| |
| |
| |
Wandalisme.
XX.
Veiling tot amotie van de amsterdamscoe aaloude wachtkamer, wester hal en waaghuis. - De beschonkene, die onder den naam van ‘Wandalisme’ onze steden en dorpen doorzwaait, de neuzen van de standbeelden en de hoeken van de stoepen afslaande, de fraaye antieke geveltjens het onderste boven halend, na dat hij ze de glazen heeft ingegooid, in partikuliere woningen schilderijen, porceleinen enz. vernielend, de publieke opschriften uitkrabbende, de nieuw geschilderde rijtuigen en huizen bekladdende, de prenten, de titels, en registers uit onze geschiedboeken scheurend, belachlijke oekonomistische redevoeringen houdend en zoutelooze deuntjens kweelend over verfraayingen, die hij-alleen fraai vindt, heeft heden, den 19n van Wijnmaand, zijn aanval op ons XVIIe-eeuwsch hal-, waag- en wachtgebouwtjen, het architektoniesch kunstwerk der eerzame meesters Hendrick Jacobsen Staets en Cornelis Danckerts, voltrokken, door het voor een som van f 4400. - ten fine van slooping, te verkoopen aan den makelaar........ Wij verwijzen, ter appreciatie van het feit, voor wie het nog niet in zijne beteekenis hebben leeren kennen, naar de ‘D. Warande’, 1856, bl. 435 en 538.
| |
XXI.
Slooping van XVIIe-eeuwsche burger huizen. - Het zelfde dronk'mannetjen - 't Wandalisme - heeft dezer dagen 't vijfde of zesde huis van den Dam, op het Water, een fraayen gevel afgebroken van de foort als die nabij het Postkantoor; van den Heerenhuizenstijl van 1630; zie, als een nog overig
| |
| |
staal van dezen, den gevel, als we zeiden, waarachter de boekhandel der Heeren Schalekamp, van de Grampel, en Backer is gevestigd. Zoo raakt langzamerhand wat er nog oud-hollandsch in den goeden zin aan Amsterdam was van den vloer; en, helaas, het nieuw-hollandsch, dat men er ons voor in de plaats geeft - wie zal er de verdediging van op zich nemen? - Wie waagt het in de bres te springen voor de plompe, stompe platte lijst - de hoofdvorm onzer moderne burger architektuur? - Platte lijsten maken, ja; dat durven honderd timmerlieden; maar ze verdedigen - dat heeft tot dus verre niemant kunnen ondernemen.
| |
XXII.
Slooping eener Rederijkkamer (H). Wij hebben aanteekening gehouden (hierb. bl. 263) van de afbraak eener huizing, die, te Lier voor de ‘Maetschappy der Ongeleerden’ in de vorige Eeuw gebouwd, op de plaats-zelve waar de aaloude rederijkkamer sedert eeuwen gestaan had, als nog door de tooneelmaatschappijen dier stad werd gebruikt. De ‘Eendragt’ van 13 Sept. en de ‘Lierenaer’ van 4 Oktober deelen daaromtrent eenige nadere bizonderheden mede. Opgericht in de vorige Eeuw kan men licht begrijpen, dat het bedoelde gebouw verre in stijlschoonheid moet achter geftaan hebben bij de middeleeuwsche ‘camer’, die haar heure plaats heeft moeten inruimen; maar bovendien werd de tempel der rhetrozijns in onze dagen en misschien sints vele jaren ontheiligd, door dien zijn onderverdieping aan een vleeschhouwer(!) was verhuurd - en dat die vleesch- of ‘beenhauwer’, gelijk men in Brabant zegt, niet Jan Breydel heette. ‘In alle geval,’ zegt het liersche dagblad, ‘hechtten zich eenige herinneringen aen de zael, en het was daer dat de groote Willems, toen hy by de Cecilianen der hoofdkerk te Lier was, op het tooneel als Engel Gabriël optrad, gelyk hy het zelf in het ‘Belgisch Museum’ beschryft. Ziehier overigens de navorschingen, die wy by de afbraek van Ons Vermaek gedaen hebben. Op de balken der zael stonden
| |
| |
de volgende namen gebyteld: ‘Hendrik Huyghen, deken, Cornelius de Ka, deken, Gommar Wuyts, deken, Jacobus Wuyts, deken. Dat waren waerschynlyk de namen der dekens, onder wie het lokael gebouwd werd en naer wy hebben gehoord van de families welke daervan afstammen, moeten die in de verledene eeuw geleefd hebben. Verders stonden er nog op gebyteld de wapens van Lier en van St Gummarus (?).
