Dietsche Warande. Jaargang 5
(1860)– [tijdschrift] Dietsche Warande–
Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Jacob van der Burgh,
| |
[pagina 212]
| |
entegen, en alleen onder Huygens papieren bewaard, is het wederantwoord, door v.d. Burgh gezonden, en dat wij daarom hier laten volgen: Onverwenschelijcke vrint,
Schrickt doch niet van desen int;
Al de smettelijcke pest
Trect vast nae sijn droeve nest.
't Schijnt, dat sich het vuur bedaerde,
En den hemel ons bewaerde
Die 't hier alles stiert op aerde;
Al het treuren is meest heen,
't Is hier nu weêr veylich treên.
O, was maer de sonde met,
Die dit spel gerockent het!
Ieder moet sijn hoomoet slechten
Sal den Hemel voor u vechten;
Betren kan de straf ontvoeren;
Arme, rijcke, borgers, boeren,
Edel en onedel bloet,
Betert u, begeer ic, spoet!
Weerelt, haet de weerelt doch,
Die zy liefst heeft haetse noch.
Doch wie kan dit niet van buyten?
En al kost ick 't beter uyten,
Praet en hout niets uyt het vuylen,
Sonde maect te diepe kuylen; -
Maer wat schaet 't erinnerde?
't Baette 'meer dan 't hinderde,
Soomen dick den drouven grondt,
Die van lijcken staet zoo rondt,
Ging met sijn gedachten vandenGa naar voetnoot1:
Daermen voeten, daermen handen,
Daermen borsten, daermen beenen,
Daermen vingers, daermen teenen,
Daermen lever, long, en leer,
Daermen 't diere menschen smeerGa naar voetnoot2,
En het opgeleyde speck,
Siet veranderen in dreck;
Daermen schouders, daermen armen
Daermen pensen, daermen darmen,
Daermen spieren, daermen nieren,
Siet vernielen van de pieren;
Daer wert ieder afgeleert,
Wat de mensch hier t'onrecht eert;
Hoe dat alles, door de spae,
Tot der wormen voetsel gae;
Hoe hier niets verseeckert is
Of sijn wisheyt is onwis;
Dat de doot niet aensiet wie,
Maer zoo wel roept dees als die.
Lof zij u, bescheydeGa naar voetnoot3 plaegen,
Die het groot als 't kleyn gaet jaegen,
En een prins zoo wel comt vinden,
Als die haer niets onderwinden.
Gaet men hier of gaet men daer,
Noch vat een de doot by 't haer;
Vluchten houd' ick weynich van,
Wijl ick nergens lopen kan
Daer de pest niet meê kan komen,
En onveylich is het schromen.
Die haer 't meeste vliet, die vatse
Op haer onvoorsienste, dat se
Nimmer raecken weêr van daer,
Daer 't eerst scheen niet half zoo naer.
Oock zoo sietmen dat veel eer
Haere hoofden leggen neêr,
Die verscheyden luchten raecken,
Die haer doen haer zieltjen braecken
Dat se raecken in het laecken;
Dan zijn alle vreuchden om,
| |
[pagina 213]
| |
En de sangherighste stom.
Doch al vrees ick voor geen doot,
Noch voor smettelijcke noot:
't Langer derven van de vrinden,
Die ick korts weêr hoop te vinden,
Daer ick, sint ick lest Den Haege
Liet, gedurichlijck om knage,
Valt my zwaerder als ick meen,
Dat ick uytten zou met reên;
En te raecken weêr uyt steê
Is mijn aldergrootste beê.
Als ick denck om u besoecken,
Om u kout en om u boecken,
Om u sangh en om u luyten,
Om al 't snaerenspel en fluyten,
Om het kloppen van den bal,
En, het swaerste wel van al,
Om de snelheyt van den tijt,
Die ick sonder nut raeck quijt;
Dunct my, dat ick my al vinde,
Niet veel beter als by blinde,
Als by wormen, als by mollen,
In de onderaertsche hollen;
En gelooft my, dat ick noô
Noch gedect was met een zoô;
Lichter zulje loven dan,
Dat ick licht hier scheyde van;
Dat ick nae Den Haeg verlange,
En het afzijn my valt bange;
Niet dat my de siect bezwaere
Of de sterfte valt te naere,
Maer dat ick de Leydsche lucht,
Slechts om u gezelschap vlucht.
Hierom hoop ick, dat ick drae
Zal dees rijmpjes volgen nae;
Daerom wil ick weêr nae 't oude,
Naer het versche, naer het koude,
Naer het open, naer het vrije,
Naer het vrolijck, naer het blije,
Naer 't genuchelijcke sant,
Daer men sorg uyt weelde want,
Daer de vreugt is altijt heel,
En de lusten evenveel,
Daer ick 't puickjen van de menschen
(Daer ick nu zoo vaeck om wensche)
Daer ick u, medoogendt vrint,
Nu alleen besoeck met int,
Uyt een plaetsjen, daer de pest
Nooyt en maeckten eenich nest.
Leyd. 24en Jan.
ciɔiɔcxxv.
J.v. Burgh.
In spijt echter van dit verlangen, Den Haag en zijn dichter te zien, schijnt daar voor eerst nog niets van gekomen; althans wij vinden een tweede vers, van Maart van dit jaar, aan 't welk wij, wat dichterlijke waarde en vloeyende poëzy betreft, boven dit verre de voorkeur zouden geven; maar dat ons doet zien, hoe de Haagsche reis toen nog onder de vrome wenschen behoorde. Zinspelende op Huygens' scherts, dat teêre banden hem aan het pest-nest boeyen, zegt hij thans een veel verhevener voorwerp zijner zangen dan de ‘kindsche godheid’ der Min in zijn gemoed te dragen, Huygens zels namelijk, | |
[pagina 214]
| |
voor welken hij zijn ‘zoete Roosemondt’ gaarne verlaat en - een tijdelijk - vaarwel zegt: | |
A Monsieur Huigens, Chevalier
| |
[pagina 215]
| |
Het best van uw bevallicheên, Dat is my nu een stuursche neen,
En tegenspoet in 't vryen.
Mijn Brosterhuysen! daer ick oyt zoo noô ben afgescheyen,
Kom, gaet my doch geleyen,
Ey, voerman, maeckt den waegen klaer, Laet ons dien braeven Haegenaer
Zien in sijn rijm gaen weyen.
Dus mijmer ick den heelen tijt, omdat ick soo veel weecken
Moet van u sijn versteecken:
Doch hoeveel zoeter sal 't weêr sijn, Wanneer ick weêr met Constantijn
Sal dickmael moghen spreecken!
Beleefde ziel, dit wensch ick my, en u, dat aen uw wenssen
Noyt tegenspoet mach grenssen,
En dat 't geluck u sett' zoo hooch, Als oyt u geest te boven vlooch
Gemeene slach van menschen!
J.V. Burgh. Lugd. Batt. 7 Mart. ciɔ iɔ cxxv.
Hierna volgt, in April, de eldersGa naar voetnoot1 reeds vermelde brief van dankheb, van Van der Burgh en Brosterhuizen samen, voor Huygens vers tegen Barlaeus, die hen van 't Hollandsch had zoeken af te brengen; en een tweede Fransch episteltjen (van Juny) van Brosterhuisens hand, maar evenzeer door beiden geteekend, en waarin zij Huygens eerstdaags een bezoek toezeggen, zoo hij in een stemming was ‘d'endurer une importune visite.’ Met het volgende Nieuwjaar zendt hem V.d. Burgh zijn eerste Fransche versen, met een Franschen brief, die niet onbelangrijk is wegens de daarin uitgesproken dichterlijke geloofsbelijdenis; hij heeft (zoo schrijft hij) de Nederlandsche Muze vaarwel gezegd, omdat hij er aan wanhoopt verzen als de Zedeprenten van Huygens te maken, die allen anderen dichters wel tot lijkzang kunnen dienen; ook krijgt er Cats Selfsucht, voor hare koude en ziellooze rijmen, een veeg in, en ijvert hij tegen 't gebruik van den Hemel en Hel der Ouden, buiten welke veel dichters volstrekt niet kunnen: Monsieur. | |
[pagina 216]
| |
sans que je jure. Depuis que j'ay leu vos Characteres, j'ay quitté la Poésie Flamende. Je meure si j'ay rien veu de pareil en nostre langue. Ils pourroyent servir d'Epitaphe à tous nos poëtes. Je me suis résolu désormais quand il me prend envie de resver, de le faire en François ou en Latin, afin de rendre mes fautes plus excusables. Je trouve qu'il n'y a point de Muses qui souffrent moins le fard et l'apparence du bien que les nostres. La glace ne me semble pas si froide que les discours de Joseph et de Zephyre, et je fais moins d'estat de ces racconteurs de fables qui ne sçauroyent faire des rimes sans l'aide du Ciel et de l'Enfer des vieux Payens, que de faiseurs de Romans. Ne vous estonnez pas, Monsieur, si je me mets en cholere pour des choses qui me devoyent estre indifférentes. Ce sont les vers qui me restent seuls de tous les contentements, dont je me suis privé depuis mon depart de la Haye; (het bezoek had dus thans werkelijk plaats gehad;) | |
A.M. Const. Huygens; pour ses estrennes.Belle lampe de l'Univers,
Qui recommences ta carrière,
Assiste moi de ta Iumière
A l'entreprise de mes vers;
Afin que dans ce peu de lignes
Se treuvent des louanges dignes
De cet esprit, dont tous les dieux
Louent les forces plus qu'humaines
| |
[pagina 217]
| |
Et portent des ecrits aux lieux
Pour s'entredonner les estrennes.
Non, Phoebus, garde tes rayons;
Ce subject digne de ta lire
Ne se peut dignement descrire
Que par le plus haut de tes sons.
Fais dont par tes chansons paroistre
Que, comme ta clarté va croistre,
Ainsi va croistre son honneur;
Et comme ta flamme feconde
Surpasse toute autre splendeur,
Ainsi sa Muse est sans seconde.
Voor dergelijke Fransche rijmen was 't echter de moeite niet waard, de Nederlandsche te verzaken. Hij hechtte er dus ook zelf weinig waarde aan en schreef vijf dagen daarna: Monsieur. Drie maanden later (20 April) volgt er een Latijnsch briefjen, met een Fransch lofdicht op Huygens' ‘Anatomie de Clorinde’, die hij ter inzage gehad heeft en thans terugzendt; wij achten echter niet noodig het hier op te nemen. Wij springen nu drie vierde jaars over, van welke onze papieren zwijgen, en vinden hem dan op Oudejaarsdag in Utrecht, in dienst van een hooggeplaatst staats- en krijgsambtenaarGa naar voetnoot1, wiens naam hij ons echter verzwijgt, maar zijne verhouding tot wien niet van de aangenaamste schijnt geweest te zijn; hij schrijft althans, besloten te hebben zijne betrekking, die hij alleen ten koste zijner waardigheid zou kunnen blijven bekleeden, te verlaten. Eén ding maakt het hem echter bezwaarlijk: hij is bij 't aanvaarden te grootmoedig geweest, en heeft geene bepaalde asspraak omtrent zijne bezoldiging gemaakt en daarbij weinig vertrouwen op de mildheid van zijn heer en meester. Intusschen hij is de Rubicon overgestapt, en heeft zijn vertrek aangekondigd; waarom hij zich nu bij Huygens voor eene door hen reeds besproken plaatsingGa naar voetnoot2 aanbeveelt, van welke echter | |
[pagina 218]
| |
niet schijnt gekomen te zijn; eerst met October toch van 't jaar 1628 vinden wij hem bij den Stadhouder van Groningen en Friesland, Ernst Casimir, werkzaam. Onderwijl had hij te Leiden vertoefd, van waar hij in Maart eenige min beduidende Latijnsche versregels aan Huygens zendt. Wanneer hij zijne nieuwe betrekking aanvaard hebbe, is onzeker, maar schijnt hij, naar zijn schrijven van Oct. 1628, nog niet lang in dienst geweest te zijn. Vóór dien tijd vinden wij nog de volgende ongedagteekende, maar blijkbaar in den Herfst van 1626 geboren verzen aan Brosterhuisen, waarin hij zijn weinig stichtelijke herinneringen uit zijn leven in 't leger en te velde te boek stelt: | |
Brosterhusio.
| |
[pagina 219]
| |
De deught gingh hier om broot indiense wiert gevonden,
Een onbeweecht gemoet in 't midden van de sonden
Was [dwaesheytGa naar voetnoot1], mits men hier geen ondeucht meer en kent;
Soo wort het quaet vernoemt wanneer men 't is gewent.
