Dietsche Warande. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 505]
| |||||||
Middelnederlandsche poëzie,
|
I. | VAN DIE BITTER TRANEN ONS HEREN, |
II. | VAN DIE SEVEN VRUECHDEN ONSER LIEVER VROUWEN, |
III. | VANDEN VROUDEN DIE ONSE HERE HADDE AENDEN CRUCE |
Onder de oude merkwaardige boeken, in 't Dietsch geschreven, verdient, niettegenstaande vele drukonnauwkeurigheden, met eere genoemd te worden het in 4o Der Sielen troest ‘volmaket in die stat Utrecht, in tjaer ons heren. m.cccc.lxxix.’ Het is geprent by Geraert de Leempt, dien, in 1805, La Serna Santander wilde doen doorgaan, met Nicolaes Ketelaer, ‘als den eersten drukker niet enkel van Utrecht, maar van gantsch Holland, niettegenstaande den ongegronden eisch verfcheidener steden, en vooral van Haarlem.’ Dan, heeft het boek uit dien hoofde voor den bibliophiel pur sang geene hooge waarde meer, moet het die pretentie, verpletterd door Haarlems bronzen Coster opgeven, het heeft zijnen geur van godsdienstige naïveteit, en daarmede in verband staande middeleeuwsche poëzy, bewaard. Het bevat talrijke Legenden en de volschoone Sage van Amijs en Amelijs.
Er is geen twijfel aan, of dit werk (eene bloemlezing in zijne soort), hoe zeldzaam ook thands, heeft een buitengewoonen bijval in der tijd gevonden; men heeft het tot een schoolboek gemaakt, dat nog heden onder de buitenlieden sterk verspreid is, en tot de blauw boeken in 4o behoort, bij de drukkers te vinden, wier pers dit soort van werken bijna uitfluitend weêrgeest, of liever weêrgaf: want ook die Elzeviers voor den buitenman sterven van lieverlede uit.
De laatste uitgave, die wij er van kennen, is over eenige
jaren gedrukt tot ‘Gend, by J. Begyn, boekdrukker en boekverkooper, aen d'Appelbrugge in den Engel.’ Wy vonden ze laatst te koop gesteld in een stedeken van Westvlaanderen, dat nagenoeg aan de grenzen ligt, het in taal zoo eigenaardige Veurne; in de groote steden zou men 't misschien niet meer kunnen bekomen.
Die uitgave nu, wier goedkeuring gedagteekend is uit Gent 1759, is geen herdruk van 't oud werk: wel verre van vermeerderd te zijn, zoo 't gemeenlijk luidt, is 't zeer verminderd; wel verre van verbeterd te zijn, is 't voor minder goedkeuring vatbaar bij hen, die aan de oude taal der leesboeken meer hechten dan aan de ‘van vele souten gezuiverde taal’ der latere schoolboeken.
De titel is deze: Den dobbelen Zielentroost ende vaderlyke leeringe, troostelyk voor de godvrugtige christene zielen, gesteld by maniere van saemenspraeke tusschen eenen vader en zyne kinderen, verklaerende de tien geboden Gods, dezelve uytleggende en met voorbeelden bewyzende. In dezen laetsten druk oversien, en van vele fauten gezuyverd, tot onderwyzinge en troost der zielen uytgegevenGa naar voetnoot1. Het boek is met de St Pieters of gothieke letter gedrukt.
Men ziet het, de vorm des boeks, in den geest der fransche castoyements, is levendig, volksachtig.
Onder de affnijdingen, die 't schoolboek kenmerken, behoort die van de gedichten, wier titel men (onder No I en II) ten hoofde dezes artikels leest. Schoon beide tot een foort van proza gemaakt, stralen rijm en maat bijna overal nog door: 't is eene gelukkige onhandigheid des omwerkers te heeten, dat hij hierbij minder handig, of, wil men, minder prosaïsch, te werke is gegaen dan de omwerker van den berijmden Reinaert, die zijne elucubratie in het zelfde jaar liet verschijnen, ‘ter Gouden in Hollant bi, Gheraert Leeu.’
Men bemerkt, dat de interpolatien veel meer in 't eerste der volgende dichten dan in het tweede de maat verbreken en het rijm wegcijferen; ook komt alleen by 't eerste, vóór elken ‘bitteren traen ons Heren’, eenig proza voor, dat van den omwerker zal geschreven zijnGa naar voetnoot1.
Beide gedichten kunnen van éénen zelfden schrijver zijn, al vindt men oneindig min geleerdheid in 't eerste te pronkGa naar voetnoot2, dat, eenvoudig en innig, een dieperen indruk dan het andere
te wege brengt. Het Crucifigite eum dat het Hosanna van Israël zoo spoedig opvolgde, is hier, in Die derde traen ons Heren gemoedelijk, niet onpoëtisch, uitgebreid: ‘Lieve Here, het gesciede totten selven quadentiden doe du quaemste opten ezel riden: doe ontfinghensi di als een groet heer, ende verworpendy daer nae mit groeter oneren. Sy hadden dy mit palmen ende mit groeten boemen ontfangen, daer na lieten sy dy scentlike ander clommen slaen; si deden di noch groter laster ende smaetheit, dan enich mensche op eerden leet: sy hadden dy als een coninc ontfanghen, ende lieten di als een dief an een cruce hanghen.’