‘Een prachtig huis,’ zegt de ‘Lierenaer’ verder (en wij weten wat onnederlandsche beteekenis dat woord een ‘prachtig (nieuw) huis’ doorgaands heeft) ‘een prachtig huis heeft thans Ons Vermaek vervangen, welk een vervallen gebouw was’ (een honderdjarig huis een vervallen gebouw! - hoe erg had men reeds in de vorige eeuw de kunst der vaderen verleerd!) ‘zonder byzonder uiterlyk en dat door niets van de andere huizen onderscheiden was. Het lokael van de oude maetschappy de Groeyenden Boom, dat het uiterlyk van een Gulden-huis heeft, en op wiens kruin de Eiken Boom nog prykt, blyst nog altyd bestaen en is een der voornaemste sieraden onzer zoo schoone groote Markt.’ Hoe jammer, dat de ‘Lierenaer’, der gelijke getuigenis van het nieuwe gebouw, in plaats van zijn praedikaat ‘prachtig’ zijn lezeren niet heeft kunnen aanbieden.
De ‘Lierenaer’ schijnt het te zijn, die in zijn artikel van 24 Mei de verdichte jaarteekening eener te vroege geboorte aan de liersche rederijkkamer heeft toegeëigend, waartegen wij, hierboven, bl. 263 een ernstigen twijfel inbrachten. De ‘Eendragt’ brengt de zaak volgenderwijze te-recht: ‘In het artikel (van de ‘D. Warande’) wordt gezegd: ‘In de XIIIe (?) Eeuw bestond te Lier een genootschap’ enz. en verder. ‘Deze maetschappy splitste zich by den aenvang der XIVe (?) Eeuw in twee enz. - De vraegteekens zyn van den bestuerder der Dietsche Warande, en hebben ons genoopt, het onderzoek der zaek op te dragen aen een met het vak bekenden medewerker, die ons de volgende nota mededeelt, welke wy, als teregtwyzing, gaerne opnemen: ‘Dat er in de XIIIe eeuw eene consrérie des H. Gommer, stadspatroon te Lier bestaen hebbe,
| |
| |
kan zijn, schoon er van Lom in zijne monographie dier stad niet van spreke. De beide kamers van Rhetorica aldaer kregen eeist een stellig bestaen omtrent 1479 (zie Belg. Mus. VIII, 291). De eene stond onder de bescherming van St. Gommer, en had voor blazoen de verbeelding van dien heilige, met zinspreuk (?) de Groyende boom; de andere stond onder de bescherming van St. Anna, voerde ten kenmerke de Jennette bloem en had tot zinspreuk: d' Ongeleerde. De Groyende boom, die voor zinspreuk had: Tdor word groyende, was de oudste kamer; maer kan nooit vroeger dan in den beginne der XIVe eeuw ontloken zyn, misschien wel in 't midden derzelve. Er bestond eene derde kamer: de Hosbloemkens, met zinspreuk: Volbrengt liefde, welke, volgens Kops, ook omtrent 1480 schynt opgerigt te zyn.”’
| |
XXIII.
Instorting der Nederlandsche Apostelkerk. - Het volk van Luxemburg heeft aan alle kanten de dierste verplichtingen aan de tegenwoordige Regeering. Als die Regeering de Grondwet niet geschikt acht, welke door Regeering en volk beide tot stand gebracht is - dan schaft eerstgenoemde edelmoediglijk, zonder'zich door 's volks kortzichtige tegenbedenkingen te laten weêrhouden, en ondanks de verouderde verplichtingen, die uit deze weêrzijds bezworen Grondwet voor de Regeering schenen voort te spruiten, die Grondwet af, en oktroyeert genadiglijk eene Nieuwe of Gewijzigde; als ook deze niet bevalt - aan de Regeering, dan worden ook de nieuwe of eenerzijds verlapte schoenen wechgeworpen en men probeert het weêr met een paar andere - alles gestempeld met het dierbaar oktrooi, dat de Regeering, in hare onuitputtelijke goedheid, zelfs op de narrenkap drukken zoû, waar zij de arme Luxemburgers, tot hun grootste divertissement, meê schijnt te willen opschikken.