Kloecst heet men hier de taeyst in plondersucht te koelen,
En moedich die te bot is om gevaer te voelen,
De doot en kent m'er niet, men sterfter als het vee,
En niemant hier ontleeft als Nero's meester deê.
Ick swijgh nu noch van pest, van hongher, en van dierte,
Van 't gruwelijck gevolgh van seltsaem ongedierte,
Jae, geen soo vreemt geslacht van commer en ellent,
Of 't is hier in de sleep van 't leger wel bekent.
Doch, vrient, van ongemack en heb ik niet te klaegen
En 't geen dat ick hier ly, dat heb ick licht te draeghen;
Maer geen soo vromen ziel, daer 't lang gewoone quaet
Van 's leghers ommegang geen vlecken in en laet:
Wie mette kolen speelt, die komt hem licht te branden;
En wie hem t'scheep begheeft, krijght haest beteerde handen
Ons zielen zijn van was en nemen alles aen,
En 'tgeen der eens in vat, dat blijft er lang in staen.
Dit doet my d'oorloch vliên en weêr naer Leiden haecken,
Daer ick rechtschapen geest en eerelijck vermaecken,
En leerelijcke deucht zoo dickmael heb gesmaeckt,
Dat my 't herdencken schier alleen geluckich maeckt.
Noch is 't herdencken maer een schaduw van 't genieten,
Maer als ick by u ben, wat kan my dan verdrieten?
Geen zee en gaet te hooch, geen onspoet heeft de macht
Ons treurich te doen zien, en wert merGa naar voetnoot2 uitgelacht.
Ick was de somer moê al doe ick eerst in 't velt quam,
En wiert de krijgh al wars korts voer ick 't eerste gelt nam,
In 's vaderlandts soldij, en 't soetste van den tijt
(Op hoope van vertreck) dat wiert ick geeren quijt.
Ick let noch elcken dach op 't korten van de daghen,
En schijn nu 't sonne-went al harder aen te jaegen
Door dwangh van mijn gebeên; de schraeler Oostewint
Maeckt, dat men in de weg niet meer te graesen vint
En jaecht de ruyters thuys; het hooy is uyt de daelen,
Op d' uytgeputten boer en valt niet meer te haelen,
| |
[pagina 220]
| |
En als 't gebreck van 't voer de peerden valt te bang,
Het gaet dan hoe het wil, het leger mart niet lang.
Dit is nu al mijn wensch; ick loop den winter tegen
Ick troost my in de kou, verblij my in den reghen,
En sie wel duysentmael nae 't wassen van den Rijn,
Alleen op hoop, alleen om weêr by u te zijn.
Wat vraech ick naer het weêr, wat geef ick om het vriesen,
Ick wil om u te zien geen somerweer verkiezen;
Ick lees soo schoon gebloemt uyt 't geene dat ghy spreeckt,
Als in Renes sijn hof is immer opgequeeckt.
Vaert wel dan, waerde vrient, en troost my in het wachten;
Al wert de daet belet soo doet het met gedachten:
En benje die je waert, soo gunt my dese sorgh,
Dat ick mach eeuwich sijn
U Dienaer
Van der Borgh.
Ook zijne bekende ernstige en schoone Nieuwjaarsbede dagteekent van vóór zijn vertrek naar Groningen, uit Jan. 1628; hij geeft er ‘Leedwezen’ als ‘den oegst’ zijner ‘drymael negen jaeren’ aan, en zegt er den ‘tijdelijcken lusten’ vaarwel, op welker ‘genot’ hij vroeger ‘verslingert’ was: (Zijn) oordeel baeckeloos vergiste sich in 't minnen,
En bad voor hemelsch aen, hetgeen maer aerde was.
Den 22 Oct. schrijft hij uit Groningen: Depuis que je suis de retour, je ne bouge presque de ceste court, où il faict assez triste à cause de l'absence de Madame; nous languissons tres tous après son retour. Le plus grand contentement que j'ay, c'est que je croy d'en donner à mon maistre. Le peu de loisir qu'il me laisse, je l'employe volontiers à la Musique où je fais toutes les parties accompagné de mon luth. Pour le mestier des vers je ne vaulx plus rien. La Poésie si elle n'est animée, elle perd sa vigueur. Je suis icy en un endroict où elle a aussy peu de force que parmy les habitants de Nova Zembla. Je ne fais que ruminer mes plaisirs passez, et vis de l'espérance que j'ay de vous revoir.’ In 't voorjaar van 1629 volgde hij zijn nieuwen meester in 't veld en bij zijne krijgsbewegingen, en richtte in den loop van dat jaar enkele briefjens aan Huygens: | |
[pagina 221]
| |
5 Mei; uit het kwartier van Hinten: Si j'ay aucun suiet de m'aimer à l'armée, c'est tousjours l'esperance que j'ay de vous y veoir; et si ce n'estoit assez de me veoir frustré de cest espoir, l'on me fait accroire que c'est faute de santé. De cecy je suis grandement en peine et vous prie de m'asseurer du contraire par un mot de vostre main, si tant est que la Nature est si équitable qu'elle aime mieux conserver les vrais hommes, que ceux qui ne le sont qu'en apparence. 11 Sept. uit Arnhem: Les bons amis que je me figure avoir parmy les estats me donnent la hardiesse d'aspirer à la charge de secretaire de Bois le Ducq, mais devant que de m'acheminer en ceste entreprise, je vous prie de me faire part de vostre advys et d'en parler à mons. le conseiller Huigen, mon vieux patron, qui en peu de jours se trouvera à l'armée et à qui j'ay révelé ce dessain et qui le louoit.’ Van daar, 16/26 7bre: Plustost que de croire, que le soin que vous avez tousjours eu de ce qui me touche, soit refroidy, j'impute ce silence au peu d'apparence qu'il y a que le dessain que j'avois sur la charge qui vous est cogneue, me doibt réussir. Je ne suis pas degousté de ma charge; tout ce qui m'y desplaist, c'est que dans l'estat où je suis, je fais le secretaire et tous les clercqs ensemble, & moy et mon valet nous nous debottons l'un l'autre. Mais je deviens si considérable à l'estat, que mon maistre croist que le publiq y patit si je me bouge de ma chambre. Et ce bonheur d'estre continuellement auprès de mon maistre, me cause de l'envie auprès des gens, à qui un sot bruict a donné l'appréhension que je suis Arminien, principalement auprès d'un certain Jesuite reformé, ou de la religion, si vous aimez mieux ce terme. C'est le bourgemaistre Ds dont je parle, un homme que quelque mine qu'il face d'estre sorty de la cour pour en estre desgouté, ne cherche que a s'y fourrer pour guetter les actions d'honnestes gens. Mais que vous importe-t-il, tout cela? De rien; je vous supplie seulement de trouver bon que je vous donne un eschantillon des raisons que j'ay de songer à me sauver dans une sorte de vie, moins exposée à ces monstres que celle des courtisans. Van daar, 29/19 7bre: J'ay esté esclaircy par Monsr Huighen de la valeur de l'affaire dont ie vous ai importuné ces jours passez, et n'y songe plus. | |
[pagina 222]
| |
Van daar, 22 Oct. Je vous viens parler en faveur d'un mien amy dict Capne Walkear dont la Compagnie est en garnison à. Doesburgh et tellement chargée de malades, que si on la sort de là, elle va estre ruinée. Parquoy je me trouve obligé de vous prier d'apporter ce qui est de vostre pouvoir à ce qu'en la distribution des garnisons elle puisse estre continuée aud. Doesburgh. Na dezen vriendendienst aan kapn Walkear, geen eerder bericht, dan in den volgenden zomer een aanbevelingsbriefjen voor een ongenoemd toonkunstenaar, 7/17 Aug. uit Utrecht geschreven, een honneste homme qui outre la perfection qu'il atteint au jeu du luth, s'est acquis des qualitez qui le mettent par dessus tous ceux de sa profession. Il me faict trouver la Haye en Frise, et m'empesche de me desplaire au mitant des marais. Il desire avecque passion d'avoir entrée auprès de vous, et combien que ses propres vertus et vostre courtoisie ne sçauroient manquer de luy en donner, toutesfois la cognoissance qu'il a de l'honneur que vous me faictes de m'aimer, l'a faict me demander ce mot d'adresse. Et partant je vous prie bien humblement de permettre qu'il vous baise les mains. Een maand later vinden wij Verburg te Leeuwarden, waar zijn meester toen was gaan hoshouden, maar 't hem niet veel beter dan vroeger te Groningen beviel, en hij dus steeds naar verandering bleef uitzien. ‘En ce lieu’ schrijft hij aan Huygens, où mon debvoir m'arreste plustost que mon humeur, je n'ay autre contentement que celuy, quy procède de l'espérance, que je me figure quelques fois de vous revoir: ce que je tenois pour asseuré à ce dernier voyage; mais mon maistre a voulu que je trouvasse cecy a dire à ma felicité en m'employant ailleurs à son département d'Utrecht. Je ne me sçaurois satisfaire en ce malheur que par la souvenance des preuves qu'il vous a pleu me donner si souvent de vostre faveur. Ce sont elles qui me donnent la hardiesse de vous aller dire les conceptions que j'ay sur la mort du Greffier Verdoes; c'est que je m'imagine que possible elle pourroit apporter du changement en la secretairie de Monsgr. le Prince d'Orange, fust ce par vostre moien ou par celui de Mons. Junius. En quel cas je vous viens supplier de penser s'il ne se pouvoit trouver aucun moyen pour me sauver de cet exil. Je ne m'arreste point au nom ny aux apparences d'une charge; il me suffiroit que vous la jugeassiez honneste, quand le reste se devroit suppleer par le pretexte de l'air de Frise contraire à mon naturel ou | |
[pagina 223]
| |
quelque autre. Mon humeur n'est pas si peu posée que je ne me puisse tenir en un endroict où j'aye suject de m'aymer, et croyez que quelque mescontentement que je pourrois avoir, je creveroy plustost que d'en faire semblant à autre qu'à vous. C'est vostre facilité et ceste franche ouverture d'affection que vous m'avez faicte, qui vous procure ceste familiarité. J'aurois mauvaise grace de vous entretenir icy d'un discours des desfaults de ceste cour. Vous me permettrez seulement, Monsr, de vous dire sans vanité, que je n'aspireray jamais à ce point d'habileté de passer pour honneste homme et ne l'estre pas, et que je ne sçaurois jamais faire fortune par les vertus des courtisans. Les mauvaises impressions qu'on a données autresfois à mon maistre, et à d'autres qui me pourroyent faire du bien en ces quartiers, plus de ma religion que de ma vie (qui sera de tout temps innocente, comme celle là est sans juste reproche) m'empesche d'exercer ma charge dignement et d'en tirer les profits qu'elle me devroit produire; le moindre de vos clercqs en a plus que moy. Outre qu'il me fault vivre en un païs où l'on ne sçait pas ce que c'est. En l'estat où vous me voyez, je ne doutte que je ne vous face pitié, et vous supplie qu'en cette occasion ou en telle autre que vous pourriez juger plus à propos, il vous plaise vous souvenir, Monsieur, du plus humble de vos serviteurs, J.V. Burgh. Dit Fransche schrijven werd na weinig dagen van een Latijnsch gevolgd, waarin hij èn zijn vrees te kennen gaf, dat zijn vorige klaagbrief niet terecht gekomen en in andere handen dan die van Huygens mocht zijn, èn zich tegen allen schijn van veranderlijkheid zocht te vrijwaren, maar tevens zijne vorige klachten nog verzwaarde. Huygens verlof vragende zijne verbittering soms in zijn boezem te mogen uitstorten, bejammert hij zijn verblijf op eene plaats, waar sycofanten en personen, door de Franschen des filous genoemd, alles vermogen, maar door rechtschapenheid niets verkregen wordt. Hij gelooft zich daarin echter eerder onvoorspoedig dan ongelukkig (infortunatum quam infelicem) te mogen noemen, daar hem niets veranderlijker, schijnt dan hofgunst en hij, in den korten tijd zijner ervaring dienaangaande, reeds verscheiden lieden, die ten toppunt van aanzien gestegen waren, tot een spot en schimp bijna heeft zien worden. De Muzen kwijnen, | |
