleine bijzonderheid herinnert den wapenkenner het bloedig uiteinde van den laatsten der Hohenstausen, den jeugdigen Conradijn, die in 1269 op een schavot te Napels het leven liet. - De drie leeuwen van Zwaben werden ook gevoerd door de Graven Truchsessen van Waldpurch, en wel ter gedachtenis, dat de ongelukkige Conradijn op 't schavot aan Hendrik Truchses zijn' ring en handschoenen overgaf, om die over te brengen aan Pedro van ArragonGa naar voetnoot1. Een andere tragische herinnering vinden wij bij den Walramschen tak van het huis van Nassau. De Ottonische of Nederlandsche tak voert als helmteeken een ongekroonden gouden leeuw; - de Walramsche tak echter voert dien leeuw met eene roode kroon. Men weet, dat Keizer Adolf, die in 1298 door Albrecht van Oostenrijk gedood werd, uit dien tak gesproten was, - en van toen af kroonde zijn zoon den wapenleeuw met bloed. - Ik moet hierbij echter opmerken, dat er in 't archief te Weilburg eene oorkonde van 1353 berust, waarbij Paltzgraaf Ruprecht aan zijne lieve Neven, de graven Adolf en Jan van Nassau, een nieuw helmteeken schenkt, en wel een gouden leeuw tusschen 2 hoornen. Was dit nu de Paltzische leeuw, die immer met een kroon van keel verschijnt, zoo wordt het verhaal aangaande Keizer Adolf daardoor wel eenigzins twijselachtig gemaaktGa naar voetnoot2. | |||||||
[pagina 459]
| |||||||
Ook aan de schildhouders vindt men soms die historische bijfiguren, en daarvan kan 't wapen van Haarlem ten voorbeelde strekken. Men ziet er de klokjes van Damiate aan de voorpooten der leeuwen hangen. Een derde soort van historische wapens zijn die van sommige onzer vaderlandsche dorpen, die in hunne wapens de herinnering bewaren van de eerste bedijking der polders, waaraan zij hun ontstaan te danken hebben. Oud-Beijerland voert in een gedeeld schild, regts Egmond, links Beijeren; Nieuw-Beijerland voert enkel Beijeren. Deze polders waren vóór 1557 nog slechts schorren en gorzen. Zij waren reeds vroeger door 't huis van Egmond aangekocht, en toen de beroemde Lamoraal ze in 1557 liet bedijken, noemde hij dat nieuwe land, ter eere zijner vrouw, Sabina van Beijeren, Beijerland. - Oud-Beijerland voert daarom beider wapen vereenigd. Na den dood van Lamoraal deed zijne weduwe de nog overgebleven schorren bedijken, en noemde dit toen Nieuw-Beijerland; en daarom voert dit alleen haar wapen. Het dorp Charlois herinnert ons Karel den Stoute, die in 1460, nog Graaf van Charolois zijnde, dit ambacht bedijken liet en er zijn' naam aan schonk. 't Voert daarom ook 't wapen van Bourgondië, met verandering van 't goud in zilver. In het wapen van ons dorp Portugal vinden wij 't wapen van 't Koningrijk Portugal terug, maar met omgekeerde kleuren. De oorsprong van den naam van dit dorp, en dus ook van 't wapen is niet volkomen zeker. Volgens sommigen is dit ambacht 't eerst bedijkt door dien Dom Emanuel van Portugal, wiens romaneske vrijaadje met de zuster van Prins Maurits hier in der tijd niet weinig ergernis gaf. Volgens anderen echter heeft die bedijking al meer dan eene eeuw vroeger plaats gehad, en heeft men den naam en het wapen van Portugal toe te schrijven aan Isabella van Portugal, die met Filips van Bourgondië gehuwd was. Volgens nog anderen droeg het reeds in 't midden der 14e eeuw den naam van ‘Poortegale’. | |||||||
[pagina 460]
| |||||||
Eindelijk is er nog eene vierde soort van wapens, die mede tot de historische te brengen zijn. 't Zijn stedewapens op wier schild men het oude palladium der stad afgebeeld vindt. Zoo voert de stad Luik nog altijd haar ouden vermaarden Perron, een zuil gekroond door een' pijnappel, schoon reeds in 1408 dat palladium der Luiksche vrijheid door Jan van Bourgondië weggevoerd is. - Zoo voert Augsburg sedert onheugelijke tijden hare zoogenaamde ‘Stadtpyr’, een pijnappel; omdat eenmaal zulk eene figuur van steen gehouwen in de stad gevonden werd, die wel niets anders zal geweest zijn, dan een overblijfsel der oude Augustae Vindelicorum. En Straubing voert den Reuzenploeg in 't wapen, waarvan ze 't origineel nog in haar museum als een heiligdom bewaart, omdat met dien ploeg eenmaal eene nieuwe bedding voor den Donau zou gegraven zijn, om dien stroom langs de muren van Straubing te leiden. | |||||||
III.
