Dietsche Warande. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorkonden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
vande weerde’, geschreven door ‘my Jan van Rijen open̄b notario bijden hove van Hollant geadmitteert, ter Goes residerende, op heden den sessentwintichsten Decem̄b' XVje.’ Nadat de vrome edelman zijne ziel ‘Gode almachtich’ bevolen, en den ‘schamelen huysarmen’ van Goes en Ouesant rijkelijk heeft bedacht, vermaakt hij, kinderloos als hij was, vele legaten aan zijne naaste bloedverwanten, en wel de aanzienlijkste aan den natuurlijken zoon zijns overleden broeders, Philips van Gindertale. Onder de legaten nu van dezen neef komen ook voor: ‘mitsgaders mijns testateurs cleederen met alle t' ghene tot mijnen live is behoorende.’ En welke die kleederen en verdere lijfstooiselen waren, weten wij uit den aan het testament vastgehechten ‘Inventaris van Landen Houve ēn meubelen goederen die Jonchr. anthoni van̄ weerde by Testamente heeft gelegatiert aen Philips van Gindertale, natuirlijcken soone van Phf Gindertalen den ouden nu overleden gemaeckt ende genomen door last en̄ ten overstaen van De Heer Mr Johan Huyffen Rentmr van Bewesterschelt.’ Ik ligt ze dus daar uit. Zij komen voor onder het opschrift: | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Meubelen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
V.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de Agtbare Heeren, de Geeft met verschuldigde eerbiet te kennen de Kerkenraad te Wester Blokker, dat zij met de uiterste bevreemding gezien en gelezen heeft een zeker grafschrift, gehouwen, ‘tusschen den 1 en 13 AprilGa naar voetnoot2’ dezes jaarsGa naar voetnoot3 1765, op twee steenen ‘vanGa naar voetnoot4’ een graf, gelegen in de kerk te westerblokker, voor het gestoelte der agtbare Regenten, in den doorgang en dus voor een jeders oog zynde van dezen inhout: Hier is begrave de Zeer Eerwaarde Heer De Kerkenraad oordeelt dat het gemelde grafschrift ongeoorloft ergerlyk, ‘gevaarlykGa naar voetnoot5’ en onder de Paapse stoutigheden te rekenen is. A. Zy ‘kanGa naar voetnoot6’ niet geloven, nog eenig blyk vinden, dat ergens in ons land, aan eenen dienaar van den Roomschen godtsdienst, ‘welke alleen by oogluiking w. toegelatenGa naar voetnoot7’ de titel van Zeer Eerwaarde Heer, en van eenen geweyden Rooms Priester opentlyk mag gegeven worden, en nog veel weyniger, dat zulks op zyn graf in eene gereformeerde kerk (indien het hemGa naar voetnoot8 vergunt is aldaar een grafplaats te hebben) te mogen gehouwen te worden. B. Niet minder moet het aanGa naar voetnoot9 gereformeerde Ledematen ergerlyk voorkomen, zulk een grafschrift te lezen en zelfs als te moeten lezen ‘van wegensGa naar voetnoot10’ desselfs gelegentheijt, wanneer veele hunne plaatsen zullen kiezen of naGa naar voetnoot11 des Heeren-tafel zig begeven, van zulk eenen, die ten minsten door zyne leere & zending, waartoe hy ‘ingeweydGa naar voetnoot12’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