[pagina 224]
| |
schrijft hij vervolgens, maar heeft hij daarentegen de study der Rechten weder opgevat; alleen neemt hij zich den tijd Huygens' verzen te lezen, gelijk laatstelijk zijne vertalingen naar Donne, tot welker bewonderaars hij niet minder dan zijne overige lettervrienden behoortGa naar voetnoot1. ‘Hemel! roept hij uit, hoe verre gaan ze niet het begrip der eeuw te boven, hoe verheven zijn ze boven de gewone verzenmakerij, zoo dat men thans wel zeggen mag, dat er iets gezegd is, dat vroeger nog niet gezegd was.’ In spijt van den kwijnenden dichtstaat, werd echter plotseling niet alleen zijn, maar ook veler Friezen dichtgeest wakker, bij 't vernemen van den hoon, Petrarcha's grafsteê door de hand van een onbeschaafd monnik aangedaan, en waarover eldersGa naar voetnoot2 reeds gehandeld is. Uit het volgende jaar vinden wij twee brieven: een bij 't terugzenden van die van Erasmus, hem door Huygens, naar 't schijnt, ter leen verstrekt; een tweeden van het ziekbed, waarop hem in den zomer de koorts geworpen had. ‘Monsr’, zoo vangt de eerste aan (uit Leeuwarden, 24 Febr.): Erasme vous fust allé veoir plustost s'il n'eust esté contrainct d'attendre mon retour; j'espère que sa venue recompensera ce qu'il y a de faulte en son retardement; s'il avoit l'âme si sensible, que lorsqu'il estoit sensible au clergé débordé, il n'employeroit autre apologie adversus istius hujusve saeculi male moratos Theologos, que d'estre aymé de vous, et seroit très aise de se veoir en un lieu si inaccessible à la calomnie que vostre chambre et vostre coeur. J'auroy mauvaise grace de vous en dire davantage en une mauvaise lettre, puisque je vous en envoye tant de bonnes qui vous asseureront de la sympathie qu'il y auroit entre vous et luy, s'il vivoit; en quel cas je le prierois de me prester, de ces périodes naïfves, dont la verité desireroit estre peinte, pour vous exprimer combien je suis, Monsr, Vre treshe Servr J.V. Burgh. ‘Une fièvre,’ zoo luidt de ander, qui depuis 3 sepmaines en ça me tourmente, m'a faict fuir les incommoditez de l'armée jusques en cette ville, avecq permission de mon maistre; où de tierce elle s'est changée en continue. J'y employe tous les moyens que je puis pour recouvrer ma santé, afin de me pouvoir | |
[pagina 225]
| |
rendre au debvoir: mais ce sont des choses qui ne dependent pas du pouvoir de l'homme. C'est pourquoy je vous prie d'asseurer mon dt maistre du desplaisir que j'ay de ce que je suis contrainct de m'absenter si longtemps de ma charge. A Amsterdam, dans mon lict, ce 27 Aougst, 1631. V.d. Burgh bleef in dienst van Graaf Ernst, tot een musketschot dezen, in 't begin van Juny 1652, in de loopgraven voor Roermonde velde; hij was met hem meê in 't veld getrokken, en richtte nog den 6n der maand, uit zijn kwartier, een briefjen aan Huygens, opdat men het lijk behoorlijk zou kunnen vervoeren; 's Graven hofmeester toch was te vergeefs naar Venlo geweest en met het bericht teruggekomen, dat daar geen vaartuig beschikbaar was. Van Verburghs volgende bewegingen geeft ons een briefjen van zijne hand, van 1 Oct. uit Amsterdam, bericht, waarin hij Huygens schrijft, zich, na den dood zijns meesters deels in Friesland, deels in Amsterdam opgehouden te hebben. In Friesland was hem 't leven - wij weten 't reeds - weinig aangenaam, en dacht hij er dus eerst ook niet aan, zich moeite te geven om in zijne betrekking te blijven. De laster, waaraan hij had blootgestaan, en die zoo ver ging, hem voor twiststoker tusschen Graaf Ernst en Prins Fred. Hendrik uit te maken; de haat hem door de kerkelijken toegedragen, en die hem een voor ieder eerlijk man ondragelijk wantrouwen brouwde; die beiden hielden hem daarvan terug. Maar ziet: ‘Depuis’ schrijft hij, il s'est offert une occasion de me sauver par un mariage, si tant estoit que je tinsse ma charge; une raison importante, ce me semble, et qui me faict vous prier bien humblement de m'assister de vre aide. J'entame assez tard cette affaire, il y faut des moyens pour porter coup. Je n'en scay point d'autre qu'une bonne lettre de recommendation de Son Exce à Monsgr le Comte Henry, et une vostre à Madame. Sans cela je viendray trop tard.’ Van 't een noch van 't ander kwam echter iets, en vinden wij Verburgh den 22n April van 't volgend jaar nog altijd in Amsterdam. ‘Daer is’ zoo schreef hij toen aan Huygens, daer is niet dat sich soo schrickelijck aen mijn in beelding vertoont als de ledicheit, en geen grooter pijn voor my als voor legger-op-zy | |
[pagina 226]
| |
te varen; om dit t' ontgaen, zie ick gedurich nae iets, dat my mocht besich houden. Hiertoe verscheen my tot Maestricht een bequaem middel, zo ick daervan blijde vader konde werden. De Commissaris van de monsteringh aldaer verthoonden, dat hy die, om verscheyden ongelegentheden, in het overquartier van Gelderlandt niet konde waernemen; twelck by verscheyden aenwysinghen van de Commandeurs tot Roermond en Venlo bevesticht wiert. Dit wiert by de Heeren Gedeputeerden ingenomen, alsof zy daeruyt iets t'mijnen voordeel zouden zoecken te wercken. Hierop zal mijnheer Staeckmans UEd. meininghe komen vernemen, die ick bidde, dat zulx naer sijn gewoonlijcke goetwillicheyt mywaerts gelieve t'overlegghen. So dit niet aengaet, versoeck ick dienstlijck, dat UEd. met de minste quetsinghe van sijne besicheden, Sijn Gen. Graef Willem (van Nassau) eens by gelegentheyt wil afvraeghen, of hy mijnen dienst, daer hy my door Sr Casembroot van heeft doen spreecken, voor aengenaem soude hebben. Dat ick UEd. dit derve verghen, dat doet de gunst, die ick altijt by deselve ontmoet hebbe: waervan ik het verflaeuwen met nederighen dienst, en wat haer in my meer zoude konnen aenstaen, zal zoecken te weeren, en voor te komen, dat de afgunst van een deel schijnheilighe pilaerbijters daer noyt op moghe hechten. - So UEd. my d'een of d'ander tijt sijns schrijvens waerdich acht, ick ben te vinden op de Heeregraft ten huyse van (zijn broeder) Hendrick Woutersz van Veen te Amsterdam. Hij erlangde, naar 't schijnt, de vermelde betrekking niet, en ook Graaf Willem schijnt zich zonder zijne diensten te hebben kunnen helpen. Met een ander aanzienlijk krijgsbeambte, Wolfert, Heer van Brederode, waren echter, reeds eenigen tijd geleden, onderhandelingen door hem aangeknoopt, die vervolgens tot een vruchtbaar einde zouden leiden; al werden ze voor 't oogenblik door de omstandigheid afgebroken, dat Heer Wolfert zich van zijn vorigen Raad - gelijk de titel was - nog niet kon ontdoen. ‘Après’, zoo had Verburgh den 1n Maart van dit jaar uit Den Haag geschreven, werwaarts hij opzettelijk voor die zaak gekomen scheen: après avoir passé un compliment de Gascon envers M. de Br. j'ay appris de luy comme il ne s'estoit peu desfaire de Sul.. Moy de m'estimer heureux d'avoir eu suject de baiser les mains à S. Exce; au partir de là je rencontray mille honestetés. Voila l'histoire de mon jour d'hier, que je vous eusse recitée de bouche si vos affaires ne me l'eussent empesché.’ | |
[pagina 227]
| |
Eerst op 't einde van 't jaar raakte de zaak met Brederode geheel in orde, en Verburgh als Raad in zijn dienst. Onderwijl had hij, in 't gevolg der HH. van Beaumont en Rutger Huygen, het bij Siegenbeek (bl. 18) vermelde reisjen naar Keulen gemaakt, van waaruit hij zich (Coloniae, in aedibus Bilderbeecquij) den 17n Sept., tot Huygens wendde, met verzoek, om zoo Pieter Coen, die hem en zijn medesecretaris des Prinsen, als klerk diende, het tijdelijke, gelijk dat aanstaande scheen, mocht afleggen, in zijne plaats te komen; 16n Nov. treffen wij hem weder in Den Haag aan, waar hij (ex aedibus Hackij, tabellionis publ., vico vulgo dicto: de Poten) om 't aandringen der onderhandelingen met Heer Wolsert vraagt, dien, als wellicht niet van veranderlijkheid vrij te pleiten, hij bang is dat hem anders ontgaan zal; terwijl evenwel zijn eigen waardigheid niet duldt een persoonlijken stap daartoe te doen; ook heeft hij in de mist van gister een verkoudheid in 't hoofd opgedaan, die hem dwingt een dag of twee het huis te houdenGa naar voetnoot1. Intusschen, gelijk gezegd is, de zaak ging door, en ondernam hij, als Brederodes Raad, den 9n Jan. 1634 de reis naar Den Bosch, om daar zijn nieuwen meester te vinden. Hij verzelde dezen nu voortaan op zijne krijgstochten en omzwervingen, en stond hem tevens, in zake van 't erfleen Brederode, met zijne rechtsgeleerde adviezen ter hand. In 't najaar van 1658 volgde hij met hem de Koningin-moeder van Frankrijk op hare reis door de NederlandenGa naar voetnoot2. In Jan. 1641 begeleidde hij hem, als Secretaris, op zijn gezantschapsreis naar Engeland, toen hij, met Sommelsdijk en Heenvliet, de Princes-royaal voor Willem II ten huwelijk ging vragen. In den tusschentijd zien wij hem, Juny 1659, zijn dichtluim weder eens botvieren: ‘Mijnheer’, schrijft hij, ‘In 't Canonickrijck van Utrecht, op de plaetsGa naar voetnoot3, daer men de voerluî te merct brengt, die Domingo GonzalesGa naar voetnoot4 in de maen voerden, ende | |
[pagina 228]
| |
daermen de vogels vercoopt, die Romen, soo men seyt, weleer voor de vinckenGa naar voetnoot1 behoeden; daer staet een huys met twee deuren aen straet, en een cleyn uytsteeckend wit deurken in sijn voorhooft, so dat het met eeren 't Huys te Deuren mogt heeten. Daer en woont geen Achilles, maer een vromen ridder;
Hy bidt wel, maer is geen begraeffenis bidder,
Want drinct men by lijcken, men betaelt niet een duyt,
Maer door dese deuren en raect men so niet uyt,
En al waer je Urgande, de onbekinde,
En je gingt met 't gelach deur, hy sou je wel vinde;
't Is een neerstich autheur die veel heeft geschreven,
AyalaGa naar voetnoot2 wou wel, dat het uyt was gewreven,
En verclaert al sijn boecken voor apocrijph;
Sy jaghen my oock schier de coorts op het lijf.