| |||||||
[pagina 461]
| |||||||
en roemrijke herinneringen te scheppen, waar men wist dat die gaarne geloofd zouden worden. Of wel door eene onoordeelkundige verwarring van personen en feiten, werden soms verhalen in 't leven geroepen, die dengene wien zij betroffen te welgevallig waren, dan dat zij niet gretig zouden aangenomen en van geslacht tot geslacht overgeleverd worden. Naar deze verschillende herkomst, zoude men dus de wapens, waaromtrent overleveringen bestaan, in twee of drie soorten moeten verdeelen; doch juist die onzekerheid van oorsprong, welke het eigenaardig karakter der sage is, maakt het onmogelijk met juistheid te bepalen, welke wapens tot de eene of andere soort gebragt moeten worden. Ten andere. Er zijn weinig overleveringen, hoe dichterlijk ook ingekleed en hoe wonderbaar ook opgetooid, die niet eenige waarheid ten grondslag hebben. En zoo liggen er ook onder al den bloementooi, waarmeê de wapen-legenden zijn versierd, dikwijls historische elementen verborgen, - wij zullen ons echter aan geen analyse wagen, maar nemen de heraldieke sagen zoo als ze ons gegeven zijn. Ook ons Vaderland is in dit opzigt geenszins misdeeld, doch ik mag die als te wel bekend veronderstellen. Wie, bij voorbeeld, kent niet de historie van Boudewijn van Heusden en de schoone Sophia? en Bilderdijks sraaije romance: ‘Het Wiel van Heusden’ in den Muzen-Almanak van 1821? - Wie zou niet weten, dat Wouter Persijn, eenmaal aandachtig biddende, aan den blaauwen hemel een' gouden glans ontwaarde, en er een rood kruis tusschen zijne gevouwen handen gestoken werd, en dat daarom het huis van Persijn voerde: gefaasd van goud en azuur met 9 kruisen van keel op 't goud? Minder bekend is 't welligt, dat het wapen van 't Graafschap Holland - volgens het vijftiende-eeuwsche gevoelen - eigentlijk het Koninklijk wapen van Troje is! De Merowingers zouden afstammelingen der Koningen van Troje geweest zijn, die in goud een leeuw van keel voerden. Toen Pepijn hen van den troon stiet, bleef een tak van dat huis in Aquitanië met den titel van hertog, en een jonger zoon van Aquitanië, | |||||||
[pagina 462]
| |||||||
Diederik, werd door Karel den Kale met het graasschap Holland beleend. ‘Een leeuw van keel te voeren plaghen
In 't velt van ghulden, Troyaens geslacht,
Dus heeft dese Dyderick (hoort mijn gewaghen)
Met hem dit wapen in Hollant gebracht’.Ga naar voetnoot1
Raadpleegt men de zegels der Hollandsche Graven, dan vindt men den Hollandschen leeuw niet vroeger dan op 't einde der 12e eeuw. In 't zegel van Dirk V, in 1085, ziet men den Graaf te paard maar ongewapend en zonder schild, en in dat van Floris III in 1168 voert deze wel schild en zwaard, doch 't schild is ledig. Eerst op het schild van Dirk VII in 1198 wordt de Hollandsche leeuw duidelijk gezien. De Graaf zoowel als zijn paard zijn geharnast, hij voert schild, helm en zwaard; op het schild ziet men den leeuw, doch niet op den helm. Op de zegels van dezen Graaf in 1199, 1200 en 1201 is het evenzoo. Maar op die van zijn' broeder Willem 1 in 1205 en 1215 ziet men den leeuw niet slechts op 't schild, maar ook als cimier op den helm. Willems tegenzegel vertoont het Hollandsche schild vastgehouden door een zwaan; die men echter niet terugvindt op dat van zijn' zoon Floris IV, want daar wordt Holland ondersteund door een arendGa naar voetnoot2, en diezelfde arend blijft bestendig ook op de tegenzegels van Floris V en Jan IGa naar voetnoot3. Doch in het cimier vindt men nu weder verschil, want de beide laatste Graven voeren geen' leeuw op den helm, maar een figuur, die soms een paauwenstaart, soms een waaijer genoemd wordt. Nog verdient het opmerking, daar toch velen den naam van Holland, zoowel als dien van Zeeland, van Noordschen oorsprong achten, dat ook de Zweedsche provincie Halland | |||||||
