Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 370]
| |
St Servatius-legenden,
| |
[pagina t.o. 370]
| |
[pagina 371]
| |
boom heen. De wortelen versterven; de meeste takken verdorren; hier en daar, ziet men nog een enkele groenende twijg; - doch ook deze zal, welhaast, zijn treurig einde zien naderen. En nogtans! wat zijn ze schoon, wat zijn ze poëtisch, wat zijn ze beeldenrijk, in hare eenvoudigheid, die Christelijke legenden! Zij bewijzen niet alleen dat kinderlijk rein vertrouwen, vroeger zóó eigen aan het volk; zij zijn niet alleen de zuivere uitdrukking der godsdienstige begrippen en gevoelens van het algemeen; - maar zij vertoonen eene ware zedenschildering; zij malen, met forsche natuurtrekken, eene zijde van het leven onzer voorouders; zij ademen dus een echt kunstgevoel dat ieder onbevooroordeelde, onpartijdige kenner waardeeren moet. De Christelijke legenden beschouw ik als de kapiteelornementen der Katholieke basiliek. Te Maastricht waren veel, zeer veel legenden die in den huiselijken kring der ‘poorters’ bij het avondkouten aan de kinderen verhaald werden, en zoo, aan het kinderlijk geloof toevertrouwd, als een godsdienstige schat der volgende generatie werden overgeleverd. Boven allen echter waren onzen poorters lief de stichtelijke legenden van St Servaas, den patroon der stad, den eersten bisschop van Maastricht, wiens beenderen, in de prachtige geciseleerde kasse van de XIe eeuwGa naar voetnoot1 berustende, niet alleen als heilige reliquien vereerd werden, maar, volgens de vaste overtuiging der Maastrichtenaren, Gods bescherming op de stad deden dalen. Ook, wanneer de nood barnde, - hetzij de oorlog met zijn brand- en moordfakkel gloeide, hetzij de pest in al hare schrikbarende akeligheid regeerde, - dan werd de noodkist (die naam, welke St Servaaskasse thans nog te Maastricht draagt, zegt | |
[pagina 372]
| |
alles) in processie en onder de gebeden van alle inwoners door de stad rondgedragen; wanneer de stad of St Servaaskapittel voor 's Keizers regterstoel daagde of gedaagd werd, bragten de kanonikken hunne kostbare kasse, welke zij zelven droegen, tot voor den Keizer, om het goed regt van stad of kapittel te staven. Geen wonder dus dat het leven en de daden van St Servaas aanleiding tot talrijke legenden gegeven hebben. Velen, ja de meesten, zijn thans reeds uit het geheugen van het volk geraakt; - gelukkig echter zijn er handschriften, en vooral het schoone gedicht van Sintervoes legenden, - dat Prof. Bormans heeft weêrgevonden, en wiens schrijver, Heinrijck van VeldekeGa naar voetnoot1, hij ons, als een nieuwe en glansrijke ster aan onzen middeleeuwschen letterkundigen hemel, heeft leeren kennen, - welke den rijkdom der Maastrichtsche legenden over den heiligen bisschop bewaard hebben. Van alle die ware kleinooden, zijn er slechts vijfGa naar voetnoot2, die thans nog te Maastricht bekend zijn, - en helaas! niet algemeen; want de tegenwoordige beschaving doet met minachting op ‘die beuzelarijen, die kindervertelseltjes’ neêrzien! Ter opluistering van deze reliquiae, heeft de Heer Cuypers, de gaafrijke en talentvolle limburgsche kunstenaar, de welwillendheid gehad, er een gepolychromeerde teekening van het standbeeld van St Servaas, dat fraai XIII-eeuwsch kunstwerk uit de hoofdkerk te Maastricht, bij te voegen. Hij ontvange mijnen innigsten dank daarvoor. | |
[pagina 373]
| |
I.
| |
[pagina 374]
| |
aangekomen, hij zoude van der wereld scheiden en steeds begraven blijven. En ten bewijze dat de voorspelling niet een ijdel uitvloeisel was van droomdenkbeelden, gaf de H. Petrus aan den goeden St Servaas een schoonen zilveren sleutel, kunstig bewerkt; ‘Eynen slotel gaf hi hem in dien hant
Van fylver, die seltsem was.