Dan het doet noch geen noot, ick ben van de vrinden
En hy slacht Joris Otten, hy weetet te vinden:
Op dese vermaerde en vermaeckelijcke plaets
Vond ick my dees daeg met veel vrolijcke maets;
Daer sat er een banckvast om schuld noch om schande,
Met een frisschen romer al op sijn hande';
't Is een hoochdijckheemraed van de Lopickerwaerd,
Dan hy loopt niet, of men maect hem met baerdwijn vervaert;
Die sou u dit selver hebben gesonden,
Maer het cost er toen qualijck uyt werden gevonden;
De tijd is cort, en de doot is snel,
Sy en costen niet scheuren, en waeren te wel:
Dus ging hy 't my met den hoop aanbesteden,
Met die hoop, datj'er mede sult wesen te vreden;
Gelijck ick oock soeck met die hoop te besteên,
Tot dienst van UE., mijn ziel en mijn leên.
In den Hage, den 27 Junij Tot zelfstandiger diplomatieke betrekking dan die van gezantschapsschrijver werd v.d. Burgh in 't jaar 1642 verheven, toen hij tot Nederlandsch Agent te Luik werd benoemd. | |
[pagina 229]
| |
Je vous viens rememorer ma poursuite, schrijft hij, den 25n Maart van dat jaar, uit Den Bosch aan Huygens, afin que parmy la presse de vos occupations il vous souvienne de Liège et de ma recherche. Messrs de Rynswoude et le grand Greffier y travaillent pour moi et preparent l'affaire, afin que ie ne m'y embarque sans bisant; s'il vous plaisait par rencontre leur en toucher un mot à mon advantage, cela me feroit grand bien; et si vous me declarez habile homme, ne craignez point, Monsr, que le faux tesmoignage, in casu pro amico, soit un péché mortel, et, pour consolation de vre conscience, ie tascheray de ne detromper jamais ceux qui me croiront tel. Het opzet gelukte, en vinden wij hem, den 10 Juny, op reis naar zijne nieuwe bestemming, te Maestricht. Quelque diligence, zoo schrijft hy van daar aan Huygens, que j'aye apportée à mon voyage, la difficulté de passer en seurté m'a retardé plus longtemps que je n'avois pensé. Outre que je ne trouvois point d'escorte à Bois-le-ducq, il m'y vint un aposteume entre les giaretsGa naar voetnoot1 de la jambe droitte; non obstant cela ie me suis hazardé avecq 15 chevaulx, et, après avoir 21 heures esté à cheval, arrivé icy Sammedy passé sans aucune rencontre; l'inflammation que cette fatigue m'avoit causée à la jambe m'a contraint de faire icy seiour iusques à cest heure; ie fais estat de pouvoir partir demain à l'aube du iour pour me rendre de bonne heure à Liége. Dieu me veuille faire la grace d'y estre utile serviteur à l'Estat et à Son Alze. Je n'escris point à S.A. pour ne l'importuner de redites, estant asseuré de l'assiduité des advis, que Monsr le Comte de Solms luy donne des conjonctures de pardeçaGa naar voetnoot2. A mon arrivée je trouvay le monde icy plus abattu, qu'il n'est à cest heure; ils se sont rasseurez et ont du courage. Je viens d'apprendre que le Cte de Harcourt a receu une recreue de cinq mille Picards; ce qui auroit faict retirer les trouppes que Don Francisco de Melo avoit laissées, pour observer la contenance de l'armée Françoise en Mons en Hainault et aux environs. Les gens d'eglise sement un mauvais bruict de l'armée Wimarienne; j'espère que nous en entendrons bientost le rebours. Quand ie seray a mon rendezvous, ie ne obmectray occasion de donner advis à S.A. de tout ce qui regarde le service de l'Estat et le sien. | |
[pagina 230]
| |
De gelegenheid daartoe viel hem echter in den aanvang niet meê: Deze stadt is schrael van tijdinghen, twelck ick my heel anders had ingebeeld; zoo schrijft hy, 5 July, en hangt tevens een weinig vleyend tafreel van hare inwoners op: Het land is schoon, maer als men 't volck aensiet, 't is of de Duyvel in 't Paradijs logeerde, daer een eerlijck man wilbraed verstreckt; berghen, bomen, fontainen, sijn aengenaem, maer s'en spreecken of derven niet spreecken, omdatse sien met wat volck datze te doen hebben; terwijl dan de Suylecoms, de Descartessen, de Campens, en sulck slagh van tulpen niet wel willen opcomen, so gevalt my den hof niet. Het land is so vol Roomsche Kalckmans, dat d'andere niet connen wassen. En al hoor ick hier noch so veel walsche en valsche musijck, so sing ik niet dan super flumina Babylonis in mijn selven, en herdencke: sou de Heer van Suilecom noch wel geheughen aen ‘'t Is alsof gij welbespraakter nog geworden zijt, sedert gij onder de Luikenaars vertoeft,’ zoo voert hem Barlaeus ergens te gemoet (‘Epist.’ p. 891), en hoewel dit bepaaldelijk van het Latijn bedoeld is, waarin hij met dien ijveraar voor de taal der Quiriten briefwisselde, mag het toch wel van zijne andere brieven ook zoo heeten; denkelijk heeft er zijne verandering van maatschappelijke werkzaamheid en staat het hare toe bijgebracht. In zijne afhankelijke betrekkingen van vroeger; moest ook zijne stemming, en vooral de toon zijner brieven, het kenmerk daarvan met zich dragen. In 't gezellig verkeer was hij anders om zijn geestige opgeruimdheid, zijn vrolijk vernuft geliefd. ‘Wij betreuren allen uwe verwijdering’ zegt dezelfde Barlaeus op de aangehaalde plaats; ‘gij placht onze meerdere destigheid door uw geleerde scherts te temperen, onzen professoralen ernst door uwe ongemaakte | |
[pagina 231]
| |
vrolijkheid.’ Zijn brief over 't Kanonikrijk van Utrecht laat iets van den toon doorschemeren, die hem dan eigen schijnt geweest, en in die uit Luik laat hij zich voortdurend vernemen. Zijne gezondheid blijkt er anders niet van de beste geweest te zijn, en sloeg hem dat wel eens wat neêr. Van den aanvang af was hij lijdend, en vond dan te Luik zelf geen baat voor zijn kwalen, maar moest die in Maastricht gaan zoeken; zijne kwade sappen, zoo schreef hij, 26 July, schenen zich thans door zijn arm te willen ontlasten en hadden daar eene ontsteking veroorzaakt, qui par la nonchalance de quelque chirurgien a Liege, m'oblige de venir en ceste ville (M.) pour me faire panser avec plus de soin; mais laat hij er op volgen, en tout ce qu'on y a appliqué icy, je n'ay trouvé tant de vertu medicinale qu'en vostre lettre du 10me de ce mois, laquelle ie receu au meme temps qu'un de ces bourreaux me couppait richement en mon malheureux bras, et me feit entendre le proverbe: 't is goet breê riemen te snijen uyt andermans leêr; d'une façon si rude, que sans la lecture de vostre lettre j'eusse succombé à la question. Dieu mercy, le danger que je courray, et quant et quant le chagrin que l'eloignement de mes amis de Hollande me causa à mon arrivée a Liége, sont passez, et il me tarde de n'y estre de retour; j'espère touttesfois que dans deux ou 3 jours je seray en estat d'y retourner. J'ay mauvaise grace de vous entretenir de mes deffauts, mais Monsr. la Nature veut que les malades ayent leurs recours aux Medecines, et nulle autre ne m'a jamais tant allegé la melancholie et la noire humeur que vos discours et sages advis. Pour des nouvelles de pardeça’ zoo besluit hij dan zijn brief, ‘il n'y en a que celle de l'election des bourguemres de Liége, qui se feit hier devant midy et ne se passa de longtemps si paisiblement; les deux qui furent eslus sont Caroli et Vasoul; à ce qu'on me depeind leurs humeurs, ils sont plus portez pour nos enemys que pour nostre estat. Ces pauvres gens exilez qui se tiennent en cette ville, s'en estoyent promis tout aultres; je ne vois pour cette année aucune apparence de leur rappel si cela ne vienne par autre voye; ce seroit touttesfois une affaire à desirer pour le service de nre Estat.’ | |
[pagina 232]
| |
Met den aanvang van 't volgende jaar riepen hem zijn geldelijke belangen naar Amsterdam, waar hij door bankbreuk gevaar liep het weinige geld dat hij had, te zien verloren gaan. Zijn verblijf aldaar voerde hem tevens weder te midden van den Muiderkring; Huygens was er zelf geweest, maar had zich weêr naar Den Haag begeven, en daardoor de vreugde van den ‘Amsterdamschen Helicon’ gelijk Verburg het noemde, doen tanen; en, voegt hij er bij: si au moins vous leur aviez laissé la belle Nimphe de Vaucluse, vous eussiez moins attristé tous les habitans de Parnasse; maintenant on accompare cela au ravissement d' Hélène, et Tessel trouvant à redire quelque chose en la comparaison des deux aimants, vous prépare de la besoigne qui peut estre ne vous déplaira pas. Hier elle estoit en cholère, Buiten zijne geldzaken had hem ook een zorgbarende ziekte zijns vaders, en dat langer dan zijn eerste voornemen was, te Amsterdam gehouden, estant obligé de ne quitter un père, qui a eu tousjours soin de moy, en une maladie mortelle; deze schijnt echter aanvankelijk gebeterd te zijn, om een derd'halve maand later een noodlottigen keer te nemen. Reeds was hij weder naar Den Haag teruggekomen, schreef hij 1o Juny van daar, tout chargé de nouvelles du Parnasse et de matiere pour vous faire rire, toen ik, vervolgt hij, fus tout aussi tost rappellé pour pleurer et pour veoir mourir mon père qui mourut le lendemain de mon arrivée. Hij had nu order de komst der Luiksche afgevaardigden, die binnen 14 dagen gewacht werden, in Den Haag te verbeiden, en hoopte dan de vroegere verbittering eindelijk ‘par une bonne et humide conférence à la Liégeoise’, te zien wijken. Bij zijn terugreis naar Luik hoopte hij het leger, waar zich Huygens | |
[pagina 233]
| |
toen met den Prins bevond, aan te doen, om hem une belle pièce de la farine de Claes Cloet en divers dialectes te laten zien, naar zijne meening le vrai mort-au-rats de la mélancholie. Attendez la farce. Le Sr Bannius, zoo besluit hij, vous baise tres humblement les mains; il est tousiours dans le meme ravissement de sa musique; et il n'en sortira jamais, s'il y demeure aussy longtemps, que je seray vre treshumble et obéissant serviteur.
