Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Wandalisme.XXII.
| |
[pagina 286]
| |
ons voor te zijn van goed eikenhout en in eenen zoo niet goeden dan toch ligt te herstellen staat, wij vreezen of de nieuwe de oude in bewerking en in deugdelijkheid van hout wel zullen overtreffen. Waarom moeten de oude banken dus weg? Omdat er reeds zoo vele geslachten op gezeten hebben en het nu tijd wordt dat er eens nieuwe voor in de plaats komen? Ook kunnen wij moeijelijk toegeven, dat de inrigting der gereformeerde kerken te klein voor de gemeente zoude zijn geworden; vroeger werd die klagt niet vernomen, ofschoon de toehoorders, wanneer van der Palm of Clarisse den predikstoel besteeg, misschien nog talrijker waren dan thans. Sedert werden er twee kerken voor de Afgescheidenen gesticht, een zigtbaar bewijs, dat deze gemeente in getal van leden sterk is toegenomen en daar de Walsche, de Remonstrantsche en de Doopsgezinde kerken door de leden der Nederduitsch-hervormde gemeente veel meer dan vroeger bezocht worden, moet het getal toehoorders in de groote kerken der stad noodwendig aanzienlijk verminderen. Wij hebben echter thans vernomen, dat de noodige gelden bij een gebragt zijn en er uitvoering aan het plan zal gegeven worden. Wij betreuren het. Zoo zal dan onze fraaije hoofdkerk, een sieraad der stad, waaraan zich voor vaderland, stad en huisgezinnen zoovele herinneringen knoopen, ook aan het dwangjuk der mode onderworpen worden en naar de eischen des tijds en naar den aard der openbare Godsdienstoefeningen worden ingerigt: de banken, waarin onze ouders en voorouders zaten, zullen voor nieuwe moeten plaats maken, al onze herinneringen vernietigd en het eerbiedwaardig gebouw onteerd worden. Het noodlottig voorbeeld van andere plaatsen is nu ook tot onze stad overgeslagen: Delst, Utrecht, Gorinchem zijn voorgegaan, Leyden zal volgen, de Pieterskerk is aan de beurt. Vergunt ons voor het slagtoffer te mogen spreken. Zijn dan die voorbeelden zoo navolgenswaardig? Waren het veeleer geene waarschuwingen? Is het gegoten ijzeren, groen-brons geverwde koorhek in de Oude Kerk te Delst dan zoo fraai? | |
[pagina 287]
| |
Het moest komen in de plaats van het kunstig eikenhouten met ebbenhout ingelegde koorhek, dat toen afgebroken en verkocht werd en waarvan nog slechts overblijfsels in de werkplaatsen van eenige onzer schilders te zien zijn. Het wapen van den admiraal Piet Hein, eertijds boven zijne tombe geplaatst, is misschien toen ook met de oude prullen opgeruimd, later werd het door ons bij een onzer schilders teruggevonden. De Domkerk te Utrecht heeft zich ook van binnen aan de mode moeten ten dienst stellen; vertimmering en verwwerk zijn weinig in overeenstemming met het waardige en ernstige gebouw, en, zooals wij vernamen, beantwoordt het hooge beschot, dat tegenwoordig zoo zeer door sommige togtvreezende kerkbezoekers wordt aangeprezen, niet aan het doel; iets waarvan onze stadgenooten zich, bij het bezoeken der Walsche kerk alhier evenzeer kunnen overtuigen. Te Gorinchem werd de kerk geheel verbouwd, slechts de toren bleef gespaard; het prachtige koperen koorhek en het praalgraf der Heeren van Arkel verdwenen, de grafzerken werden verkocht en de oude predikstoel, in de onrustige dagen der beeldstormerij gespaard, werd in eene archivenkast veranderd!!.... Zonderlinge lotbestemming voorwaarGa naar voetnoot1! Wij hebben dit weinige hier willen aanstippen en verlangen niet meer kwetsbare punten aan te roeren, ten einde den schijn te vermijden als wilden wij in oppositie treden tegen plannen, wier uitvoering ons niet persoonlijk aangaat; wij meenden alleen te moeten spreken en waarschuwen tegen de overdreven veranderingswoede van onzen tijd (nu anderen, daartoe meer bevoegd dan wij het stilzwijgen bewaren), opdat ons later nooit zoude kunnen worden tegengeworpen: waarom hebt gij er in berust, waarom, toen het nog tijd was, er uwe stem niet tegen verheven? Aan allen, die eenigen invloed hebben, roepen wij toe: matigt de pogingen van hen, die overdrevene veranderingen in onze gebouwen willen brengen, spoort aan tot herstelling, | |
[pagina 288]
| |
zoo veel mogelijk in den geest en stijl van het gebouw of monument, van wat door den tijd of, hetgeen nog erger is, door de straatjongens werd beschadigd en zorgt dat deze laatste in hunne baldadigheden niet langer ongestoord voortgaanGa naar voetnoot1! Maar vooral roepen wij thans, nu het nog tijd is, hun, wier pligt en roeping het is over onze kerkgebouwen te waken, toe: hebt eerbied voor het nog bestaande, bederft de Pieterskerk niet, verschoont het eerbiedwaardig gebouw van een houten staketsel, duldt althans nooit dat het schoone koorhek, even als te Delft plaats greep, voor asbraak worde verkocht en dat wij iederen gevierden kanselredenaar ten koste van een Gothisch kunstgewrocht koopen moeten. December, 1859. C.K.v.S. | |
XXIII.
| |
[pagina 289]
| |
tijnschen Edelman Luigi Guicciardino en ook in goede hollandsche vaerzen zoo dikwerf gevierd, had het beschaafde Nederland der XIXe Eeuw ingeruimd aan - de groote Loterij. Toen het aanzienlijk publiek van zoodanig lokaal het met wind en water in deze zaal te kwaad begon te krijgen - heeft men eindelijk het ergerlijk loterijrad er uit wechgenomen. Men heeft echter niets gedaan om de sloopende hand des tijds van dit gebouw af te keeren: in tegendeel. Het dak, met zijne treffelijke betimmering, is tegenwoordig in een zulken toestand, dat de plasregens, die er reeds voor ettelijke jaren door heendropen, thands in stroomen de Ridderzaal besproeyen, en den steenvloer vaak ónderzetten. Daaraan is men thands echter zeer praktiesch te gemoet gekomen. Men laat het beroemde dakgetimmerte verder wechrotten en door elke nieuwe regenbui onherstelbaarder verwoesten; maar men heeft de middenvloer-steenen tot eene geut afgeschuind; nu stroomt dus het water vrijelijk het gebouw uit. Echter waarborgt dit nog niet genoegzaam de droge voeten der rechts- of andere ambtenaren, die, door de zaal, hunne bureelen hebben op te zoeken. Om dezen Heeren het gebruik van sneeuwschoenen en een parapluïe in Koning Willems Ridderzaal uit te winnen, heeft men daarin opgeslagen een lange loots, een overplankt ganggetimmerte, waardoor Hun Edel-achtbaarheden en Gestrengheden de plaats hunner audiëntie onbedauwd bereiken kunnen. Die een twéede voorbeeld van een zoo diep gevallen barbarisme in het verlicht Europa onzer dagen weet aan te wijzen, vervoege zich om een prezentexemplaar van de loopende jaargang onzes tijdschrifts bij den uitgever. 't Is ons, als Nederlanders, wel wat waard, dat de Regeerders van Nederland, binnen de Hofstad, blijken, althands door éen Goevernement, nog in ergerlijke onverschilligheid voor de nationale gedenkteekens te worden overtroffen. M. |
|