Dien behielt Sinte Servaes
Teynen lyteikenGa naar voetnoot1 en̄ ghemerke
Van hiemelschen ghewerke,
Dat nye man sulken en sach,
Noch nyemant ghewercken en mach
Mit mensscheliken synnen.’Ga naar voetnoot2
St Servaas, ontwakende, begaf zich droevig van gemoed, wegens zijne onverhoorde bede - doch gelaten in Gods ondoordringbaren wil, en tevens zalig verheugd over het hemelsche geschenk dat hij medebragt, - naar Tongeren terug, alwaar hij de hem voorspelde gebeurtenissen openbaarde en het volk tot boetvaardigheid aanspoorde. Doch de ongelukkigen, zij lachten er mede, hielden voor leugen het wonder van den sleutel, en dreven zelfs de goddeloosheid hunnen heiligen herder onder schimp en smaadwoorden de stad uit te jagen. St Servaas ging naar Maastricht; - de voorspelling werd in alles bewaarheid. Die sleutel, waarover de legende spreekt, wordt nog in de kerk van St Servaas te Maastricht onder de heilige reliquiën bewaard. - Onze geleerde gewestgenoot Henschenius beweert dat die sleutel eigenlijk door den Paus St Damasus, die in het jaar 382 tot de pauselijke waardigheid werd verheven, aan St Servaas is gegeven geworden. Het was in de eerste tijden, zegt hij, de gewoonte dat de Pausen aan vorsten der Kerk die te Rome kwamen aan het graf van St Pieter bedevaart doen, of die eene onderscheiding verdienden, eenen sleutel ten geschenke gaven, waarin een weinig afvijlsel van de ketenen van St Pieter besloten was. | |
[pagina 375]
| |
II.
| |
[pagina 376]
| |
Gelaafd en gesterkt, bereikten de vlugtelingen weldra Maastricht. In vorige eeuwen was de toeloop van het volk tot die bron zeer groot; zieken en gebrekkigen kwamen van heinde en verre hunne genezing in dat bronwater zoeken. Het kapittel van St Servaaskerk en de regering der stad Maastricht, - begeerig dien grooten toeloop van geloovigen in de stad zelve te houden, - bouwden te midden van het Vrijthof eene kom, waarin door onderaardsche buizen het water van de hooger gelegene St Servaasbron werd gevoerd. In het midden van die kom stond een standbeeld van den heiligen patroon met het volgend opschrift: Fontem hune vides, viator,
Sed et venerare, sacer enim
Est et seu te sitis urit seu
Febris, bibe, vive, vale. Hoc te
D. Servati nomen et omen
monent.
Die waterleiding echter noodzaakte herhaalde herstellingen, die nog al kostbaar waren, daar de buizen onder de huizen der stad geleid waren. Dit was dan ook de reden, - als ook het meer en meer verminderend geloof aan de wonderkracht van dat bronwater, - welke het onderhoud van den waterloop deed verallen en eindelijk de fontein van het Vrijthof op het einde der 17e eeuw toewerpen. Het volk ging in de laatste jaren nog water halen aan de bron voor de oogziekten. Doch de spekulatiegeest onzer eeuw zocht ook dit gebruik te ontwortelen. Het St Servaasbroek, eigendom der gemeente Oud-Vroenhoven, werd verkocht; de nieuwe eigenaar maakte er ploegland van, en zonder eerbied voor de overleveringen onzer voorouders, verborg hij de bron achter een dikken mergelmuur, zoodat de toegang geheel onmogelijk is geworden. | |
[pagina 377]
| |
III.
| |
[pagina 378]
| |
Satan lachte, en het grijnzend geluid van dien helschen lach weêrgalmde door de geheele stad. Allen schrikten; - clerken en leeken stortten neêr in gebeden voor de redding hunner dierbre kerk, die zij meenden nu ter ganscher vernieling gedoemd te zijn. Zijne overwinning nabij denkende, vernieuwde de duivel met dolle hoop zijne tempeestaanvallen. Doch te vergeefs; zijn triomf was ten einde. God, om te toonen de hooge gunst waarin bij Hem ‘die kempe der Heiligher Kerken’ stond, liet het volgende wonder geschieden. Terwijl, rondom de kerk, hagel en regen met ongeloofelijke kracht neêrkletterde, bleef het binnenste der kerk, - hoewel door geen dak meer beveiligd, - geheel bevrijd. Niet een hagelkorrel, niet een regendrop van het helsch tempeest bezoedelde de rustplaats van den heiligen patroon. En toen, te midden van het woest orkaan, de booze geest de hagelbuijen en regenschooren met verblindende sneeuwvlagen verwisselde, en de sneeuw rondom de kerk tot manshoogte ophoopte, scheen in de kerk en op het graf de zon met verwarmende stralen, zonder dat een sneeuwvlokje op den gewijden bodem viel. Satan erkende de hand Gods, - en moest, knarsende van spijt, zijne wraak laten varenGa naar voetnoot1. De Sintervoes-legende verhaalt dit eenigzins anders. Hij spreekt niet van den storm, wiens geweld het dak wegrukte, en doet veronderstellen, dat het wonder van den sneeuw op een ander tijdstip dan het invallen van het dak geschied is. Zie hier zijne vaerzen (B. II, vv. 331-334, 361-364, 372-380, 384-402): Dat die goede Sinte Servaes
Aldus seer gheeert was,
Dat benijde der boefe gheyst,
Die des quaets sich vrouwetGa naar voetnoot2 meyst;
| |
[pagina 379]
| |
Hij woude Sinte Servaese schaden;
Des en woude God nyet ghestaden,
Anders dan hij dat dack
Van Sinte Servaes monster brack
Scone teyken men dae sach
Op Sinte Servaes graff;
Al was dat daeck ghevallen aff,
God bescermet daer boven.
