Dietsche Warande. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Bibliografie.
| |
[pagina 186]
| |
brandt, enz. enz.’ De prijs per aflevering, is naar gelang van den druk f 4, 5, 8, 10, of 20. Wij hopen dat ook deze matige berekening den uitgevers een ruim debiet verzekeren moge. Wij juichen de onderneming in alle opzichten toe, en willen het goede, om het misschien betere, niet berispen. Het betere zoû zeker zijn: eene keus en uitgave van portretten, gekozen uit eenig tijdperk der geschiedenis van heel het Neêrlandsch-sprekende vaderland, volgends een systematiesch geschiedplan. Denkt de Heer Hofdijk misschien óok niet, dat de lijst onzer geijkte celebriteiten eenige herziening behoeft? Men zie welke groote bewegingen in Nederland zijn gaande geweest en de toekomst hebben helpen bereiden; men zie, welke Nederlanders de ziel waren van die vaak strijdige bewegingen - daar, vooral, hebt gij de helden tot uw pantheon aangewezen. M.
BETUWSCHE NOVELLEN, door J.J. CremerGa naar voetnoot1). Twee Dln. in éen omslag; blz. 120 en 84. Haarlem, Erven Loosjes, 1856. - Prijs f 1,30. - Onze provinciale almanakken hebben voornamelijk eene archeologische strekking en daardoor minder eigenlijk gezegden letterkundigen naam. Bij gevolg moet het dubbel verwondering wekken, dat eenige stukjes in de boerentaal der Betuwe door den jeugdigen landschapschilder Cremer geschreven en gedurende de laatste jaren in den Gelderschen volks-almanak geplaatst, niet alleen langzamerhand tot de kennis van het algemeen zijn doorgedrongen, maar, inzonderheid | |
[pagina 187]
| |
na de verschijning van zijn laatste verhaal (Deine-Meu), de ingenomenheid van het letterkundig gedeelte des lands zoodanig hebben opgewekt, dat de schrijver tegenwoordig onder onze meest oorspronkelijke penvoerders genoemd wordt en onderscheidene boekverkoopers het verzoek tot hem rigtten, die kleine vertellingen, tot een bundel verzameld, in het licht te geven. Den Erven Loosjes te Haarlem werd het toegestaan, en voor eenige maanden verschenen de Betuwsche Novellen, vijf in getal. Het zijn toonbeelden van eenvoudigen, onschuldigen verhaaltrant; meesterstukken van even eenvoudig, onschuldig en frisch gevoel. Men bespeurt duidelijk, dat de schrijver, ook hierin gelijk aan onze oude meesters, niet wist, hoe mooi was wat hij deed; daardoor is er iets opregts, waars, eigenaardigs in de novellen gekomen, hetwelk in tegenstelling is met heel veel wat in ons land van de pers komt en, voor enkelen althans, onleesbaar gemaakt, ten gevolge van allerlei praalzieke verstrooijingen, uitvalt, en gaat er een geur uit op en ligt er een waas over, dat den gevoeligen mensch wel treft, den man vatbaar voor humor wel een traan ontlokt en de teederste snaren doet trillen, maar ontsnapt aan alle ontleding. Ten gevolge van die onbewustheid, is de schrijver ook zoo objectief. Nooit eenige eerzuchtige beschrijving, nooit op den voorgrond de natuur in phrasentooi en woordenkeur gehuld, of zich opgehouden bij stoffelijke bijzonderheden; ge voelt den middag op het zonnige hooiveld, maar de boeren en boerinnetjes gaan stilletjes hun gang, zonder zich om hun lezer te bekreunen. Om den mensch zelven, om diens geest en gemoed, is het den schrijver te doen, en gij staat verbaasd en verrukt over de poëzij, die Cremer uit de waarheid haalt, en over het ideaal, dat hij uit de werkelijkheid weet af te zonderen, zonder deze ooit te benadeelen. Tevens predikt hij stilzwijgend de gulden les, dat zedelijk, waar zij een algemeen menschelijk gebied betreden en het een algemeen menschelijk belang geldt, allen gelijk staan en de landbouwer, even kiesch, even fijn, even edel, door een zelfde gevoel, al is het dat hij het niet in door de wereld vooraf bepaalde vormen uitdrukt, bewogen, bestuurd en doordrongen wordt en in zekeren zin even fatsoenlijk man is als de heer wiens land hij bearbeidt. Er zou, wilde men de Betuwsche Novellen met de voortbrengsels van Auerbach en anderen vergelijken, een uitvoerig opstel over deze inderdaad belangrijke verschijning in onze vaderlandsche kunst te schrijven zijn. Dit bestek gedoogt zulks echter niet. Wij bepalen ons slechts tot de bewering, dat Cremer zijne plaats vindt tusschen Sand en Con- | |
