Dietsche Warande. Jaargang 4
(1858)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |||||||
Mengelingen.
| |||||||
[pagina 208]
| |||||||
stuk dient, is met veel smaek (!) het zinnebeeld der H. Dryvuldigheid bygebragt, bestaende in dry engelenhoofdjes. Het geheel van dit werk levert langs alle kanten een gunstig gezicht, en zoo als wy hooger zegden, zal de naem van den maker daerdoor winnen.’ Wij hopen en vertrouwen dat, zoo er hier geen sprake van een ‘Kampenaartjen’ is - er ten deze niets ernstigers vertoond wordt dan een ‘Kempenaertjen’ van de turnhoutsche koerant. Wie heeft er toch ooit van gehoord, dat het halve rond, dat is de aarde, waarop de Onbevlekt-ontvangen Maagd gesteld wordt, door het zinnebeeld der H. Drievuldigheid ondersteund zoû moeten worden, en dat dan dit zinnebeeld uit drie ‘Engelshoofdjes’ bestaan zoû. Als dát symbolismus is- dan liever géen symbolismus! Over eene betere ikonografie der Onbevlekte Ontvangenis spreken wij eerlang op eene andere plaats in dit tijdschrift. M.
BOKJENS. - De ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ vangen hare elukubraties voor 1858, aan met hare ‘blijdschap en ingenomenheid’ te betuigen wegends het hervatten van ‘hare taak’, en vragen wijslijk ‘verschooning voor de feilen’ die de ‘bekwame mannen’ hare medearbeiders ‘met den besten wil begaan’. Te-recht: onder anderen haar heer - e - t is een literair genie van de eerste klasfe. Allernaïefst drukt de goede man, op bl. 24, zijne verwondering uit over de vier navolgingen van den ‘Stabat Mater’, door Dr Heye herdrukt. ‘Hij, die wel eens van 't “Stabat Mater” heeft gehoord (!),’ zegt de heer - e - t, ‘maar daarvan noode (!!!) meer kent dan de eerste twee, drie regels, vindt hier gelegenheid, op onderscheidene wijze, kennis te maken met het beroemde gedicht 't geen wel de moeite waard is (!).’ Och kom, och kom! goede man! dat meent gij niet; niet of noode; noode, noode, noode. Dat noode is onbetaalbaar. ‘Mais quand vous avez fait ce charmant quoiqu'on die’.... wist gij toen wel hoe veel geest daarin stak? Blijkbaar wist gij noode, of (ik geloof liever nog) ignoreert gij tot dus verre noode, dat Willems, reeds voor jaren, tien nederlandsche vertalingen, niet minder dan tien, mijn waarde en waarschijnlijk zeer decimale Heer, in het licht heeft gegeven.... Maar 't is waar, Willems was maar een Vlaming - en wel de Friezen en Noord-Brabanders, maar geenszins de Andwerpenaars en Gentenaren behooren tot den Nederlandschen stam. Aldus, uw Redakteur contra Dr Viotta, bl. 44. De ‘noordelijke provinciën’ worden daar N.B. onbetaalbaar, Oud-Nederland genoemd! Hahahaha! | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
Oud-Nederland! Wel ja! eerst in 1815 zijn ‘'s Conincx Nederlanden’ immers den naam van Nederland aangewaaid! Oud-Nederland: namelijk, het Nederland van Tromp en de Ruyter! Van de oude, oude Nederlanden der Burgondische en Oostenrijksche Vorsten - van de mythische Nederlanden der Niebelungen, die Zuid-waards door de Ardennen, Noord-Westwaards door de ‘Wilde Zee’ mogen beschanst zijn geweest - van het éene groote Dietsche Vaderland heeft die ongelukkige nooit hooren spreken. Is het niet jammerlijk, dat personen, die alle historische en letterkundige propcedeutiek misfen, het wagen er tijdschriften op na te houden, en nog wel tijdschriften, die, bij hun 100-jarigen leeftijd, buitendien reeds onder de verdenking van min of meer kindsch te zijn, gebukt gaan? Och, och, och! wat laffe praat in die literaire kritiek - bladzijde, voor bladzijde! ‘'t Zuiver (!!??) Neêrlandsch bloed gaat koken van iets (!)’ zegt een groote anonymus, ‘dat naar verontwaardiging zweemt, als Bilderdijk's lof zonder beperking wordt verkondigd....’ (bl. 37). Dat is eene traditie van vader IJntema. De goede Warnsinck komt er, bij den Heer - e - t, ook al heel treurig af. Het schijnt dat onze letterkundige organen van allerlei kleuren famen hebben goedgevonden, om luide te verkondigen, dat de Heer Warnsinck een minder dan middelmatig dichter, maar een uitmuntend filanthroop was. 't Is een armzalige lof, als een muzikant van een ander muzikant zegt, dat deze wel een flecht muzikant, maar een voortreflijk schilder is. In 't algemeen kan een geneesheer in de oogen van een advokaat, een koopman in de oogen van een geneesheer, een predikant in de oogen van een koopman al licht wat lof verdienen - maar is die lof wel veel waard? Wij, die niet tot de bewonderaars van 's Heeren Warnsincks oud-nederlandsche filanthropie behooren, vinden hem, als dichter, volstrekt niet onverdienstelijk, en hebben dikwijls met veel fucces zijn Sidy Moulou (of hoe die naam geschreven worde!) in letterlievende kringen hooren voordragen, en, te-recht, in bloemlezingen zien opnemen. Op de namen trouwens komt het zoo precies niet aan (dit ter rechtvaardiging onzer parentheze van zoo even): Pergolese - de groote Pergolese - heet (waarschijnlijk om dat hij geen oud-nederlander is), bij den Heer - e - t in de ‘Letteroefeningen’, let wel - Pergouse; Pergouse! Maar, om nog een spreekwoord (!) aan dien ‘bekwamen man’ te ontleenen: glissons là-desus! - Glissons là de-sus! (bl. 29): 't is uitmuntend; en 't zoû uitmuntend zijn, al ware desus met ss gespeld. Mê goede man, waarom spreek-je je moeders taal niet? In alle oprechtheid: gij maakt noode of niet noode den indruk van | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
een pover letteroefenaartjen - maar in allen geval, ik bid u: gebruik nooit wêer, losjens wech, van die fransche aardigheedtjens, om een zeker gemak aan je stijl bij te zetten! dat is allerwalglijkst. De ezel van Lafontaine, die het schoothondtjen woû nadoen en zijn meester liefkozen, maakt een minder lummelig figuur dan gij. Die 100-jarige ‘Letteroefeningen’ met hare baardeloze volschrijvers - ze zijn onuitstaanbaar. Mannen-broeders! waarom schrijft gij lieden geene novellen? Die zijn immers altijd goed! Laten die geen kost voor fijne tongen zijn: Ons ‘geëerde publiek’ is een goedhartige flokop, en verzwelgt, bij gebrek van een vol-au-vent-jen of getruffeerd vogeltjen, met het grootste pleizier, en zonder indigestie, de bakken of bakjens kanebrood met zemelen, die hem dagelijks worden voorgezet. Als de ‘Letteroefeningen’ zich verbinden willen, in 't vervolg alleen Mengelwerk te leveren, zullen wij ze met rust laten. Ziedaar, al is het wat laat, onze welkomstgroet voor 1858.
Lentemaand. M.
BASTAARTWOORDSPELLING. - Dat er onder onze blonde novellisten, graauwende joernalisten, gloeyende kontroversisten, en grijze akademisten gevonden worden, die met een geestigen grimlach en een weldoordachte kursijfletter getuigen en bejammeren, dat de Heer Alberdingk Thijm konzekwenzie spelt - is niets; is eene van die duizend bokkesprongen, die zijne tegenstanders maken, om daarmeê, naar zij wanen, de publieke opinie voor zich te winnen: maar dat een man als de Heer Nicolaas Beets - die en te veel literaire opleiding, en te veel kunstfmaak, en te veel gezond en bedaard oordeel, en te grooten fond van geestigheid had om van zulke kermiskuren verdacht te kunnen worden - dat de Heer Nicolaas Beets meê stemt in dat geklaag: zie daar wat ons verwondert en leed doet. Bl. 28 zijner: ‘Verscheidenheden meest op letterkundig gebied’ I, zegt de Hr Beets: ‘“Neen,” zeide ik, “laat ons de spelling daarlaten. Ook ik schrijf met een goed geweten kantoor en beschuit en kom niet tot de konzekwensie, al zou de heer Alberdingk thym mij daarover een proses aandoen, met een s. Er is een zeker gezond verstand, dat ons hier leert geven en nemen.”’ Men hoeft niet te vragen - aan welke zijde, in de schatting van den Heer Beets, zich hier dat zekere ‘gezond verstand’ bevindt. De Heer Beets is het, die geeft en neemt, met niet te spellen konze-kwensie; de Heer Alberdingk Thijm spelt ‘konzekwensie’, atqui | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