Des is Hij wale te loven,
Dat hijs soe goede waer nam,
Dat daer ynne nyet en quam
Des reghens eynich traen.
Des liet ment onghedeckt staen.
Des ghinck die nyemaer
Achter lande verre en̄ wijde.
Doen viel inden selven tijde
Eyn znee eyselijck en̄ groot,
Des menghen armen man verdroet.
Hi lach meer dan knyes hoeGa naar voetnoot1,
Doen bescheermde God alsoe
Sinte Servaes sijn graff,
Daer hij dat liecht over gaff:
Daer op en viell des snees nyet.
Dat woude God, diet beriet,
Dat men des morghens wale sach
Wie hoghe dat der snee lach
Inden lande over all,
Over berch ende over dall,
Sonder ane die stat alleyne
Daer der Busscop reyne
Ter eerden beftaet was,
Die salighe Sinte Servaes.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 380]
| |
IV.
| |
[pagina 381]
| |
een offer van dankbaarheid voor de bescherming die God hem had betoond in alle Zijne ondernemingen voor het Geloof. Paus Leo III kwamen zelf te Aken om de inwijding te doen; ook stroomden van alle oorden des lands de grooten van het Rijk, - Vorsten, Hertogen, Graven, Bisschoppen, Prelaten, Abten, Abdissen, Stiftvrouwen, - en eene ontelbare menigte volks naar de Keizerstad. Doch de wensch van Keizer Karel om, ter begeleiding van den Paus, aan het inwijdingsfeest, 365 Bisschoppen, zooveel als dagen in het jaar zijn, te zien deel nemen, scheen niet te kunnen vervuld worden. 's Avonds voor den feestdag waren er slechts 363 aanwezig; twee ontbraken nog. De Keizer was bedroefd. Inmiddels wilde God zijnen dienaar Karel een volle vreugde in dien aangenamen dag geven, - en het volgende wonder geschiedde. In den nacht vóór de inwijding der Munsterkerk daalde door de gewelven van de St Servaaskerk te Maastricht een Engel neêr, en riep met luider stemme: Monulphus, Gondulphus, staat op en vaart;
Wijdt te Aken het Munster, - zegt God, - en gepaard.
En de beide Bisschoppen stonden op uit hunne graven en gingen onmiddellijk in volle bisschoppelijk gewaad, zoo als zij, ter tijde, in het gras waren nedergelegd, langs de groote heerbaan naar Aken. Aldaar aangekomen, gingen zij op de twee eerste der zitplaatsen voor de 365 bisschoppen bestemd, neêrzitten. De verwondering der aanwezigen en de blijdschap des Keizers waren groot, toen zij buiten alle verwachting het getal der dagen in het jaar door even veel Bisschoppen vertegen woordigd zagen. Na de inwijding die pracht- en glansvol door Paus Leo geschiedde, verlieten de twee heilige afgestorvenen hunne zitbanken en keerden terug langs denzelfden weg naar hunne rustplaats in St Servaas kerk, alwaar zij den volgenden nacht hunner tijdelijke verrijsenis neergleden. De herinnering aan deze wondervolle gebeurtenis is langen tijd bewaard gebleven door de beeldtenis van een Engel die in het gewelf der kerk van St Servaas te Maastricht was ge- | |
[pagina 382]
| |
schilderd, houdende in eene hand een bord met het volgenden opschrift: Monulphe, Gondulphe staet ober, vaert,
Wijt Aken dat Munster, seyt God, en gepaert.