Zijn wederkomst te Luik zou echter nog vrij wat vertraagd worden, en eerst na half November plaats hebben; ook zijn briefwisseling met Huygens bleef bijna even lang sluimeren. Den 9en der gemelde maand, geeft hij uit Den Bosch rekenschap van zijn lang stilzwijgen en langdurig oponthoud; 't is een lange geschiedenis, schrijft hij met de woorden van den latijnschen dichter, maar ik zal haar van meet aan beginnen: Après une longue et facheuse poursuitte qu'il m'a fallu faire à la Haye pour estre asseuré de mes gages, devant que de m'engager d'avantage dans une résidence si dangereuse que la mienne, dont j'ay eu la dernière depesche le 1r Sept. passé, je me suis disposé à partir pour le lieu ou mon devoir m'appelle; mais je me suis trouvé de pire condition que ceux que le vent et l'orage empeschent de sortir d'un port. La cavallerie estant en campagne, je n'ay sceu avoir aucune escorte asseurée pour un homme qui n'est pas à rançon, mesmes m'en estant addressée à M. de Staeckenbroeck, il en faisoit difficulté, nonobstant que ie luy monstrois un acte de Messieurs les Etats qui toutesfois ne s'addressoit qu'au Gouverneurs et Commandeurs des places où il me faudroit passer; de sorte qu'il m'a fallu languir icy plus de six sepmaines pour la sureté de mon passage. L'animosité du Président Rosa contre moy pour avoir empesché ses menées à Liége, m'oste toute espérance d'obtenir un passeport à Brusselles, non obstant que le Gouverneur de Limbourg l'aye demandé pour moy. Parmy tous ces deplaisirs je n'ay presque autre passetemps que de grincer les dents contre la gravelle et les atteintes des gouttes; tout cecy n'est rien auprès de l'inquiétude que j'ay à cause que je ne sçaurois m'acquitter de mon devoir envers l'Estat et S.A. Mais Monsieur je m'en rapporte à vous si ces obstacles ne sont legitimes et ne me doibvent excuser. Je me suis mancipé à vous les representer, comme à mon patron et bienfaicteur, vous suppliant treshumblt de les alleguer et mes- | |
[pagina 234]
| |
nager, pour me garantir contre tout soupçon de negligence et particulièrement envers S.A. Onmiddelijk bijna daarop deed zich echter eene veilige gelegenheid naar Luik voor, van welke hij zich nu haastte gebruik te maken; zijn eerste brief van daar is reeds van 17 Nov. en werd nu, in de beide volgende jaren, tot op 't midden van December 1645 - van een reeks andere gevolgd, die wij, als voor onze staats- en lettergeschiedenis niet onbelangrijk, hier achtervolgens doorloopen: Je suis enfin arrivé à Liége, schrijft hij den 17en, 29 Nov.: La sepmaine passée les Estats de Liége ont receu une fort courtoise lettre de M. le Duc de Longueville, concernant leurs intérets en ces conioinctures, avecq une enclose en leur faveur à Madme la Lantgrave; ie ne scauroy comprendre, comme quoy cela se rapporte au peu de satisfaction que M. d'Avaux et M. de Servient ont monstré avoir de cet estat et m'en rapporte. Don Francisco de Melo leur en a escript un autre, les exhortant de ne se laisser emporter en rien | |
[pagina 235]
| |
par les instances de la France, qui choque leur neutralité avec le Roy son maistre, et fait offre d'assistence en cas que la France s'en veuille à eux par main forte. On mande de Paris du 19me de ce mois qu'ordre seroit donné que les Régiments de Glanbure et Navarre, avecq 2 de cavalerie, s'acheminassent vers Touraine, poury chastier, à ce qu'on dit, les rebelles; que le duc d'Anguien seroit arrivé en cour. On confirme la reddition de Pontestura, et que les troupes de part et d'autre sont alleés en garnison. De Livorno, que le Prince Matthias de Florence auroit pour la deuxième fois defaict les Barberins, 9000 tuez sur place, canons et bagages prins; et on mande de Venise qu'après cette defaicte, il y a eu de la brouille à Boulogne entre le Cardinal Antonio et le Gonfaloniere de la ville, dont le premier fut contraint de se sauver hors la ville et l'autre la-dessus auroit abattu les armoiries du Pape, et remis celle de l'Empire en la place; que le Pape se seroit offert à quelque accommodement, mais que les Princes liguez sont resolus de passer outre et de jouer à qui mieux. Vous sçaurez de Bruxelles que Madme la Princesse de Pfaltzbourg s'est remariée avecq Don Carlo Guasco, et qu'il est envoyé au chasteau de Gand pour l'inégalité du mariage. Lord Gorisz est arrivé à Anvers pour aller en France à l'incognito. Je vous prie, Monsr, de communiquer à S.A. si vous iugiez quelques chefs dignes dans ceste lettre pour luy estre communiquez; et voudrois que vous trouvassiez bon que j'addresserai mes lettres ordinaires à vous, les remettant à vostre iugement, si ce n'est que le suiect soit si important qu'il doive estre directement representé à S.A. 8 Dec. Je vous rends graces infinies des sages advis qu'il vous plaist me departir, et confesse de ne m'estre jamais mal trouvé de les avoir suivis. Devant que de les avoir receus je m'estois radvisé touchant le changement de mon logis; et ayant entendu qu'il estoit créature d'un Prince que est désagréable à la France, celuy (nam. den muzikalen kanunnik) auprès de qui je me pensois mettre en pension, au lieu de changer de logis j'ay changé de pensée, pour ne me point exposer à la mauvaise interprétation d'aucuns de ses ministres. Pour le Vive, dont vous faites mention, je croy que c'est un advertissement pour l'avenir que vous me donniez plustost qu'un reproche du passé, ne trouvant aucune habitude en moy de me servir de ce mot; voire ie ne sache de l'avoir iamais prononcé, si ce n'est par inadvertence; et suis si scrupuleux de me trouver en des compa- | |
[pagina 236]
| |
gnies là où cette parole puisse venir à propos, que mesme ie ne me suis trouvé iusques icy en aucun festin publicq, encore que j'aye partout esté prié; non pas pour esquiver ce mot là, que ie n'ay jamais compris d'aucune consequence, mais pour ne donner point de suiect de mesdire de mes actions. Au reste l'amitié avecq Mons. Henny n'est pas pour cela rompue, et ne perdray point d'occasion de procurer à M. Bannius un antagoniste non vulgaris notae. 21 Maart 1644. Je vous prie de ne trouver mauvais que, parmy ceux qui ont l'honneur de cognoistre voz vertus, je face profession de confession, que j'en suis ravy pardelà l'admiration que elles donnent aux autres, et que je m'emancipe quelque fois à parler de ce que j'en crois sçavoir. C'est ce qui m'a donné la hardiesse, parlant de votre science universelle, de dire que lorsque vous vous delassez des affaires publiques, la musique ne tient pas le dernier lieu de voz divertissemens. Egidio Henny, chanoine et chantre de l'Eglise St Jean, en a pris suiect à tacher de s'insinuer en voz bonnes graces, et m'a prié de vous envoyer les petis eschantillons de son art: je ne doubte nullement que vous ne les preferiez à ce que plusieurs de sa profession pretendent de faire, et particulierement à la composition de notre heterodoxe (Bannins), dont la nouvelle invention luy semble suen̄os viejos de Sabinas et Zorlino; je m'en rapporte à votre iugement. Ce pacquet vous eust esté addressé plus tost, mais l'indiscretion des ordinaires me l'a faict remectre pour en accompagner M. Wouters, le baillif de Herstal, qui en vostre consideration me fait beaucoup de courtoisie. 21 Juny. Je puis dire maintenant sic me servavit Apollo; car sans la lettre qu'il vous a pleu me faire le 16e au camp, je courroy risque de perdre la bonne grace de M. le chantre; il ne sçavoit à quoy imputer vostre silence: s'il le devoit prendre à mépris (lequel pourtant je luy ay bien faict comprendre estre bien esloigné de vostre civilité et de ses mérites), on en iette la coulpe sur moy, dont vous m'avez maintenant deschargé; je vous puis asseurer que vous vous l'estes totalement acquis et qu'il prend un extreme plaisir à vous plaire: de sorte que ie croy que i'auray peu de peine à en tirer des pièces à voce sola, puisque ce sera pour vous; reste à bien boire à vre santé. Le fils de M. HeinsiusGa naar voetnoot1 | |
[pagina 237]
| |
passant n'agueres par icy pour Spaa, me dict que voz Poésies etoient achevées et que l'imprimeur n'attendoit que la Préface; j'en ay parcouru une bonne partie avecq M. Barlaeus estant à Amsterdam, et pretends comprendre les pointes. Je chéris les Epigrammes dont le sens ne se rend pas d'abord, et m'estimeray infiniment heureux si, par vostre grace, j'en puis jouir icy en ma solitude, qui n'est pas pourtant si chagrineuse qu'elle ne me laisse assez de bonne humeur pour preparer de la matière pour rire, et prétends vous faire entendre à nostre première entreveue une pièce que ne devra rien à: qué kijker in de middernack in, et: point de diable vous clabak geven; basta. - Il n'y a rien icy qui merite d'estre escrit à S.A; l'attente en laquelle tout le monde est du succès des armes de France en Flandres tient touttes les nouvelles en suspens. Le marquis de Castel Rodrigo seroit encor à Namur; il montre n'avoir point de haste à participer au blasme de Don Francisco, dont on le croid estre à la veille. Je croy n'avoir pas failly d'avoir remonstré aux bourgeois de Liége, qu'ils avoyent trèsmal faict d'accorder passage à 3 barques chargeés d'armes pour Namur, et que par telles choses ils courroyent risque de perdre la franchise du passage d'icy à Hoey que n'aguères Messeignrs les Estatz leur avoyent accordez; ils en donnent cette satisfaction, que le consentement n'a esté donné qu'au regard des représailles données à Namur contre ceux de Liège. On me vient icy rompre la teste de la part de Carancy pour avoir un passeport; il m'est fort indifférent s'il l'obtient ou point. (Verg. echter het volgende schrijven.) 28 Juny. On m'a donné une recharge touchant le passeport pour le Commisre Espagnol Caransy; certes si par vostre faveur il le peut obtenir, ie me puis promettre d'en avoir un à ma fantaisie du costé de l'enemy, qui autrement en fait bien de difficulté. C'est un Saint qui ne fait guères de miracles, si ce n'est cettuy-ci qu'il me peut faire passer en Hollande en toute seureté où autrement j'ay bien de la peine. C'est pourquoy je vous prie de luy departir cette grace. Tant plus long terme qu'il vous plaise prendre pour led. passeport, de tant plus longue durée sera le mien. Volgt het Latijnsche schrijven in dank voor de Momenta Desultoria, in dezer tweede uitgave (1655) onder de rescripta meêgedeeld. | |
[pagina 238]
| |