Eene eenvoudig uitgedrukte tegenstelling, waarbij 't echter aan geene kracht faalt; ja, die door hare natuurlijke uitstorting het harte ruim zoo zeer verteedert en roert, als de krachtigste plaatsen van dichters uit latere tijden, zoo als by ons Vollenhoven, wiens Kruistriomf, niettegenstaande 't valsch vernuft dat er hier en daar in steekt, lof verdient, en die aan dergelijke tegenstellingen van heerlijkheid en smaad, beide in den gekruisten Heer, ten top gevoerd, zoo veel schoons heeft te danken; zoo als in de verzen:
welke laatste verzen overgenomen zijn uit de denkbeelden voorkomende in het middeleeuwsche kerstlied: Nobis est natus, nobis est datus. Dit, in 't voorbijgaanGa naar voetnoot1.
Men weet dat er een middeleeuwsch gedicht bestaat Van den v. vrouden der Moedermaagd, uitgegeven door Mr L.Ph.C.
van den Bergh, in de Nieuwe werken van de Maatschappij der Nederl. Lett. te Leiden (Vo deel, 14o st., bl. 47-50).
Men zal ons geen ondank weten, onzes dunkens, dat er een derde stukjen hier bijkome: door zijnen aart toch, door het tijdstip waarop 't vervaardigd is, staat het hier op zijne plaatsGa naar voetnoot2. De legende is allesins poëtisch, het mysticisme dat er in heerscht is hier allesins zielinnemend: want de phantazy, die er in zweeft, is uit de ziele des geloovigen dichters der XVe eeuwe gestroomd.
Wij zeggen der XVe eeuw: althands komen die regelen voor in een ons behoorend Gebedenboek van dien tijd, waarin de devote gebedekens en legenden door een gemengeld voorkomen. Dat het tot die eeuwe behoort, bewijst het schrift van dit klein, maar dik boekjen. Het heeft zijne taal- en letterwaarde; ik hecht er te meer prijs aan, daar het een lief geschenk is van mijnen hooggeschatten vriend, den Eerw. heere Carton, van Brugge, de met roem bekende bestuurder der stommedooven. Deze had het ten jare 1843 in een openbare boekverkooping aangekocht.
- voetnoot1
- Dit werk heeft niets gemeens met het gene van den Dendermondenaar Columbanus Vrancx, abt van Sinte Pietersklooster binnen Gent, getiteld: Vanden trost der Sielen in 't Vaghevier, Ghendt, 1611, en herdrukt te Leyden, 1727, onder den titel van Nieuwe-Kost of verandering van Spijs. V.D.
- voetnoot1
- Wij moeten ons veroorloven te dezen opzichte van onzen geachten medewerker in meening te verschillen. Herhaald onderzoeken en proeven van de bespiegelingen over de ‘Bittere tranen’ in cene andwerpsche editie van 1512, die, hoewel jonger dan Mr van Duyses utrechtsche, vrij is van de meeste ‘druk-onnauwkeurigheden’, waarover de Hr v.D. zich hooger beklaagt, heeft ons tot de overtuiging gebracht, dat het ‘eenig proza’ (hetwelk, in de ed. 1512, ook bij de ‘Vroechden O.L.V.’ niet ontbreekt) van de zelfde hand is als de vaerzen, en dat er hier eigenlijk van geen ‘omwerker’ sprake kan zijn. De eenige doorgaande omwerking die de vaerzen wellicht ondergaan hebben, zoû moeten bestaan in het achter-elkââr-drukken, zonder de nieuwe regels, die wij, modernen, gewoon zijn in gedichten, vaers voor vaers, waargenomen te zien. Van ‘interpolatiën’ is ons ook zeer zeldzaam eenig spoor voorgekomen; en vallen de vaersregels den liefhebber der XIIIe-eeuwsche poëzie te-recht wat lang - ze strekken, in de XVe, ten blijkbaren overgang op de refereinmanier van Anna Bijns en hare minder begaafde kunstgenoten der XVIe Eeuw; terwijl we dien rederijkerstrant allengskens, in de XVIIe en XVIIIe, linea recta zien opgevolgd door de knoedelvaerzen van sommige blij- en kluchtspeldichters. We hebben dan ook het werk van onzen vriend vergeleken met de bovengenoemde uitgave van 1512, en, waar het