Als het belangrijkste monument dat Luxemburgs verwantschap met Nederland in een weinig treffender woorden uitsprak
| |
| |
dan zulks met de 4 beteekenisvolle romeinkapitalen onzer munt geschiedt - G.H.V.L. (waar menig-een voormaals te-recht uit las G[een] H[eer] V[an[ L[ummels]) - als de St Willibrords-Abdijkerk van Echternach gevaar loopt van in te storten, dan wordt eene ‘imposante commissie van zeven deskundigen’, zeven wijzen van Griekenland, derwaarts gezonden, en deze rapporteeren; dan komt de Prins-Stadhouder op de plaats, en verzekert aan de Dekens, dat het ongeval tijdig zal voorkomen worden: en zie! den 1n December heeft men het eerwaardig monument, gebouwd over het graf van Hollands doorluchtigen Apostel, laten instorten! Ook de toren is bezweken. Door de klok werden weinige minuten voor de 8-uurs-mis de geloovigen ter kerk geroepen - en toen zij er te zamen kwakwamen, vonden zij een bouwval!
Als men eens wat minder grif met het - mihi et musis zonder het volk te hooren - verlappen en verhanselen der Grondwetten, en wat vlugger - op 's volks bede - met het bewaren der monumenten was: zoû dat zoo veel kwaad doen? - Verg. het bericht uit Luxemburg, in de ‘Kerkelijke Courant, K.N.H.’ van 12 Dec.
X.
| |
XXIV.
Slooping te Dordrecht. - Het gebouw, waar de (beroemde, gezegende, beruchte, beroerde - de lezer vulle het epitheton in naar zijn keuze) Synode te Dordrecht gehouden is, en dat zich onderscheidt door zijn merkwaardigen bouwtrant en vooral door zijn fraai torentjen, is van stads wege verkocht en gesloopt. - NB. het torentjen is gesauveerd, en staat ergends op een buitenplaats.
v.L.
| |
XXV.
Opruiming te Gorkum. - Men vraagt of het waar is, dat het Schutters-kollegie te Gorcum, reeds sedert eeuwen bestaat, of dat kollegie zijn prachtige kollektie bekers, schilden enz. heeft
| |
| |
laten taxeeren? Of ze getaxeerd zijn op f 2000. -? of ze voor f 4000 aan een jood verkocht en door dezen te Londen aan een liefhebber voor f 9000 gesleten zijn? - Indien de leden voor die f 4000. - fijnen wijn hebben opgedaan - zijn ze dan wel zoo slecht besteed geweest?
v.L.
| |
XXVI.
Koning-Willems-huis, gesloopt. - Te-recht beklaagt zich de Heer van Lennep in zijn belangrijk ‘Holland’, voor 1858, over de onbeschaamde verwaarlozing, waarvan men het schoonste monument der civiele bouwkunst van het schitterendste tijdperk onzer middelgeschiedenis het slachtoffer maakt - de Loterijzaal, wier walglijke naam het Paleis van onzen Koninklijken Graaf zoo min onteeren kan als Marie-Antoinettes Majesteit de gruwzaamste schavotvaart. Helaas! alle nationale glorie moet onder den voet gehaald; alle vaderlandsliefde uitgedoofd; al wat Neêrlandsch is in Neêrlands boezem verstikt - en het kosmopolitiesch goud en geldpapier alleen gehuldigd - opdat men zoo veel te gemakkelijker, bij eene eventuëele herziening der Staatskaart van Europa, ons vaderland, als een kalf met saamgebonden voeten, in den zwarten ketel werpe, waarin de warmoes der groote Duitsche, of de potage der groote Fransche nationaliteit wordt gaar gekookt. Het aaloude huis, bekend onder den naam van Koning-Willems-Huis te Alkmaar, en dat in zijn XVIe-eeuwschen gevel de herinnering voortzett'e van het nog min of meer daaraan verwante tijdperk des voortreffelijken Roomsch-Konings - is, dezen zomer, almede gesloopt. Het verwondert en bedroeft ons te meer, om dat, zoo we wel onderricht zijn, de verfoeyelijke platte lijst, die den trapgevel verving, door een bouwheer werd aangeschaft, die eene kunstenaresfe in zijn huis heeft, wier gevoel voor harmonie door dezen schoonheidsmoord pijnlijk heeft moeten aangedaan worden.
X.
|
|