En op de plaats waar vroeger het graf van de twee heiligen stond, in het midden van het schip, was in de vorige eeuw nog op eene in den vloer gemetselde koperen plaat het volgend verwrongen Latijnsch vers te lezen: Exitus hac arcâ, Monulphus, Aquisque recepto
Gondulphus templo se reddit uterque Hierarcha.
Te Aken is deze legende ook bekend. Aldaar voegt men er nog bij dat toen de twee heiligen in den nacht tot bij het Munster genaderd waren, hunne beenderen van vreugde ratelden (klapperten in het platduitsch). Dit geluid door verschillende menschen gehoord, heeft aan die straat, waar zij het vernomen hebben, den naam van Klappergassen gegeven | |
V.
| |
[pagina 383]
| |
verwoestten zij onmeedogentlijk het geheele land; hun haat en vernielingszucht hadden het voornamelijk gemunt op de kerken en kloosters welke, - geen van allen, - aan hunne woede konden ontsnappen. Zoo spreken de chronieken, en melden ter loops, dat Maastricht, - gelijk andere naburige steden, - zonder weerstand te bieden, geplunderd, uitgemoord en met alle hare kerken en kloosters verbrand werd. Te Maastricht echter bestaat nog steeds de overlevering dat de kerk van St Servaas, door de bescherming van haren heiligen patroon, gespaard bleef. Wel werd zij met eene groote hevigheid door de grimmige krijgers aangevallen; doch hunne woede, ten uiterste gestegen, vermogt niets tegen de bovennatuurlijke magt waarmede St Servaas zijne kerk beschutte. Te vergeefs werden dan ook door de woeste Noordmannen ladders tegen het gebouw aangesteld en beklommen, te vergeefs beukten de stormtuigen tegen de kerkmuren; - door eene onzichtbare hand afgeweerd, vielen de ladders, met de aanvallers die er op klauterden, omver, en deden de stormtuigen niet het minste kwaad. Te vergeefs nog omringden zij kerk en abdij met hooge stapelen hout, welke zij in brand staken; - de vlammen, als door hoogeren wil bestuurd, sloegen van het gebouw af dat ongehinderd bleef en verbrandden integendeel de heidensche brandstichters.Ga naar voetnoot1 Afgeschrikt door deze wonderen, verlieten de Noordmannen de plaats, en gingen in verdere streken hunne verwoestingen aanrigten. Ook deze legende heeft Heinrijck van Veldeke, in zijn Sint Servoes, op de volgende wijze herdacht (B. II, vv. 1019-1032: Doen sij (dat Deensche dyet) te Triecht quamen,
Daer die goede Synte Servaes
Verhaven ende gheeert was,
Ende dat werde heylichdome,
Dat doen was in sijnen doeme,
Dat wouden sij int vuyr verbernen,
| |
[pagina 384]
| |
Daer Sinte Servaes was bynnen,
Die sich wale heerlijck wrack.
Mit ledderen clommen sy opt daeck;
Sij ontstaken die kerke
Mit vuyre ende mit werke,
Mit droeghen houte en̄ mit ftroe.
Des woerden sij voele onvroe;
Want die somighe woerden verbrant,
Sij selven, ende haer ghewant,
Van haers selfs vuyre.
Sij becochtent herde duyre
Dat sij die kerke ane staken:
Den hals die fomighe braken,
Die onsachte sneefden;
Aen den muer die somighe cleefden,
Die men qualijck fach ghebaren,
Als off sij onghehuer waren:
Dat dede God der levende.
Die somighe bleven clevende
Aen dat daeck mitten handen
Tot dat fij sich bekanden.
Die alsoe waren beraden
Dat sij God ghenade baden
Ende Sanctus Servacium:
Dien hij ghenade wolde doen,
Denen vergaff hij sijnen toren;
Dander bleven alle verloren.
Alsoe wrack sich Sinte Servaes.
Voorheen bezat de kerk van St Servaas eene schilderij, welke deze wondervolle gebeurtenis aan de oogen der geloovigen voorstelde. Men zag er de Noordmannen op ladders, trachtende met toortsen de kerk in brand te steken, en op het voorplan eenige geestelijken, biddende voor de redding hunner kerk. Onder stond: Normanni invidia moti delubra cremare
Nituntur, sed in hos urens se flamma retorsit.
Die schilderij is verloren geraakt. |
|