[pagina 463]
| |||||||
of Holland een gelijk wapen voert doch in andere kleuren, - het schild is daar azuur en de leeuw zilver. Bij Kleef ontmoeten wij den welbekenden Zwanenridder, dien Elias, die met Beatrix, de erfdochter van Kleef en Teisterbant huwde. Men vindt de historie in een aardige vertelling van A. Telting in den Almk voor het Schoone en Goede van 1842. Dien Zwanenridder vinden wij ook bij 't wapen van Bouillon, maar zeer verschillend van de Kleefsche legende. De overgrootmoeder van Godfried van Bouillon was een toovergodin; niettemin was zij de vrouw van Koning Lotharius, en baarde hem op ééns zes jongens en een meisje. Die kinderen waren ter wereld gekomen, elk met een' gouden ketting om den hals, die hun 't vermogen schonk, om zich in zwanen te metamorphoseren, zoo dikwijls zij dat begeerden. Hun grootmoeder haatte die looverkinderen. Zij liet ze wegpakken en in 't bosch voor de wilde dieren werpen. Maar een vrome kluizenaar, die daar juist digtbij woonde, redde ze en voedde ze op. Na eenige jaren echter werden ze ontdekt, - en eens, toen de kinderen zich weder in zwanen veranderd hadden, en vrolijk in 't water plasten, terwijl zij hunne kettingen op den oever hadden neêrgelegd, namen de zendelingen der grootmoeder die kleinoodiën weg. Zoo waren de arme kinderen veroordeeld, om al hun leven zwanen te blijven, - behalve één echter, Elias genaamd, die er op 't oogenblik niet bij was geweest, en dus zijn' ketting behouden had. Elias werd een dapper ridder, en zijn eerste wapenseit was, de geroosde kettingen te herwinnen - behalve één alweder, die gesmolten en in een kelk herschapen was. Zoo bleef één der kinderen zijn leven lang een zwaan. 't Arme dier betoonde de teederste liefde voor Elias, en verzelde hem alom, waardoor Elias den naam van Zwanenridder verwierf. Na duizend avonturen, 't een al wonderlijker dan 't andere, kwam Elias, geleid door zijn' gevederden broeder, in een betooverd bootje, in 't hertogdom Bouillon en huwde er de ersdochter. Hun kleinzoon was de beroemde Godsried, en ter gedachte- | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
nis van dien Zwanenridder voerde de hertog van Bouillon een zwaan als support, en men ziet die zwaan ook werkelijk in het zegel van Godfried.Ga naar voetnoot1 Het trouwen met toovergodinnen viel in den ouden tijd nog al in den smaak van sommige Heeren. Raimond van Lusignan had er ook eene tot vrouw, natuurlijk zeer schoon, en MelusinaGa naar voetnoot2 geheeten, maar die 't ongeluk had, van elken Zaturdag in een slang te veranderen, en dan den gantschen dag in een kuip met water te plassen. Raimond kreeg 't eens in 't hoofd, om zijn vrouw in dien toestand te bespieden, waarover zij zich zoo ergerde, dat zij 't venster uitvloog en nooit weêrom kwam, dan alleen om te spoken, telkens wanneer het huis van Lusignan een onheil zou treffen. Sedert dien tijd voerden de graven van Lusignan de Melusina als helmteeken. - Ieder kent het spreukje van Loosduinen, van de gravin Margareta met hare 365 kinderen. 't Is opmerkelijk, dat een dergelijke legende verhaald wordt bij een sransch wapen. 't Is dat van de Porcelets: goud met een zeug van sabel. - De jonge burgvrouw trad juist ter kerke uit, waar zij in 't huwelijk getreden was met een edel en dapper ridder, toen een smerige bedelaarster tot haar doordrong en een aalmoes begeerde. De schoone dame wees haar met een ruw scheldwoord af. 't Arme wijf, in haar vrouwelijk eergevoel gekrenkt, sloeg de oogen ten hemel en riep uit: ‘Ik bid God, dat Hij u doe bevallen van zooveel kinderen als die zeug daar jongen heeft!’ - en dat waren er negen. - Werkelijk baarde de dame binnen 't jaar negen zonen, die echter niet stierven, maar allen dappere mannen werden. Ter gedachtenis hiervan voerde de familie den naam Porcelets, en de zeug in haar wapen. Een fransch schrijverGa naar voetnoot3 deze legende verhalende, vermeldt | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