50 July. Celle qu'il vous a pleu me faire le 21 de ce mois, a apparemment manqué l'ordinaire de Dort, puisqu'elle ne m'a esté rendue que hier au soir. Dans la lettre que je me suis donné l'honneur d'escrire, quant et cette, à S.A., vous verrez les raisons que j'ay eues de ne rien asseurer legèrement de la marche du Duc de Lorraine, veu sa chancellante façon de faire, iusques à ce que ceux qui se trouvoyent sur le lieu, lorsqu'il devoit passer à Givet, m'ont dit qu'ilz ne sçavoient juger si c'estoit marche ou reculement. Le bon Egidio Henny confessera vous avoir mille obligations pour la faveur qu'il vous a pleu luy faire en luy envoyant un passeport; sur l'esperance de l'obtenir, il s'est hazardé de se mettre en chemin et est à présent à Bonn, là où je luy ferai tenir sond. passeport. 6 Aug. Le gros des affaires estant maintenant en Flandre, il ne se passe rien icy qui merite de vous estre mandé; j'ay creu mon devoir pourtant de vous faire sçavoir qu'on m'a informé que Liviorum SatrapaGa naar voetnoot1 auroit quelque commandement sur des trouppes en vos quartiers (d.i. in Staats Vlaanderen, waar Huygens toen in 't leger voor 't Sas lag) que l'enemy voudra emploier contre le dessain de S.A.; j'espère que vous m'entendrez en vous souvenant de vostre peintre de Leide. Selon touttes mes supputations cet homme là estoit un des chefs de la ligue des ἀντισπάνις, dont S.A. m'avoit donné ordre il y a deux ans de m'informer. Si vous me comprenez, Monsieur, ie vous donne à considerer, s'il ne seroit pas à propos de le mesnager pour s'en servir en ces conioinctures. Je ne sçay si vous sçavez que Dieu a retiré de ce monde le pauvre Bannius; j'espère qu'il entendra meilleure Musique, qu'il ne s'est imaginée estant en vie; s'il avoit des enemy il avoit l'âme bonne. La grosse DondonGa naar voetnoot2 m'a faict l'honneur de venir prendre la collation dans ma maison, elle m'a prié de vous faire ses treshumbles, baise-mains. 23 Aug. Le Baron d'Eschelbecke, Grand Maieur de Gand. Pour la grosse Dondon, c'est celle aupres de la quelle vous avez esté logé autrefois à Maestricht. Cecy vous servira de commentaire sur ma précedente. Je ne bougerai d'icy tandis que nostre armée sera en campagne de peur de perdre des occasions qui puissent peut-estre concerner le service | |
[pagina 239]
| |
de S.A. Je vous ay grandissime obligation de ce qu'il vous a pleu me dire en peu de mots où on en est en nostre camp. J'use des mots d'un general d'armée sans y prendre garde, à cause que le fruict de cette campagne concerne generalement tous bons suiects, et y apportant chascun ses voeux nous pretendons tertous avoir part au succèz. Que deviendra Don Francisco de Melo à la fin? la Fortune le balouette d'une estrange façon et la haine du peuple le talonne. On me dit qu'en Brabant on ne prie plus dans le Pater: libera nos a malo, mais: libera nos a Melo. Si vous iugez à propos que ie vous envoye en cette conioincture les lettres et offres du party que je vous nommay en lettre Grecque dans ma précédente, ie n'en manqueray à vostre premier commandt. 27 Aug. (Le Bn d'Eschelbeeke) est un homme qui tranche du grand. Le Cardl de Richelieu l'a fait pratiquer pour une affaire, tousiours avecque des promesses de duchez ou Pairies. Il le faudroit traitter un peu à l'advenant. Il y a icy des marchands fort portez au service de S.A. et entendus aux humeurs de la Flandre, qui sont d'opinion que si on semoit des billetz dans la ville de Gand, qui promeissent liberté de conscience et seurté des biens et benefices de tous ceux qui se rangeroient avec l'Estat, cela auroit un effect incroyable. Mons. le Duc de Bouillon, ayant receu les nouvelles de la mort du Pape à Urbin, n'en a bougé depuis; il a esté confirmé dans le Géneralat de l'Eglise par le Collége des Cardinaux en cet interregne; ils se sont enfermez dans le conclave le 9e de ce mois pour eslire un Viceroy pour Ne Seigneur, qui sera un Barbarin, nonobstant que le Duc de Parme soit entré en Rome comme Gonfaloniere de l'Eglise pour l'empescher. 50 Aug. La nonchalance, ou plustost la malice du maistre des postes en cette ville, est cause que mon pacquet du 27 ne vous sera rendu qu'avecq la presente. Certes j'en suis affligé, et la faute d'autruy m'a causé de l'inquiétude; doresenavant en telles occasions j'envoyeray des exprès. Beck est tousiours logé avec ses 9 regiments le long de l'autre costé de la Meuse, sans qu'il y ait plus d'apparence qu'il passe, mais plustot qu'il rebrousse, veu qu'il est asseuré que le Duc d'Anguien descend le Rhin avecq toute son armée. Je suis bien en peine de la coupure de la digue de la mer, que l'ennemy s'est reservée pour eluder les approches de Monsgr et Maistre, et en comprend bien l'incommodité, veu que le flux et reflux la puisse approfondir. J'espère toutesfois | |
[pagina 240]
| |
que cela n'empeschera pas qu'on n'en vienne à bout, en que bien tost je vous verray tout victorieux à la Haie. Zijn wensch werd, door de verovering van 't Sas (5 Sept.) weldra vervuld, en keerde hij toen in Mei van 't volgende jaar naar Luik terug. 27 Mei 1645. L'amitié a combattu mon devoir et l'affection de mes amis m'a si bien sceu dresser des embuches, que ie ne suis arrivé icy qu'avant hier au soir. J'ay creu de mon devoir de vous en donner advis, afin que lorsqu'il vous plaira m'honorer de voz commandemens, ils ne me puissent manquer. La première bien venue m'a esté donnée par deux dames dont Madlle Nijs n'estoit pas la plus laide. Elle m'a prié de vous présenter ses treshumbles recommendations, et de vous adviser qu'elle a receu le passeport qu'il vous a pleu luy envoyer, dont elle se sent infiniment obligée. 30 Mei. Hier je fus veoir Madlle Nijs & luy monstray vostre pourtrait, dont elle se monstroit ravie, & il me falloit boire à vostre santé, à la mode de Liége, en quoy elle se monstroit dame de raison. Je prens la hardiesse de vous envoyer 2 ponçons de biere de Liège, lesquels j'addresseray à vostre logis pendant vostre absence. 31 Mei. Un messager venant de Namur debite icy pour asseuré que Beck avecq ses trouppes doibt passer aujourd'huy par lad. ville. Les trouppes du Duc de Lorraine ne bougent pas encore. Luy pour sa personne faict tousiours 1e mécontenté, nonobstant le grand present qu'il a receu. Le marquis de Castel Rodrigo et Piccolomini devoient partir de Brusselles le 27e du courant. Je suis sur mon depart pour faire un voyage à Maestricht. 18 July. Isti mortales quibus carmina non scribuntur et ad fontes Spadanos hic transeunt, mihi huc usque tantum negotii facessere, ut vix officio meo, vix mihi satisfacere potuerim. Hinc illud silentium, vir Nobilme, ab eo tempore, quo fretus tua facilitate, ausus fui litteras ad te scribere stans pede in uno; accessit, quod postquam sors mea (qua vel maxime contentus forem nisi tui carendum esset) a te divulsit in tantam animi aegritudinem incidi, ut me nec ingenio, nec corpore vegetum senserim; | |
[pagina 241]
| |
id adeo, quod in ista morum studiorumque distantia, quam hic offendo, omnis εὐτϱαπδλία, candor, comitas, et quidquid mihi bonarum partium ab aliis tribuitur, mihi sint dediscenda; et quod in hoc conflictu maxume me urit, carmina cum volui scribere, non potui; sed hunc dolorem dies adimet; quod non omnia ex voto Illustrissimi patriae Patris in castris succedunt, id magis doleo: loci natura, pluviae continuae, et hostium non spernendae copiae in istis oris facile aras et focos defendere possunt. Interea te bene valere, quod ex literis clar. Vicofortij intellexi, gaudeo. Cerevisiam nec dum misi ob aestum Seirij qui instat. 14 Aug. (uit Spa). Sçachant que jamais vous ne m'avez mis du nombre des beuveurs d'eau, je m'asseure que vous serez estonné de voir cette lettre de Spaâ, où certes, à moins d'avoir eu l'honneur d'estre desbauché de Monsr d'Obdam, ie ne fusse point allé; mais, Monsieur, ayant sevré si longtemps de la compagnie de si honnestes gens, j'espere qu'on ne m'imputera à faute d'avoir fleschy à ses semonces. 2 Sept. (Luik). Il a passé icy devant deux jours un Lorrain demeurant à Brusselles, appellé Charles Bosmar, en intention d'aller trouver S.A. à l'armée, avecq une lettre qui s'addresse à vous; il alléguoit pour suiect de son voyage l'emprisonnement d'un sien fils pris par les Parlementaires en Angleterre, dont il tascheroit procurer l'eslargissement par la faveur qu'il se promettoit de trouver en Hollande; mais comme je remarquay par ses discours, qu'il parloit avecq une grande cognoissance des intérests du Duc de Lorraine, et que par tout raisonnement la relaxation de son fils s'obtiendra plus aisément par les ministres du parlement à Brusselles et Anvers, que non pas en nos quartiers, je l'ay prins pour un pretexte, et croy qu'en ses conioinctures il vous parlera d'autre chose: tousiours je ne doute que vous ne le iugiez un suiect capable pour negotier; ie prends la hardiesse de vous en donner advis, afin que cet homme là venant auprès de vous, le puissiez menager selon vre jugement et discretion à qui je m'en rapporte.’ 14 Oct. Enfin Mons. d'Obdam ayant recouvré sa santé, va partir aujourd'huy pour l'armée avecq Mons. Hinderson; certes ces Messrs ont bien par tout icy faict l'honneur du païs et ont bien faict comprendre | |
[pagina 242]
| |
aux Liégeois qu'il y a d'honnestes gens en Hollande. Ils ont peine de n'avoir point de part à l'honneur de la conqueste que S.A. va faire; véritablement il pend un grand orage sur la coste de l'ennemy, et il est menacé d'une terrible catastrophe sur l'arrière saison et quand il croyoit la campagne faicte. Je prevois que ce grand Prince ne se servira plus de ce tiltre de visconte héréditaireGa naar voetnoot1 inutilement, et qu'il va mettre les confiscations de ses terres et biens parmy les choses du siècle passé. Et par les lettres d'Anvers qui me sont continuellement communiquées, ie comprends que l'assection que les bons bourgeois ont tousiours portée à ce grand héros, son père, et le goust de son doux gouvernement n'y sont pas perdus encore; tout le pays bas est en crise. Et nonobstant cela il y a des esprits en ces quartiers qui se plaisent à faire des pasquils sur les victorieux. Je ne sçay, Monsieur, si vous avez veu un livre intitulé: Syllabus seu Bibliotheca Gallo-Suecica; il est plaisant mais aigre; ce sont les dernières convulsions, dont ils attendent leur guérison; Sy maecken pasquillen
En connen pas quylen,
disoit Roemer. S'il vous plaist de l'avoir je vous l'envoyeray. Intusschen naderde het tijdstip, dat Van der Burgh zijn Agentschap te Luik voor eene nieuwe betrekking zou vaarwel zeggen: die van Secretaris der Staatsche Gevolmachtigden tot den Munsterschen vredehandel. Het was Huygens, die hunne aandacht daartoe op hem vestigde, en al moest hij aanvankelijk vreezen, zich een ander te zien voortrekken, viel hem toch de benoeming - hoewel niet zonder sommiger weerzin - ten deel. Zijn laatste schrijven uit Luik wijdt ons in zijn onzekerheid in, zijn eerste uit Munster (17 Maart van 't volgende jaar) in zijne verschillende ervaringen bij den aanvang zijner nieuwe bestemming; wij begeleiden hem, bij deze als bij de vorige, naar den inhoud zijner achtervolgende brieven. 16 Dec. 1645. Quam quam non uasim sperare negotium illud de quo Cl. Vicofortius nuper ad me scripsit, confieri posse; non minorem tamen tibi habeo gratiam, quod dum Illustr. Dni Plenipotentiarij deliberarent | |
[pagina 243]
| |