is, een openbare vyand is ‘geweestGa naar voetnoot1’ van de geresormeerde ‘alhier heerschendeGa naar voetnoot2’ godsdienst, ‘daarGa naar voetnoot3’ den Protestanten in andere landen, ‘alwaarGa naar voetnoot4’ de Roomsche godsdienst de heerschende is, nauwlyks een xagte en afgelegene plaats vergunt worden, om hunne doden te begraven, veel minder in de kerk en met een grafschrift, waaruitGa naar voetnoot5 ‘blyken kanGa naar voetnoot6’ dat zy van eenen tegenstrydigen godtsdienst geweest zyn. C. Zulk een handelwyze komt ook den Kerkenraad gevaarlyk voor, en van verren uitzigt. IndienGa naar voetnoot7 zulk een grafschrift van een Rooms priester wort toegelaten, is het regtmatig te dugten, dat andere Roomsgezinden op hunnen graf zullen laten zetten, tot bravering van de gereformeerden, dat zy in het Roomsch ‘CatholykGa naar voetnoot8’ gelove gestorven zijn, of diergelyke dingen. Immers de ondervinding leert ons, dat de Roomsgezinden ‘zig van tyd tot tyd meerder vryhz aanmatigen en niet alleen hunne boeken dikwils opentlykGa naar voetnoot9 dragen na het [preek]huis, maar ookGa naar voetnoot10 tegen de wetten en herhaalde waarschouwingen zig verstouten, om ‘doorgaansGa naar voetnoot11’ na hunGa naar voetnoot12 zogenaamde preekkerk zig te begeven en daarvan uit te gaan, genoegsaam op dien zelven tydstond, als de gereformeerde godsdienst alhier begint en eyndigt, hetwelk alles, wat gevolgen het hebben kan, wij gaarn van UEd. agtbaarheden laten beoordelen. Hier komt bij, dat wanneer de woorden hier gerust, het zij in vrede amen, gelezen worden, van zulke die in de gereformeerde ‘leerGa naar voetnoot13’ niet al te wel ervaren zyn, ligtelyk in die verbeelding zouden konnen gebragt worden, even als of men voor den oxledenenGa naar voetnoot14 nog iets door wenschingen ten goede zoude konnen uytwerken, ‘daar alles, wat aanleyding tot dwaling geven kan, uit de gereformeerde kerk moet geweert wordenGa naar voetnoot15’. D. Bovenal houd de Kerkenraad zulk een gedrag van de uitvoerders van het gemelde grafschrift voor zeer stout en onbeschaamt: N. Stout is het, dat het daarop gehouwen is zonder kennisgeving en gevraagde permissie van ‘U agtbaarheden, die tegelijk Burgermeesters zytGa naar voetnoot16’ van de E. Kerkmeesters, die thans tegelyk nieuweGa naar voetnoot17 en oude Burgermeesters zyn, oordelende de Kerkenraad, dat het ‘aan niemantGa naar voetnoot18’ geoorloftis, ‘ten minstenGa naar voetnoot19’ ongewone dingen, buiten consent op jemants graf te laten zetten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Stout en onbeschaamt is het van ‘wylenGa naar voetnoot1’ Christianus Jansens ‘op steenenGa naar voetnoot2’ te laten uithouwen, ‘in onze kerkGa naar voetnoot3’ tot eene langdurige gedagtenis, dat hy als een getrouw en waaksaam Herder, deze gemeente gehoed heeft en hier gerust is. De nakomelingen of vreemden zulks lezende, zouden volgens dit opschrift in gedagten komen of moeten komen, even als of hy deze gemeente, in welkers kerk hy begraven is en daar zyn lighaam rust, als een getrouwe en waaksame Herder gehoed had ‘en aldaar gestorven was, en dat de kerk toen derhalven nog een Roomsche kerk wasGa naar voetnoot4’. En schoon zy dit verstaan van de Roomse gemeente, waarvan zy hem een Priester noemen, en zy dan hadden moeten ‘latenGa naar voetnoot5’ zetten zijne ‘of dieGa naar voetnoot6’ gemeente, zo is het egter ‘zeerGa naar voetnoot7’ stout hem den titel van een getrouwen waaksamen herder te laten geven op zyn graf in de gereformeerde kerk. Wie heeft ooyt van zulk eene onbeschaamde stoutigheijt gehoort of gelezen ‘in ons landGa naar voetnoot8’? Is hy een getrouwe en waaksaame Herder geweest, dan moeten ‘in tegenstelling enGa