als variant ook die van onze Margareet, maar voegt daarbij, wat voor ons bijzonder merkwaardig moet zijn! dat men te Amsterdam, op de groote zaal van 't Stadhuis, die gantsche scène op de glasramen in levendige kleuren ziet voorgesteld!! - Wij verplaatsen ons van 't kinderbed naar de velden van Palestina, waar de kruisvaarders Ptolomaïs belegeren. Leopold van Oostenrijk doet er wonderen van dapperheid. In het heetst van den strijd en te midden van 't gedrang verliest hij zijne banier (azuur met 5 gouden adelaars). Maar onverwijld ontdoet hij zich van zijn witte sjerp, doopt die in 't bloed der Saracenen en steekt die op de punt zijner lans als een nieuwe banier. Na het gevecht stond Leopold voor den Keizer Frederik Barbarossa. Zijn witte wapenrok was geheel rood van bloed, behalve een streep in 't midden, waar de riem van zijn zwaard had gezeten. En daarop riep de Keizer: ‘Den dapperen Leopold een' schild van keel met een faas van zilver!’ - Dit, zegt men, is de roemvolle oorsprong van 't Oostenrijksche wapen; - immers zoo verhaalt v. Fugger in zijn EhrenspiegelGa naar voetnoot1. - Maar nu vinden wij, dat Keizer Frederik Barbarossa reeds vóór 't beleg van Ptolomaïs overleden wasGa naar voetnoot2, - en bovendien bewijst HergottGa naar voetnoot3, dat het Oostenrijksche wapen met de zilveren faas het eerst door hertog Frederik den Strijdbare omstreeks 1230 (dus 40 jaren later) gevoerd is; - zoodat de geheele geschiedenis tot het rijk der legenden behoort. Wij hebben intusschen in ons Vaderland nog eene andere overlevering rakende dat Oostenrijksche schild, waarbij ook 't beroemde huis van Borselen betrokken is. Zekere Lippolt werd door Keizer Nicephorus uit het Grieksche rijk verdreven, en vlugtte bij den Koning der Hunnen, den grooten Maroth. Hij won diens genegenheid, huwde zijne dochter Elisabeth, en werd hertog van Zwaben. Zijne vrouw | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
schonk hem 3 zonen: Lippolt, de oudste, werd Koning van Hongarije, en voerde 't volle wapen: gefaasd van keel en zilver in 8 stukken. De tweede, Frederik, werd hertog van Oostenrijk, en voerde, als brisure, slechts één faas van zilver op 't veld van keel. De jongste, Frank, werd hertog van Zwaben, en voerde (andermaal als brisure) de zilveren faas op 't veld van sabel (dat is: Borselen). De zoon van dezen Frank, mede Lippolt geheeten, zou de stamvader der Heeren van Borselen geworden zijn. Want toen de Noormannen Zeeland verwoestten, zond Keizer Lodewijk de Vrome hem derwaarts (in 838) om 't land te beschermen, en beschonk hem met vele schoone goederen in Zuid-Beveland. De fabelachtigheid van dit verhaal behoeft wel geen aanwijzing. Genoeg is 't op te merken, dat er in de 9e eeuw nog aan geen erfelijk blazoen te denken valt, en 't is dus eene dwaasheid, de oudheid der wapens van Oostenrijk en van Borselen zoo hoog op te voeren. Doch keeren wij naar Palestina terug. Daar zien wij, ten tijde der belegering van Jeruzalem, den Hertog van Lotharingen, voor zijn tent, in gesprek met den pauselijken Legaat Adhémar de Monteil, omringd van een aantal ridders. De Legaat beklaagde zich, dat hier pen noch inkt te bekomen was, terwijl hij iets te schrijven had aan Boëmont van Antiochië. ‘Geduld, heer Bisschop!’ riep de Lotharinger, ‘'t zal u aan pen noch inkt meer ontbreken!’ Hij greep zijn boog, de pijl snorde door de lucht, en doorreeg in één oogenblik 3 jonge adelaars te gelijk. ‘Ziedaar, heer Prelaat! pennen genoeg en rooden inkt bovendien!’ sprak de Hertog. - En van toen af voerde Lotharingen: goud met een bandelier van keel, beladen met 3 adelaartjes van zilver. Eene andere overlevering schrijft dit echter aan Godfried van Bouillon toe, bij 't beschieten van den toren van David. Maar daarbij is een vergissing in 't spel, want het wapen met de 3 adelaartjes is dat van Opper-Lotharingen, terwijl God- | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
fried Hertog van Neder-Lotharingen was. Doch ook de eerste overlevering is fabelachtig, want:
De tijd der kruistogten is vruchtbaar in tallooze wapenlegenden, doch onze ruimte is beperkt, en wij gaan tot een andere soort over. Zelfs aan banieren en vlaggen heeft de sage - die muze der middeleeuw! - zich vastgeklemd. Bekend is het, hoe de Franschen aan hunne Oriflamme eene hemelsche afkomst toeschreven; - maar Denemarken doet in dat opzigt voor Frankrijk niet onder. Het kent aan zijn Danebrog eenen even verheven oorsprong toe. Toen Koning Waldemar de Zegerijke, in 1219, in een slag tegen de Russen zich in groot gevaar bevond, zag hij (sommigen zeggen op 't gebed van eenen bisschop Peter) op eens een rood vaan met een wit kruis uit den hemel vallen. Waldemar greep die heilige banier; en zijn leger, hierdoor met nieuwen moed bezield, behaalde de overwinning. De Koning stelde ter gedachtenis van dit wonder de Danebrogsorde in, en Denemarken voerde sedert dien tijd de roode vlag met het witte kruis. Wat hiervan zij, is moeijelijk uit te maken; de Denen houden werkelijk hun vaan van dien Koning Waldemar afkomstig; het Danebrogskruis kent men het vroegst in de 15e eeuw; men ziet het in een Deensch wapen van 1448Ga naar voetnoot3. Men zegt, dat het oorspronkelijke vaan, dat uit den hemel | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
neêrgedaald is, bijna drie eeuwen lang in wezen is gebleven, en de Denen ter overwinning heeft geleid; doch eindelijk is verloren gegaan, op dien ongelukkigen 17 Februarij 1501, toen Koning Jan door de Dithmarsen - een friesche stam tusschen Elbe en Eider - geheel verslagen werd. Eindelijk zijn ook steden en dorpen, zoowel als vorstelijke en adelijke stamhuizen, in het bezit van wapenlegenden. Ons Hollandsch dorp Hillegondsberg voert in azuur eene gouden reuzin, die haar voorschoot vol zand heeftGa naar voetnoot1. De overlevering zegt, dat dit de reuzin Hillegonda is, die met dat voorschoot vol zand den berg gevormd heeft, waarnaar het dorp genoemd is, en waarop weleer haar ‘reuzenhuis’ zou gestaan hebben. Men hield haar voor de zuster van onzen Sparenwouder reus, den langen Klaas van Kieten, en vond de overblijfsels van haar ‘reuzenhuis’ terug in een vervallen toren ‘op eenen heuvel, hebbende rondtom laag weilandt, vlak en moerassig, allengskens hooger opgaande.’ Volgens anderen was die Hillegond ‘eene nieuwe Sybille, die prophecyen wierden toegeschreven’, en het fraaist van de zaak is, dat Hadrianus Junius, - ‘na Desiderius Erasmus Roterodamus, den Phoenix van Hollandt!’ - getuigt hare voorzegging gezien te hebbenGa naar voetnoot2; waaraan onze Ludolf Smids zich niet weinig ergert: ‘die lust heeft aan beuselpraat en oude wijve loopjes, gaa naar Junius’Ga naar voetnoot3, zegt hij. Doch men heeft in de Nederlandsche gewesten van ouds een bijzondere lieshebberij gehad in reuzen en reuzinnen. Men weet, hoe vele steden hun stichting aan een' reus willen toegeschreven hebben, en hoe verscheidene nog de beeldtenissen bewaren van die reuzen en van hunne gemalinnen, en ze in plegtigen optogt rondvoeren. De Antwerpsche reus heette Antigonus, en had een kasteel gebouwd aan den oever der Schelde, waaruit hij de voorbijvarende schippers overviel, om hun de handen af te kappen en die in de Schelde te werpen; naar dit hand-werpen zou de stad haar' naam verkregen hebben, en | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