pas gaf, weder aangevuld uit de doorgaands daar zeer wel geaccentueerd te lezen vaerzen. Enkele belangrijke varianten hebben we voords opgegeven. De spelling, zoo als die, volgends de meêdeelingen des Hn Van Duyse, in de utr. uitg. gevonden wordt, hebben we behouden, behalven waar wij afwijking vermelden. 't Is opmerklijk, dat 's Heeren v.D.-s utrechtsche druk het vr. voornw. ‘hoer’ (spreek uit heur), de andwerpsche in tegendeel ‘haer’ te lezen geeft. De andw. dr. spelt ‘vruechde’, de utr. doorgaands (niet altoos) ‘vroechde’; de andw. ‘met’ en ‘nemmer’, de utr. ‘mit’ en ‘nummer’, de ‘utr. ‘bermherticheit’, de andw. ‘barmh.’, de utr. ‘eerde’, de andw. ‘aerde’, de utr. ‘teiken’, de andw. meestal ‘teken’, de utr. ‘leste’, de andw, ‘laetste’, de utr. ‘versuenen’, de andw. ‘versoenen’, de utr. somtijds ‘blueien’, de andw, altoos ‘bloyen’, de andw. meest oe voor oo, de utr. meer o, de utr. ‘sunden’, de andw. ‘sonden’, de utr. ‘sellen’, de andw. ‘sullen’, de utr. de y, waar de andw. te-recht de i gebruikt; de utr. ‘of’, de andw. ‘oft’, de utr. verslapt sommige woorden, door uitlating der tandletter, waar de andw. die behoudt, enz. daarentegen schrijft de andw. ‘trane’, ‘here’, ‘siele’, waar de utr. de e der uitgang verwerpt. De reeds min of meer afgesleten verbuigingen der XVe Eeuw hebben we behouden. De noten aan den voet der
bladzijden zijn van onze hand.
A.Th.
- voetnoot2
- In ieder geval slechts een weinig zeer populaire Bijbel- en Vaderslektuur, zonder praetensie.
A.Th.
- voetnoot1
- Onder dagteekening van 11 Jan., 1859 schrijft ons nog de Hr Van Duyse:
‘Mij is thands onbewust of ik aangeteekend heb, dat het boek Den zielen troost (zoo als 't zeker uit het oude werk was gecompileerd) in de Censure des Bisschops van Antwerpen, in dato 16 april 1621, voorkoomt onder de ‘Boeken gheheelijck voor de scholen verboden, ende ook onder deghemeynte te verkoopen, foo langhe sy niet gheapprobeert en zijn’, blijkens De Reiffenbergs aanteekening in zijner uitgave van Ph. Mouskes, Chronique rimée, Brussel 1838, II dl., bl. 867 in-4o.
- voetnoot2
- Het zelfde getuige de lezer van de hier volgende aanteekening, waarin onze hooggeschatte medewerker Prof. Bormans ons eene editie van een insgelijks XVe-eeuwsch werk beschrijft, Het leven van Jezus, uit welks druk van 1495 en 1521 wij ‘D. Warande’, 1857, bl. 245, een dichtstuk overnamen: A.Th.
Titel: ‘Dit es dieven ons heeren Ihesu Christi derdewerf gecorrigeert en̄ verbetert met schoone moralizatien’ enz... ‘En is nu lestwerf verbetert en̄ gheprent in die vermaerde coopstadt van Antwerpen, binnen die Camerpoorte, in O.L.V. pant, bi mi Claes de Grave. Int iaer ons Heeren M.CCCCC. ende XXI. den. VII. dach van September.’ In-folio-formaet bestaende uit CCLXXII bladen. Het ‘schoon minnelijck carmen oft jubileringhe’ begint fo 271 verso en sluit het boek. Dan volgt in denzelfden band ‘Der sielen troest’ bestaende uit LXXXVII bladen. ‘Gheprent’, enz. als boven, ‘int iaer ons heren’ .M.CCCCC. en̄ XXVI. De oudere druk van dit werk, zoo dikwijls door Huydecoper aengehaeld, berust te Luik in het Bisschoppelijk seminarie.
Zie hier, zegt de Hr Bormans, eenige varianten van het ‘schoon minnelijck carmen’, vergeleken met uwen tekst:
Vs. 1. foet. 2. warige. 3. aldersoetste. 4. is soete zijn tegenwoerdige duecht. 6. Noyt vroliker gehoort noch so schone. 7. oude noch ionghe. 8. fanck. 9. oeck. 11. bedingen tot hemw. 12. die hem soecken. 13. soetheyt vol duechden. 14. alle. 15. En̄ alderbegeerlijcste. 17. penne. 20. Ick sal soecken ihm̄ soet sonder ghelijcke. 22. hertelije hemelrijcke. 23. ghestadiger liefden claer. enz. - Met uwen druk van 1521 komt de mijne soms gedeeltelijk overeen, als, bij voorbeeld, vs. 31, Hem omhelsende in een hertelijc; soms geheel, als vs. 47, Meer dan wi dufent. Op de meeste plaetsen is hij gansch verschillig. Het merkwaerdigste, bij dit alles, is dat die twee drukken hetzelfde jaer te Antwerpen verschenen zijn.
NB. Elke volle kolom van mijnen druk behoudt 44 regels.