naar voetnoot9’ volgens de leer der Roomsgezinden alle gereformeerde of Protestansche Predikanten ontrouwe en slaperige Herders zyn. Heeft hy als een getrouwe en waaksame Herder de gemeente gehoed? daar Hy een Dienaar van den Antichrist geweest is, die dagelyks zijn werk maakte van de mis, welken wy belyden te zyn een verlochening van de eenige offerhande ‘en lydensGa naar voetnoot10’ van Jesus Christus en een vervloekte afgoderye. Heeft hy de kudde of gemeente geweyd, daar hy ze veel eer verleyd heeft, en van de ware gemeente heeft zoeken te rug te houden, en deze zo veel mogelyk afbreuk gedaan heeft. moet hy niet veel eer getelt worden onder de kwade Herders, die haar zelven weyden en over de kudde heerschen met strengigheytGa naar voetnoot11. Stout is het eyndelyk, dat men opentlyk, door een grafschrift ‘in onze kerkGa naar voetnoot12’ durft dryven het bidden voor de doden, en hem ‘zoGa naar voetnoot13’ vrede toewenschen, zo regtsdraats strydende tegen de gereformeerde leer en godts alleen ter zalighz. leijdende woort. Om deze en andere redenen keert zig de Kerkenraad van Wester blokker tot U. Agtbaarheden, met ootmoedig verzoek, dat U. agtbaarheden, als voester Heeren van godts Kerke en aanzienelyke bely- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ders van den gereformeerden godtsdienst, ‘naar uwe magt en vermogenGa naar voetnoot1’ gelieven uit te werken, dat de gemelde steenen, met zulk een grafschrift pronkende, spoedig mogen worden weggenomen en andere in deszelfs plaats gelegt, zonder daarop ‘toe te laten maar te xhoeden datGa naar voetnoot2’ iets diergelyks wederom ‘gehouwen wordeGa naar voetnoot3’. of dat het genoemde grafschriftGa naar voetnoot4 worde verhouwen en onleesbaar gemaakt, ten einde de opstellers daarin in hun stout oogmerk verydelt en de gegevene ergernis & het gevaarlyke uitzigt mogen geweert worden, gaande dit naar de gedagten des Kerkenr. veel verder als die Paapse stoutigheden, waartegen onder anderen de agtbare regeerders van Westwout c. anexis in vroegere jaren en wel den 11 Jan. 1660, volgens berigt, eene keure gemaakt hebben. En nademaal dit grafschrift omtrent vierde half jaar na de doot van den gemelden Christianus Janssens op zyn graf gehouwen is, zo oordeelt de Kerkenraad dat zulks na ryp overleg ‘& het te gemoetzien van zwarighzGa naar voetnoot5’ door de Bezorgers geschiet is, en om door zulk een oflyk getuigenis eenigzints te beantwoorden aan de weldaat, die men zegt, dat het Roomsche preekhuis ‘of de aankleven van hetzelveGa naar voetnoot6’ door ‘ervmakingGa naar voetnoot7’ uit de nalatenschap van den ‘overledenen ChristianusGa naar voetnoot8’ Janssens ontvangen heeft, het welk zo zynde, geeft de Kerkenraad in bedenking, of daar in niet gehandelt is tegen het placaat van hunne Ed. gr. mog. 1655, den 4 meij volgens welke Papisten niet mogen testeren ten behoeve van geestelyke ‘PersonenGa naar voetnoot9’ gestigten of godshuizen, moetende hunne goederen volgen aan den geenen, die naars lands versterfregt daar toe geregtigt is. Eyndelyk verzoekt de voornoemde Kerkenraad ‘by deze gelegenhzGa naar voetnoot10’ dat by renovatie moge geordonneert worden, dat de Roomsgezinden volgens den bepaalden tyd hunnen ‘dienstGa naar voetnoot11’ beginnen en eyndigen, om zo alle confusie voor te komen. 't welk doende &c. Uit naam van den gantschen
|
|