zij vereeuwigt het spreukje op haar wapenschild: een kasteel waarboven twee afgekapte handen zweven. ‘Niet onaardig,’ zegt Mr A.W. EngelenGa naar voetnoot1 ‘is de vinding dezer zinnebeeldige voorstelling, zinspelende op een volk, dat nabij den mond eener groote rivier wonende, aan de schepen, welke den stroom komen aszakken, belastingen en tollen afperst, en dus een soort van geoorloosde rooverij pleegt.’ Na de reuzen mogen de viervoetige monsters volgen. De stad Freisingen, in Beijeren, voert in goud een' gaanden beer van sabel, die een pak van keel omwonden met zilveren handen op den rug draagt. De eerste Bisschop van Freisingen was de H. Korbinianus. Eens toen deze een reis naar Rome deed, kwam er een beer en at zijn paard op; maar liet, natuurlijk, het pak, dat het paard gedragen had, liggen. Toen de beer zijn' maaltijd geeindigd had, wilde hij heengaan, maar de Bisschop riep hem terug en zeide: ‘omdat je mijn paard opgegeten hebt, moet jij nu mijn pak dragen.’ De beer begreep dat dit volkomen billijk was, liet zich gewillig het pak opladen, en stapte, als pakbeer, naast den Bisschop naar Rome, en evenzoo ook weêr naar Freisingen terug. Hier gaf de Bisschop hem zijn ontslag, maar plaatste, ter eeuwiger gedachtenis, zijn afbeeldsel in 't wapen der stad. De drie laatst genoemde wapens behooren zonder twijfel tot die soort, welke haar ontstaan aan de legende danken, en waarbij dus deze ouder is dan 't wapen. Anders echter is het met het volgende. Ingolstadt, mede in Beijeren gelegen, voert in zilver een' panter van azuur. Nu zegt men, dat in den slag bij Gammelsdorf, anno 1313, waar hertog Lodewijk van Beijeren de Oostenrijkers versloeg, de Ingolstadters boven allen hebben uitgemunt, en zelfs de banier van Stiermarken veroverd hebben. Ter belooning dier dapperheid zou de Hertog hun dien Stiermarkschen panter tot een wapen geschonken hebben. | |||||||
[pagina 470]
| |||||||
Ongelukkig echter voor de goede Ingolstadters, die dit gaarne als historische waarheid opdisschen, kent men een zegel hunner stad uit de 13e eeuw met het opschrift: ‘Sigillum civium de Ingolstat,’ waarin de panter reeds gezien wordt. Dit is dus reeds een halve eeuw vóór den slag bij Gammelsdorf, en er blijkt bovendien uit, dat de Ingolstadter panter van den Stiermarkschen wezentlijk verschilt. Doch genoeg hiermede van reuzen en beeren en panters; we willen ons thans tot vreedzamer voorstellingen wenden. Liverpool, Engelands tweede koopstad, voert in zilver een reiger van sabel met een groenen tak in den bek, omdat, zegt de overlevering, zulk een vogel aan den eersten mensch, die de moerassige boorden van de Mersey betrad, de plek heeft aangewezen, waar de stad gebouwd moest worden. De Liverpoolsche reiger doet ons tevens aan den Haagschen ooijevaar denken. Men weet dat de koninklijke residentiestad op een gouden schild een natuurlijken ooijevaar voert met een aaltje in den bek. Dit wapen, zoo verhaalt men, dagteekent van 1249. Graaf Willem II, ter maaltijd gezeten in zijn jagthuis, aanschouwde een gevecht tusschen gieren en ooijevaars. En toen eindelijk de ooijevaars overwinnaars bleven, zou de Graas bevolen hebben, dat zijne nieuwe stad 's Gravenhage één dier wakkere ooijevaars in haar wapen zou voeren. Dit verhaal is reeds meermalen voor eene ‘dichterlijke vinding’, en de oorsprong van 't