super electione eius, qui ipsis a secretis esse possit, amicam mei mentionem injicere dignatus sis. Si recte calculum posui, credo Aquilium mihi praelatum iri, memorem Junonis ob iram; nunquam enim mihi recte convenit cum istius Divae avibus; Aquilio nihil detractum velim, sed num me instructior sit ijs partibus quae ad spartam illam exornandam requiruntur, illorum qui me recte norunt iudicio relinquo. Avide amplexus fuissem istam Provinciam, ut me expedirem ex eo loco, ubi nec pietatem nec amicitiam colere tutum est; si aliter cessit, ego me mea fortuna involvam. Intra decendium spero me te visurum, quod quidem inter praecipuas felicitatis meae partes deputo. Cerevisiam propediem accipies iam a tribus mensibus coctam; suspensa hedera opus non est, sed desino Bacchi saeva confundere. Vale vir nobilissime et me amare perge. Leodij XVI Dec. 1645. 6 Maart 1646, Munster. Monsieur. Les indignitez que dès mon entrée dans ma nouvelle charge j'ay receues de quelques uns d'entre mes maistres, m'ont si fort navré le coeur que j'en ay presque perdu la parole, et me suis retenu de vous escrire de peur de vous troubler de mes plaintes. Je me suis armé de patience afin que mou deplaisir ne vinst à vos oreilles. Curae leves loquuntur, ingentes stupent et lupi Maerin videre priores, A la fin, monsieur, je m'eschappe, et ne trouvant après Dieu autre recours qu à vous, je m'emancipe à vous faire l'histoire de mes rencontres en un chiffre qui vous sera fort intelligible: l'oiseau de Junon m'a donné un baiser d'Iscariot; son vol devers vos quartiers m'est de mauvais augure; je say qu'il tache de me miner, et sa correspondance avec le milan pour qui, de son ordre, on loue icy un nid, ne m'est pas sans raison suspecte. Il a charmé le jar et l'oiselet que Mr de Dorp eust voulu changer en navire pour l'orner de la divise: die mijnen naem &c. Cettuy-ci, voyant quil avoit trop précipité l'affaire s'en est bravement deschargé sur mes espaules, & s'est plaint de ma lentitude à M. de Noirmont, se trouvant engagé si avant, que sans ce prétexte il n'auroit sceu donner satisfaction sur les instances que les Espagnols faisoient pour avoir response sur leur proposition. C'est peu de chose mais c'est tousjours me décrediter dans l'un et l'autre party, et me pourroit empescher de rendre de bons offices à qui s'en doibt. Je ne vous sçaurois celer, Monsieur, qu'il y a des ministres d'Espagne qui sont jaloux de ce qu'on ne parle des intérests de S.A. qu'à M. de N., il y en a d'autres qui voudront avoir part à ce gré. Je vous en pourrois | |
[pagina 244]
| |
dire davantage, mais on guette mes lettres et il ne part point d'ordinaire pour La Haie, qu'on ne me defende rigoureusement d'escrire. Celleci part à contrabande. On ne me sçauroit pourtant empescher de vous declarer que j'ay eu une extreme joye d'entendre, qu'on a choisi M. votre fils pour vostre second; c'est selon la maxime de vostre famille: fortunam inter dubia, virtutem inter certa numerare. 24 Maart. Litterae, quas nuper indignabundus ad te dedi, vir nobme, si ad manus tuas pervenerint, salva res est; metuebam enim ab interceptione; traditas autem ex eo autumo, quod ab illarum missione ingens malacia meis curis successit, quam nemini nisi tuae curae acceptam refero. - De publico negotio non est quod dicam; at quidem de otio quo, dum Hagae deliberatum omnes diffluimus, hactenus in praeliminaribus et illis quae nihil ad edictum Praetoris versati sumus, ac etiamnum in limine subsistimus; ita ut historiae hujus pacificationis vera inscribi posset: Nihil seu res gestae in negotio Pacis Monasteriensis. Interea nos tanquam in hara saginamur, cui certe haec civitas non absimilis est, et si nutrimentum aliquid ad genium hominis et naturae confert, vereor nos omnes brevi Ulyssis socios futuros. Vale vir nobme et me amore tuo dignere. Datum in hara Monasteriensi vel, si mavis, in congressu celebrium λογοποιῶν. VI Cal. Apr. CIɔIɔCXLVI. 24 April. J'espere que l'indignation que je semble meriter par mon silence sera moderée par la lettre cijoincte, dont le double auroit esté envoié à S.A. si elle ne sembloit sentir sa reproche; je suis soupçonné pour la moindre decouverte qui se faict à La Haie. Mais, Monsieur, puisque je voy la continuation du traicté résolue, et qu'on se prépare pour la campagne, je me suis resolu de n'estre plus muet, ny de vous laisser parmy le bruict de la guerre sans cognoissance particulière de nos affaires; et à cette fin je me donnerai l'honneur de vous envoier un chiffre par le premier ordinaire. - Pour des nouvelles il semble que l'Empereur et la France ne sont guaires loin l'un de l'autre, ni aussi la Couronne de Swede, laquelle on dit icy ouvertement estre accordée avec l'Empereur. Monsr de Servient est party pour Osnabrug; en ces conjoinctures il est à croire que ce n'est pas pour enfiler des perles. Mr le Comte de Trautmansdorf a dit ouvertement au Comte de Witgenstein, Ambassr de Brandenborg, que l'Empereur veut la paix dans l'Empire | |
[pagina 245]
| |
à tel prix que ce soit, et qu'on ne sçauroit donner satisfaction aux Suédois sans leur céder la Poméranie, ou du moins une considerable partie; que son maistre ne devait pas faire difficulté de laisser glisser pour la paix commune une terre dont il n'estoit pas en possession; que l'Empr laschoit l'Alsace aux François qui depuis six cent ans n'avoit esté separée de la maison d'Autriche. Les villes Anséatiques ne monstrent que trop evidemment, qu'elles ne prendront pas esgard à leur interests au regard de la Pomeranie, et qu'elles ne veulent pas sembler s'opposer à la paix publique. Je ne doubte que M. de Noirmont, passant à la Haye, ne vous ait donné touttes les asseurances du monde touchant la satisfaction à donner à S.A. au regard de ses interests dans ce traicté, lesquelles je vous puis confirmer et vous asseurer, que tous les ressorts n'attendent qu'après l'occasion pour faire leur effect. Hier au soir, aiant l'honneur de me trouver dans le cabinet de M. le duc de Longueville, M. le Comte d'Avaux me disoit, que S.A. avoit souhaité souvent, que dix ans de l'aage de Mgr le Prince d'Orange puissent estre remis sur Monsr le Comte de Dunois son fils, et qu'il en puisse de tant rajeunir. Je n'ay pas si peu de philosophie que ie me flatte des faveurs des grands, et ne les gouste si elles ne sont solides et veritables; mais je seroy bien trompé, si avecq bon fondament je ne m'asseuroy de la bienveuillance de S.A. de Longueville et de Messieurs ses collègues; de quoy je me rapporte à M. de St Tibal, en cas qu'on ne l'ait pas tué à Dusseldorp à force de boire. Au reste, Monsieur, ie vous apprends pour estrange nouvelle, que je deviens sérieux, soupple, & de cire; & que j'ay faict trefves avecq mon humeur, At quamvis tacet Hermogenes, cantor tamen atque
Optimus est modulator.
Je croiois, Monsieur, vous envoyer dans cette boîtte vre pourtrait en bas relief, mais il me semble que le maistre n'a sceu representer qu'un visage qui se rapporte à l'air de vre famille; touttesfois le peintre qui est venu icy avecq recommandation de S.A., et qui a l'honneur de vous cognoistre, le iuge maistre en son art, et capable de suivre exactement l'original s'il l'avoit devant soi. 1 Mei. Dans ma precedente je vous ay notifié le peu de différent qu'il y sembloit avoir pour l'accommodement de l'Empereur avecq les deux Couronnes, particulièrement avecq celle de Suède, laquelle on avoit | |
[pagina 246]
| |
commencé à amorcer de la Poméranie et d'autres grands avantages; mais comme ie vous ay mandé que M. le Comte de Servient estoit party d'icy pour Osnabrug, ie vous viens apprendre son retour en cette ville, et que depuis les affaires sont bien changez en ces quartiers là. Et de faict, Monsr, quelle apparence que les autres concluent sans que la France y consente, qui faict maintenant la plus considérable partie de l'Europe; la Suede se seroit declarée sans retenue de ne rien faire hors de saison au desadvantage de la France, quelques belles offres que l'empereur luy face. 9 Mei. Depuis le retour de Messrs de Heemstede et de Knuyt on a entamé la besoigne. Sammedy passé Messrs mes maistres ont esté veoir les Plenipotentiaires d'Espagne avecq deux actes touchant les preliminaires, lesquels sans aucune ceremonie ils ont signé incontinent. Lundy au matin je delivray à Mons. le Comte de Penuranda un acte par lequel les Espagnols promettent et s'obligent, de procurer un pouvoir du roy d'Espagne, conforme à celui que l'Estat en désire. Les | |
[pagina 247]
| |
Espagnols ont tout ceci passé avecq une telle promptitude, que lorsque je le contay à M. d'Avaux il s'en monstroit fort surpris, les Ambrs de France, ayant esté abusé par les mediateurs qui leur avoient asseuré, que l'Estat ne trouveroit pas son conte en allant chez les Espagnols. Hier la France a esté veoir nos gens ad sufflaminandum, que, ne fust nostre serment faict au roy de France touchant la négociation, la paix estoit faicte. Les Espagnols n'ont en rien reproché nre pouvoir. Je scay de bonne part, que l'Espagne nous accordera tout le contenu du traicté dans lequel nous entrerons tout de bon en peu de jours, hormis les articles touchants l'exercice de la religion de part et d'autre, et ie croy que S.A. aura tout ce qu'il demande hormis les biens Ecclésiastiques. 11 Mei. Par les deux actes ioints à la lettre de Messrs et Maistres, qui s'adresse à S.A. vous verrez que nous sommes à bout de touts nos préliminaires. Et i'ay ordre d'aller de ce pas trouver Messrs les Plenipres d'Espagne, et de leur notifier que M.M. les Plens de l'Estat sont prests à entrer en traicter. Le iour d'hier et d'huy sont passez en la resomption des articles sur lesquels on traittera; et comme je vous ay escript par ma dernière, les Espagnols sont disposez à ne faire grande difficulté pour accorder le tout, si ce n'est que le changement du premier article les chocque, qui maintenant declare les Provinces Unies positivement libres, sans aucune reflexion au traitté dont on a dressé auiourd'huy la teste avecq intention que tout passera conioinctement avecq la France; ce qui ne s'est pas passé pourtant sans contraste. M. le Cte de Trautmansdorf a faict communiquer à la France, au moien de Mrs les médiateurs, que l'Empr laissera le fort de Brisach sur le Rhin à la France, pourveu que la ville soit demantelée; qu'il offre au Duc de Brandenborgh l'Evesché de Halberstadt en recompense de la Pomeranie, et à condition qu'en cas que la Reine de Suède, son successeur, ou successeuse viennent à deceder sans laisser des hoirs masles, la Poméranie retournera à l'Electeur ou à la maison Electorale. La clause du dernier traitté faict entre la France et l'Estat, qui contient marque de perfidie, m'a faict eschapper le mot de serment dans ma derniere lettre. Je vous supplie, Monsieur, de me pardonner, si la presse des affaires me faict parfois faire des brouillons plustost que des lettres. Met dezen brief nemen Van der Burghs mededeelingen over | |
[pagina 248]
| |
de Munstersche onderhandelingen een einde, en vat hij de pen niet weder op, voor hij, meer dan een jaar later, bij een uitstapjen naar Holland, waaraan hij dringend behoefte kreeg, van Haarlem uit het volgende schrijft: Monsieur. Si le silence envers son bienfaiteur estoit en touttes occasions une marque d'ingratitude, ie serois coulpable d'un crime dont la nature a aversion, et qui destruict toutte la société humaine: mais puisqu'il y a des conioinctures auxquelles il tient de la prudence, et que la curiosité que vous avez pour les affaires publiques n'est que fort moderée, outre que la cognoissance vous en vienne de personnes qui ne les peuvent cacher sans offenser l'Estat, je ne doubte que vous ne m'accordiez mon absolution. Je parle en termes de l'Eglise Romaine, y ayant tantost deux ans et demy que je n'en ay veu d'autre que spirituellement. A la fin, Monsieur, après avoir faict un long seiour en des lieux où les hommes font leurs dieux, j'ay obtenu permission de l'Ambassade de l'Estat de faire un tour en Hollande et m'estoit promis l'honneur de vous aller veoir; mais apprenanticy qu'à La Haie on ne parle que de la Ligue garantie, de la Trefve en Portugal, de la Catalogne, de la separation de la maison d'Autriche d'avecq celle d'Espagne, et d'autres facheuses matieres dont j'ay les oreilles plus batues que n'est le pavé du Louvre, ie me reserve cette félicité iusques à cette heureuse conioincture que le genie de la France s'entendra avecq celuy de nostre estat, et me prepare pour m'en retourner vers le royaume de Jean van Leide. - De Haerlem le 25 Juin 1647. Twee jaar en drie maanden later - en dus lang na 't sluiten van den vrede; hij had intusschen eene zending naar Weenen gehad, maar schreef van daar niet; - vinden wij Verburg weder op zijn vorige standplaats, Luik, terug, toen even min als vroeger met plaats en landaard ingenomen. Hij had tot zijn leedwezen Holland verlaten, zonder van Huygens afscheid te kunnen nemen, en meldt nu, hem dit betuigende, zijn wederkomst in de Luiksche Hel, gelijk hij zich weinig vleyend uitdrukt. ‘A la fin je suis de retour dans l'Enfer’ schrijft hij, où j'ay trouvé les memes diables que j'y avois laissez. S'il plaisoit à S.A. m'en retirer, il feroit plus grand miracle que le Pape ne sçauroit faire, dont la jurisdiction ne s'estend que sur le Purgatoire. | |