[pagina 188]
| |
science, minder kunstig en overdreven dan de eerste, minder kinderachtig en oppervlakkig dan vaak de laatste zijn kan. Als man der kunst staat Cremer ongetwijfeld hooger dan de Belgische romanschrijver; daarbij is hij degelijker dan Sand en loopt er door al wat hij voortbrengt een ader van gezond en zuiver godsdienstig gevoel, welke een liefelijken indruk geeft en bij Sand meestal gemist wordt of vervangen door eene soort van wijsgeerige en staatkundige godsvereering, waarmede zich Nederland niet kan vereenigen. Onder de hoedanigheden, waardoor zich Cremers werk onderscheidt, noemen wij, magt over zijn onderwerp, spaarzaamheid, gemakkelijken slag van verhalen, voorstellen, voortzetten, aaneen hechten, overgaan van den eenen toon in den anderen, het nemen en doen van gelukkige wendingen en grepen, (‘De regte Josef’, blz. 2-5) en het in zekeren zin onwillekeurig bereiken eener groote verhevenheid door de meest ongezochte middelen (‘'t Kriekende Kriekske’, blz. 133). Gaarne haalden wij de brokken aan, waarop wij het oog hebben, doch moeten ons bekorten. Wilden wij vervolgens nog kritiek uitoesenen, zouden wij ons inzonderheid naar een gebied dienen te begevenGa naar voetnoot1), waar Cremer het landleven en den boerenstand ontrouw wordt, en enkel de Betuwsche Novellen liggen voor ons. Na de uitgave zijn ze door een zesde, 't Kriekende Kriekske, tot een half dozijn vermeerderd. Slechts een half dozijn verhaaltjes! Oppervlakkig beschouwd, welk een gering letterkundig contingent! maar belangrijker voor de regtbank van den goeden smaak en de ware kunst en waarschijnlijker voorwaarden van leven bevattende dan menig paar lijvige boekdeelen. Anacréon n'a laissé qu'une page L. April 1857. J.K.
‘VOLKS-ENCYCLOPAEDIE’ enz. door ‘eene vereeniging van zaakkundigen’. Schiedam, Roelants, 1857. Wij kunnen ter aanbeveling van dit ‘Volks-woordenboek’ niet beter doen dan er een artikeltjen uit af te schrijven, hetwelk de levensbeschrijving bevat van een vermaard kunstenaar.
‘Oltmans (Alexander), meer als J. van den Hage bekend, werd in 1814 te Amsterdam geboren. Aanvankelijk voor de genie opgeleid, moest hij die studiën wegens zijn zwak ligchaamsgestel vaarwel zeggen. Oltmans legde zich | |
[pagina 189]
| |
nu toe op de schilderkunst en kwam zoo zeer in aanzien, dat men hem tot sekretaris van Arti et Amicitia (sic) koos, doch hij moest tot herstel van gezondheid weldra zijne geboortestad verlaten en overleed te Steenderen in Gelderland (1853). Hij versierde onze letterkunde met twee heerlijke bloemen: Het slot Loevenstein (1834); De Schaapherder, een verhaal uit den Utrechtschen Oorlog (1838), en leverde verscheiden bijdragen tot de archaelogie en geschiedkunde in tijdschriften en jaarboekjes. Na zijn dood werden zijn verspreide verhalen verzameld en uitgegeven onder den titel: Het huis van het Zeewijf (1854). Hij was een meester in de kennis van de zeden, leefwijze en gebruiken onzer voorvaderen en toont dit vooral in zijn Schaapherder en Loevenstein, die beiden in uitstekend levendigen verhaaltrant zijn geschreven. Het huis van het Zeewijf en zijne andere novellen ontsieren zijn naam en roem.’
Gij ziet, lezer, 't is er om gedaan. Als de levensbeschrijving van den uitgever er later in opgenomen wordt, zal die dan ook ongeveer aldus luiden:
.... Roulandts, - die zich den meesten roem verworven heeft door te Schiedam eene ‘Volks-encyclopaedie’ uit te geven, waarin o.a. de levens der gebroeders A. en J.F. Oltmans op de merkwaardigste wijze door elkander gehaspeld zijn. Men weet, dat 's mans verdiensten hem als bouwmeester naar Gent hebben doen roepen, om het paleis van Justitie te ontwerpen, nadat hij het andwerpsche liedekensboek had uitgegeven, en dat hij als minister van Eeredienst in Frankrijk, weinig later, den Heer Fortoul is opgevolgd. Men zegt dat hij een kleinzoon is van den bekenden hollandschen dichter Jean Roullaud, die op zijne beurt afstamde van den beroemden Roelant de Lattere, meer bekend onder den naam van Orlando di Lasso, anders gezegd, de Razende Roelant. P.F. |
|