wapen geheel ‘onzeker’ verklaard. De ooijevaar in 't wapen heeft ook volstrekt geen krijgshaftige houding, maar staat zeer vreedzaam met zijn aaltje in den bek. De Riemer verklaart dat hij aangaande den oorsprong van 't Haagsche wapen zijne onkunde moet belijden, en, wat moeite hij gedaan heeft, er niets zekers van heeft kunnen opsporen.Ga naar voetnoot1 Zeker is 't intusschen, dat het wapen niet uit de 13e eeuw afkomstig is. Den Hage behoorde niet tot de vrije steden, die een eigen blazoen voerden; 't was zelfs tot in de 16e eeuw slechts een dorp,Ga naar voetnoot2 zij 't dan ook het schoonste van Europa. | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
't Wapen zelf toont aan, dat het niet van oude dagteekening is, want de ooijevaar staat er ‘in zijne natuurlijke zwarte en witte vederen’, vroeger ook nog ‘op een groen veldje, dog 'tgeen, als niet wel over een te brengen met de regelen der heraldie en wapenschikkinge, thans verbetert is.’Ga naar voetnoot1 Dit doet reeds vermoeden, dat het niet ouder is dan van het midden der 16e eeuw. Het Stadhuis van 's Gravenhage werd gebouwd in 1564 en 1565, en daaraan stond het wapen met den ooijevaarGa naar voetnoot2; op de asbeelding eener oude schilderij echterGa naar voetnoot3 ziet men wel veel vlaggen en banieren, maar geen ooijevaar, en deze schilderij is van omstreeks 1553. En wat de zegels betreft, men ziet den ooijevaar het eerst op een zegel, dat gevonden werd aan brieven van 1592 en 1605 doch dat wel eenige jaren ouder kan zijn. Dit zegel is tevens het eerste waarop de stad den naam van 's Gravenhage draagt, vroeger was 't alleen den Hage. Het vertoont den ouden grafelijken burg tusschen de 2 boomen, waarmeê den Hage reeds gezegeld heeft in de 14e eeuw, doch hier staan, op dien burg, regts de Hollandsche leeuw, links de ooijevaar. Hij staat hier als een sprekende figuur, even eigenaardig op den trans van den burg, als bij de boomen en bij den naam haag. En ongetwijfeld is het stads wapen uit dit zegel ontleend; de zegels toch zijn de gewone bron voor den oorsprong der stedewapensGa naar voetnoot4; en dit zegel geeft ons niet alleen de wapenfiguur aan, maar, in den leeuw die regts op den burg staat, tevens den oorsprong der schildhouders. En nu ten slotte de legende van Amsterdam. - Neêrlands beroemde hoosdstad, eenmaal ‘de koop-merckt van Euroop’, is in haren oorsprong een visschersdorp geweest, zegt de overlevering, en dat visschersdorp had zijn ontstaan te danken aan twee visschers, die, met hun hond, in een schip | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
zonder roer, op 't einde der 11e eeuw, hier zouden zijn aangeland. Ter gedachtenis aan die eerste bewoners dezer plaats, hebben de oude Amsterdammers (altijd volgens de overlevering) twee visschers met een hond in een koggeschip zonder roer tot hun wapen gevoerd. ‘Twee Visschers met een Hondt ende schip sonder roer (dit is noch het oude wapen van Amsterdam) waren de eerste die eene hutte aen den Dam om de ghelegentheyt van het Y ende den Amstel oprichteden’, zegt ScriveriusGa naar voetnoot1. Volgens anderen echter is 't aan den Zeedijk geweest, dat zij ‘zich nedergeslagen, en in hutten van riet gewoont hebben’, waar zij ook hun eerste kerkje bouwden en aan S. Olof wijdden. En weêr volgens anderen, is het aan de Nes geweest, en hebben zij daar hun oudste kapel aan S. Pieter gewijdGa naar voetnoot2. Om 't even, het waren in allen gevalle twee visschers met een hond, en die moeten we nu in 't oude wapen - of juister gesproken, in 't oude zegel der stad - terugvinden. Maar het oudste zegel, waarin twee mannen met een hond gezien worden, is niet ouder dan van 't begin der 15e eeuw, en als we