[pagina 249]
| |
Tant y a, je suis d'avis d'en sortir, soit par la porte ou par la fenestre. Mais tout cela, Monsr n'est pas le suiect de ma lettre. Je vous avise que je me suis rencontré avecq quelques emissaires du Pape, qui sçachant que j'estois un de vos fidèles serviteurs, me demandoient, si Mons. vostre fils estoit encor en Italie; je respondis que je n'en sçavois rien; ils me dirent avecq une mine menaçante: ce ne seroit pas estrange si le sieur de Suilechem receut un affront par son fils, ayant si aigrément traicté le St Sacrement dans ses versGa naar voetnoot1; que le Pape mesme en avoit cognoissance. J'espère que M. votre fils sera de retour. Autrement vostre prudence vous dira le moien de le sauver au plustost. - De Liège, le 29e d'Octobre, 1650.’ Zijne vrees bleek natuurlijk geheel ongegrond, en zij die ze hem hadden ingeboezemd, slechts ijdele bangmakers te zijn; hoewel nog niet thuis gekomen - wat eerst in 't volgende voorjaar gebeurde - had daarenboven de jonge Huygens Rome en Italië zelve reeds voor een paar maanden vaarwel gezegd, en zich, na een kort oponthoud te Geneve, over Lyon naar Parijs begeven. ‘Gezond en frisch’, gelijk een van zijn vaders vrienden het dezen den 28o Aug. uit Geneve schreef, was hij den 5o dier maand daar aangekomen en den 24o naar Lyon en Parijs vertrokken. De veranderde stand der Nederlandsche zaken, na den dood van Prins Willem II en de groote Vergadering, gaf waarschijnlijk aanleiding, dat Verburgh, uit Luik terug gekomen, geene verdere staatsbediening bekleedde, maar als ambteloos burger zijn overigen leeftijd te Amsterdam doorbracht, waar hij in 1660, ten huize zijner zuster, overleed. Brandt wijdde er hem in 1654 de bekende versregels naar aanleiding van zijn vers op Ockenburgh: ‘O van der Borg, Die zonder zorg Uw tijd verslijt’, enz. Uit zijne briefwisseling zien wij, dat hij in 1656 - want vóór dien tijd is er geen schrijven van zijne hand - met eene hevige en langdurige ziekte had geworsteld, uit welke hij thans echter herrezen was. ‘Mijn Heere’ zoo schrijft hij Huygens den 1o Sept. terwijl de trillende letters van zijn handschrift de nog maar zwakke kracht der bevende vingers verraden: | |
[pagina 250]
| |
Door mijn langdurige worsteling met de doot afgemat zijnde, was my de weerelt so smaeckeloos geworden, dat ick daerin niet behaeghlijk en vond dan alleen 't herdencken aen die geene, die my het leven oyt aengenaem maeckten. Dat ick reden hebbe onder deze UEd. als de voornaemste te erkennen, weten alle diegene, die my in mijn leven gekent hebben; en doe ick niemant ter weereld meer en kende, so is my de idee uwer Ed. tot aen de uytterste palen mijns levens gedurich bygebleven. Sedert mijn tweede geboorte en aenwas van krachten, heb ik my ernstlijck laten gelegen zijn, by alle voorvallen, so by degeene die de eere hadden UEd. in maegschap als in vriendschap te bestaen, naer desselfs gesontheyt en toestant te vernemen, en my daerop met die hoop gevoedt van UEd. in mijn tweede leven wederom te sien. Hoe gevoelig my dat geweest zij, in dien corten tijd, die 't haer onlangs geliefde so in deze stad als daer omtrent tot haer vermaeck te besteden, UEd. mis te lopen, bid ick dat haer gelieve hieruyt af te nemen. Ick dacht weynigh, mijn Heer, doe ick des Vrydachs genootsaeckt wierd, een keer nae Naerden te doen, dat UEd. Amsterdam so nae was, daer ick, des anderen daechs wedergekeert zijnde, haer vertreck naer de Vecht heb vernomen; Sondachs wierd ick door maegschapsdwang alhier wederom banckvast gemaect; des Maendachs reysvaerdigh om naer Maersen te gaen, wierd ick in 't huys van mijnheer Vogelaer door een meyd bericht, dat haer Heer daer noch was, maer UEd. dien morgen van daer vertrocken; dit ontnam my de moet en deed my mijn reys staecken. Dit schrijve ick niet, mijnheer, alsof ick my inbeelde, dat mijn geselschap het vermaeck, 'twelck UEd. in dien heeft genomen, volkomener soude gemaeckt hebben, maer heb my alleenlijck verstout dit te laten dienen tot antwoort op een byvoegsel van een haerder brieven, die my mijn vrolijke lantsman Dr Piso getoont heeft. Het verlies is aen mijn zijde, dan reeckene ick my buiten schade, indien ick maer mach behouden de eere, te wesen, Mijnheer, UEdts onderdanichste en gehoorsaemste dienr. In den aanvang van 't volgende jaar liet Huygens door Verburg zijn gedicht op 't nieuwe Amsterdamsche Stadhuis aan burgemeesteren overhandigen, en gaf daardoor aanleiding tot het volgend schrijven van dezen, den eersten van enkele brieven van dit en 't begin van 't volgend jaar, die de reeks zijner bijna vijf-en-twintigjarige briefwisseling besluiten; zij | |
[pagina 251]
| |
maken ons nog met eene en andere bijzonderheid uit Huygens' en zijne lettergeschiedenis bekend: Mijnheer, Het tintelende git in Cleonira's ooghen
Tart aller stenen glans, haer vriendelijck vermoghen
Maeckt slaven sonder tal, door minnelyck gewelt, enz.
Doch haere nedricheyt, die gaet dit al te boven. Dit geheim heb ick UEd. niet langher willen verberghen, op dat deselve bekent sy, dat te Amsterdam wat meer te sien is dan schone gebouwen; met die hope, dat de aenstaende Lente UEd. haest eens herwaerts sal trecken, en ick alsdan door haer doorsichtich oordeel moghen weten, of het | |
[pagina 252]
| |
so seecker is, als 't is dat ick eeuwiglijck blijve, enz. T'Amsterdam den 19n dach van 't jaer 1657. 4 Maart. Monsieur. J'ay esté féliciter le Sieur de Maersseveen de sa nouvelle election au consulat et en mesme temps ie luy ay rendu vostre lettre, y adioustant quelque mauvais compliment, et de mon stile, qu'il passa, s'arrestant aux vostres, et me pria bien fort de vous remercier de vostre coniouissement. De cette action, Monsieur, j'ay tiré le profit que j'en desiray, de quoy je vous ay une obligation particulière. C'est un effect de vostre modestie, que vous me reprochez d'avoir trop loué le petit poème que vous avez faict sur nostre maison de ville. J'ay tout le monde de mon costé et une approbation générale du Parnasse d'Amsterdam. Cleonire m'a dit qu'elle sçait de l'Escrivain, que Messrs les bourguemrs luy ont donné place parmy les ornements de leur chambre: elle dict que sa main y a mieux réussi qu'en ses caractères ordinaires; quand la saison sera si favorable que de vous ramener en cette ville, vous verrez, s'il vous plaist Monsieur, ou chez nous ou chez elle, qu'elle en peut iuger. Vous me donneriez de la vanité par l'estime que vous faictes des vers que j'ay chanté sur les aimables qualitez de cette noble créature, si je ne cognoissois ma médiocrité et votre favorable iugement: s'il y a quelque passable expression, je vous puis asseurer qu'elle est bien loing au dessoubs de son mérité. Je n'en ose dire davantaige de peur de chocquer sa modestie; il faut pourtant que vous me permettiez que ie vous detrompe et vous die qu'elle est femme mariée. Son mary est un excellent peintre et a des qualitez qui vous feront iuger, que cette coupple est fort sortable et qu'elle est la mesme félicité. 24 Maart. Monsieur. Il y a long temps que ie vous devois avoir remercié du beau présent qu'il vous a pleu me faire que vous appellez vostre Almanac. Pour moy ie le nommeroy plustot Huygens en vers, comme representant vostre humeur riche en toute sorte de matières et suiects; combien qu'il y en ait qui font les scandalisez de la comédieGa naar voetnoot1; à cause qu'il ne vous ont veu qu'en vostre humeur serieuse, ils ont creu que | |
[pagina 253]
| |
vous ne changiez jamais de visage. Pour moy je ne veux pas qu'un homme sage ne rie jamais et se prive d'une faculté qui luy est propre, en tant qu'il est homme, refusée au reste des créatures. Mais laissons ces mornes à part. Celle que vous appellés ma poétesse n'en est pas: aussi ne seroit elle arrivée à ce riche embonpoint, dont elle jouit, sans rire. Je luy ay presté l'exemplaire de vostre codex, lequel elle receut avec admiration et lict plus avidement (quelque bonne Catholique qu'elle soit) que ses heures. De sorte que s'il vous en restoit quelque exemplaire, ie vous pourrois asseurer qu'il ne sçauroit estre en meilleures ny plus belles mains que les siennes. Du reste, je me remets à vostre iugement et vous supplie de ne prendre pas mon silence pour ingratitude, mais de l'imputer à cette barbare saison qui m'a donné un rheume accompagné d'une toux et d'un mal de dents qui auroit faict enrager Senecque et crier miséricorde à toutte la secte Stoïcque. Cette facheuse compagnie, qui m'a tourmenté plus de deux mois m'a faict manquer longtemps à mon devoir. Je vous en demande pardon et vous prie bien humblement que ces trois villaines filles de l'hyver puissent porter la plus grande partie de ma disgrace. Et d'ailleurs l'esperance que M. Heinsius m'avoit donnée, il y a quelque temps de vous veoir en cette ville avecq M. de Thou, au dernier tour que S. Ece a faict pardeça m'a faict delayer mon remerciement pour vous le faire de bouche. J'espère que la saison s'adoucira et que le Printemps commencera à desfricher nos corps et ames, afin que je vous puisse monstrer plus promptement, que je suis veritablement, etc. 25 Nov. (Naar aanleiding der aanstaande nieuwe 4o uitgave van Huygens' Nederlandsche Gedichten (1658), die hij zijn bekend vers op diens ‘Rijmwercken’ wijdde): La lettre qu'il vous a pleu me faire l'honneur de m'escrire le 18e de ce mois, m'a extremement resjouy puisquelle m'a faict esperer que nous apprendrons bientost vostre entiere convalescence. Le remerciement que vous me faictes de mes devoirs est une civilité superérogatoire, au regard d'un homme qui vous est totalement acquis. Je ne manqueray de faire vos compliments aux amis qui ont voulu avoir l'honneur d'accompagner de leurs vers l'excellent thrésor de vos poésies Flamendes. Pour le Sr DeckerGa naar voetnoot1 ie ne le cognoy que par quelques vers moreaux de sa façon et par l'addresse de M. Vondel; à ce que | |
[pagina 254]
| |
je puis iuger de sa modestie, vous ne sçauriez pescher contre la distributive en plaçant son epigramme quelque part que ce soit. La Dame, qui s'est évertuée de couronner voz oeuvres de ces productions, c'est la grosse Dondon d'Amsterdam; elle est la fille d'un marchand de plomb, demeurant au Warmoestraet et se mesle de peinture, sculpture, et de plusieurs autres gentillesses. Pour vostre gros Coppenolle, je prendray au plustost occasion de luy faire souvenir de son devoir et de sa promesse. La gentille lettre que M. vostre fils m'a faicte le 14e de ce mois, m'a esté livrée à heure deue, ie luy en rends graces et vous ay une obligation particulière, de ce que pendant vostre maladie vous vous estes servy d'un si noble secrétaire. |
|