ergo...... Maar, mijn waarde Heer Beets, gij vergist u: gij vergist u volkomen. 't Is waar, dat het gezelschap van het Utrechtsche Leesmuzeum, waar gij uwe verhandeling hebt voorgedragen, dat de talrijke lezers uwer ‘Verscheidenheden’ thands van u vernomen en zeker aangenomen hebben, 1o dat de Heer A.Th. konzekwensie spelt, 2o dat hij u voor eene betere spelling een proses zoû willen aandoen; en 3o dat hij, uit hoofde van mindere vergrijpen ruimschoots gerekend wordt alle aanspraak op het gezond verstand, waarmeê gij bedeeld zijt, verloren te hebben. Maar is daarmeê nu bewezen -
Och neen! Alb. Th. schrijft geen konzekwensie. Als men het de moeite waard rekent tegen een reus (sans comparaison) te velde te trekken - dan moest men het toch ook de moeite waard rekenen zich eerst te overtuigen, dat die reus geen windmolen is: anders loopt men gevaar vergeleken te worden bij iemant door wiens overigens uitmuntend gezond verstand wel eens een streep liep. De reus, om het beeld voort te zetten, des Hn A.Th.s konsequentie namelijk, ligt stil te fluimeren tusschen de bladeren, door den auteur in der tijd over de spelling uitgegeven; en de konzekwensie is slechts het spookachtig kind van 's Heeren Beets' konsequentievrees. En niet slechts uit de boekjens, expresfelijk over de spelling geschreven, had den Hr Beets kunnen blijken, dat konzekwenzie en proses, in plaats van te stroken, juist strijdt met de meeningen van den Hr Alb. Th. ook in voorredenen van bellettristische schriften, in maandwerken enz. heeft de Hr A.Th. meermalen de spelling van konzekwensie gefiffleerd en gepersifleerd. 't Is niet de moeite waard kennis van zijne redeneeringen te nemen.... maar dan is het ook niet de moeite waard tegen hetgeen men voor zijne stellingen aanziet op te komen. A.Th. spelt konsequentie. Wij loven een exemplaar der ‘Verscheidenheden’ van den Hr Nic. Beets uit, voor den onmogelijken vinder of aanwijzer eener andere spelling in de schriften van den Hr A.Th. Een mooye premie! en avant HH. Navorschers! Wij bewijzen niet, dat A.Th. konsequent is met hier, achter eene liquida als de n, de fis-, niet de zuisletter te plaatsen, met hier de queelende en meer vokalische qu, in plaats van de kwakende kw te behouden, met niet flechts de fmeltende d in bosschaadje en | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
timmeraadje te schrijven, maar ook de fmeltende t in natie en konsequentie te handhaven; wij betoogen even min, dat om het bezit der s A.Th. de c niet prijs wil geven; dat hij in proces de mogelijke verwantschap met woorden, waar de oorspronklijk-algemeene uitspraak der c (k) nog in bewaard bleef, te lief heeft, om het zij hier, het zij in princes, in cigaar, of in welk ander woord ook de initiale c door s te doen vervangen. Dat alles kunnen de liefhebbers in de boekskens van den Hr A.Th. uitvoerig beredeneerd vinden. Schrijft hij geen konzekwensie: dan blijkt uit deze spelling ook niet, dat hij van geen geven en nemen weet. Maar - en daar heb ik u: Van geven en nemen - 't is, helaas, de noodlottige waarheid, weet A.Th. zeer weinig: allerminst op wetenschappelijk gebied. Hij doet zijn best alle regelen redelijk te formuleeren, en daarbij komt ‘geven en nemen’ niet te pas: dat is onder geen fatsoenlijke formule te brengen. En 3o doet de Hr A.Th. zijn best, om, door streng met zijn eigen leeringen in 't gericht te gaan - en geven en nemen op zij te werpen - het gezond verstand zoo klaar en krachtig als mogelijk is over allen transaktiegeest en benevelde of verwarde voorstellingen te doen zegevieren: want als eenmaal geven en nemen tot beginsel wordt verheven - dan.... is het dan niet gedaan met alle eerlijkheid, redelijkheid, zedelijken moed, en geest van konsequentie? M. |
|