dit nu goed beschouwen, zien we er heel iets anders in dan visschers, namelijk, twee geharnaste krijgslieden - de een is de heraut van Henegouwen, de andere de banierdrager van Amsterdam. En ook het schip zelf is geen visschers vaartuig, maar een oorlogskog der 15e eeuw, met den standaard op het achterkasteel en den gespleten wimpel aan den mast. De twee visschers met hun hond zullen wel niet ouder zijn dan uit het begin der 17e Eeuw - een tijd, waarin men nog al vindingrijk was om duistere punten tot klaarheid te brengen; - bij vroegere schrijvers vindt men er niets van, en reeds Domselaer, die zijn werk in 1665 uitgaf, noemde 't ‘losse praatjes’Ga naar voetnoot3. De overlevering echter dat Amsterdam een visschersdorp geweest is, is veel ouder, en bestond reeds in | |||||||
[pagina 473]
| |||||||
de 15e EeuwGa naar voetnoot1; hetgeen te meer bewijst, dat men in die eeuw van de ‘twee Visschers met een Hondt’ en van dat ‘oude wapen’ niets geweten heeft, daar toch anders de burgemeesters die zeker in de zegels zouden hebben doen plaatsen, toen deze in het hegin der 15e Eeuw vernieuwd werden. En in de 14e Eeuw heeft men er evenmin kennis aan gehad, want toen was het koggeschip geheel ledig. - 't Is derhalve de 17e Eeuw, die ons met die overlevering van de twee visschers en hun hond begiftigd heeft, - maar zij, die zich in menig ander opzigt zoo rijk en schitterend vertoont, valt ons in dit geval een weinig tegen; zij is in hare vinding toch niet bijzonder gelukkig geweest, en had, als er dan toch een legende zijn moest, haar ‘hoogh gestege Gijsbrechtsstadt’ wel met een fraaijer mogen beschenken. Doch wat zij te kort schoot, dat heeft een rijk begaasd dichter van onzen tijd op de gelukkigste wijze weten te vergoeden. Hij heeft de legende in verband gebragt met personen en gebeurtenissen van omstreeks 1100, waardoor zij eene historische kleur verkrijgt, en er tevens een reden gevonden is, waarom men gewapenden in plaats van visschers in 't schip ziet. Bisschop Koenraad van Utrecht had op 't einde der 11e eeuw van Keizer Hendrik IV, wiens leermeester hij geweest was, de graafschappen Oostergo, Westergo en Stavoren ontvangen. De Bisschop ging als een visscher vermomd derwaarts; doch werd door de Friezen als een spion gegrepen, en ontkwam slechts de galg, om aan handen en voeten gebonden, in een kog zonder roer aan de golven te worden prijs gegeven. Een Friesche visscher, met den roeispaan over schouder, en gevolgd door zijn' hond, sprong, uit mededoogen met den armen vreemdeling, bij hem in 't schip, ontdeed hem van zijn banden, en bragt de kog veilig naar de overzijde. 't Was aan den mond van den Amstel dat zij landden. Hier maakte de Bisschop zich bekend, sprak den vloek over Stavoren uit, en | |||||||
[pagina 474]
| |||||||
beleende Wolfger (zoo heette de Fries) met het land van Aemstel. Wolfger werd dus de eerste Heer van Aemstel, en gaf door 't stichten van een slot aanleiding tot het ontstaan van Amsterdam. Inderdaad, hadden Scriverius en zijn tijdgenooten ons de legende van Amsterdam op deze wijze overgeleverd, wij zouden haar hoogstbelangwekkend gevonden hebben, - wij zouden haar welligt voor waarheid hebben aangenomen. Thans evenwel weten we, dat wij de legende in dezen vorm alleen te danken hebben aan den dichterlijken geest van den hooggeachten Redacteur der ‘Dietsche Warande’Ga naar voetnoot1; - maar vrolijk speelt zij ons voor de gedachte, zoo dikwijls ons, op den Dam, dat koggeschip blinkend in de oogen straalt, - want ‘van het Achtste Waereldwonder
Hief, met den ronden torentop,
Mijn Amsterdam, in 't vuur der weelde,
Die om haar blonde koonen speelde,
Het koggeschip ten Hemel op!’ -
Maart, 1860. |
|