Dietsche Warande. Jaargang 3
(1857)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Nieuwe bouwwerken, - herstellingen, en - voltooyingen in Nederland.
| |
[pagina 126]
| |
het hooge choor eene dergelijke verlaging heeft ondergaan; maar het dunkt ons geen navolgenswaardig voorbeeld. De lengte der kerk bedraagt omstreeks 2½ maal de breedte. Tegenover het altaar zijn twee galerijen aangebracht, boven welker opperste zich een roosvenster vertoont. Of dit met recht een rondlicht, een licht, zal mogen heeten, is twijfelachtig: want, zien wij den voorgevel. Daar is geen spoor van de roos te zien. Hij heeft een groot middenvenster boven de deur, die met een segmentsboog gewelfd is. Het erf gierde namelijk; de voorgevel volgt niet te-min de hypotenuza van het trapezium, en dit moest nu van binnen wechgebouwd worden. Daardoor wint men, wel is waar, eene biechtkamer in den verholen driehoek - maar de tegenspraak, die er tusschen het uiterlijke en inwendige der kerk door ontftaat, vervalt daar niet mede. De gevel is aangelegd als voor een kerk met drie beuken, en men heeft zelfs eenigszins een tot den grond doorgebouwden toren er in gesimuleerd. Daarvoor heeft men konterforten, ter afscheiding van het middenvenster en de blinde zijvensters, aangebracht, die niets te ‘konterforceeren’ hebben. Hoe zouden in het midden van dien muur, buiten verband met den pleisterwelf daarbinnen, de beren iets hebben tegen te houden! De lichte voorsprong (doelloos, behalven ter afbeelding van een toren, die weêrsproken wordt door het torentjen gedeeltlijk en encorbellement op den geveltop geplaatst), die voorsprong heeft, behalven de genoemde konterforten, nog twee andere schijnbare konterforten tot profiel, behalven dat er ook aan de hoeken des gebouws, en dus op hunne plaats, foortgelijke bouwelementen zijn aangebracht. De gevel vooral is weer een struikelblok voor den bouwmeester geweest. Niet alleen dat er blinde hardsteenen vensters worden aangebracht, waar men zeer goed glasvensters had kunnen gebruiken, en dat de middendekoratie geheel niet strookt met de binnenverdeeling - maar men is nog op andere cieraden bedacht geweest, die geringe aanprijzing verdienen. Zoo zijn er boven en beneden de blinde ramen horizontale lijsten getrokken, die met de binnenverdeeling niet overeenkomen. | |
[pagina 127]
| |
De bovenlijsten schijnen voorgesteld te worden zich, met eenige wijziging, te verbinden, achter de middenkonterforten heen, met de frontaallijst van het groote venster; iets, dat eene slechte uitwerking doet. Bovendien is men er op uit geweest de aangebrachte lijsten te doen konkordeeren met de kantbekleedingen van sommige bouwdeelen; en dat moge in de ‘vijf orders’ aanprijzing verdienen - in de architektuur van hoogere orde doet dit zelden eene goede werking. Boven deze lijsten zijn tegen den gevel quartcirkels of althands groote boogen beschreven in de richting van de dakhelling, die niets te doen en niets te beteekenen hebben. Dat kan niet worden toegelaten. Ook de verciering van het torentjen is niet volkomen gewettigd..... Dat men toch, alle schoone bouwkunde voor een oogenblik ter zijde zettende, zich afvroeg - aan welke stoffelijke en geestelijke behoeften men te voldoen had, en dán eerst de hiertoe te kiezen vormen, onder den invloed der herinnering van de leer der schoone bouwkunst, ontwierp! Nu spant men veeltijds de paarden achter den wagen, denkt zich eerst het uiterlijke van het werk, en ziet dan hoe dit met de inwendige eischen is over-een te brengen. Uit den torenhelm ontwaart men ook duidelijk dat, bij de vlissingsche kerk, niet aan de stoffelijke eischen als leiddraad ter bepaling der schoonheidsvormen gedacht is. Van waar anders die kneep in zijne vier hoofdvlakken? Het afsnijden der vier hoeken, ter breking van den wind, kan zoodanige kneep alleen in de smalste zijden der achthoekige spits doen ontftaan. Elders is die kneep onzin. Wij behoeven niet te zeggen, dat de geïzoleerde pinakels, boven de midden-konterforten van dezen kerkgevel aangebracht, almede aan eene miskenning van het zoo even genoemde beginsel hun beftaan te wijten hebben. | |
II.
| |
[pagina 128]
| |
oogen gekomene teekeningen te oordeelen is, zijn ze veel minder goed. Al de beginselen, boven door ons aangeduid, zijn er minder of meer in miskend - behalven dat men te Soetermeer, en, zoo wij wel onderricht zijn, ook te Langel, met een werkelijken, niet gefingeerden kerktoren te doen heeft. Dat is eene winst. Volgends de calque, die voor ons ligt, is de kerk van Soetermeer met een puntig tongewelf van pleister gekonstrueerd, waarop ribben of graten door den stukadoor verbeeld worden! Het dakwerk, waarop men den schijn aanneemt de beginselen van Philibert Delorme te willen toepassen, is niets minder dan eene konstruktie uit die school. Dit blijkt trouwens wel uit de konterforten en ankers(!) waarmeê het kapgebinte bij elkaâr gehouden moet worden! De hier praetensiëuze philibert-schinkels dienen alleen tot hangers, om het stukadoorwerk van het plafond aan te bevestigen. 't Is of wij in ons gantsche land geen enkele goede, ongeveinsde, zichtbaar houten kapkonstruktie uit beter tijden meer over hebben, dat men altoos voortsukkelt met dat in dubbelen zin verraderlijk stukadoorwerk: verraderlijk 1o om dat het zoo als Reichensperger zegt, éene onophoudelijke ‘Lüge’ uitspreekt, 2o om dat het niet duurzaam is. Waarlijk, er zijn modellen genoeg van kappen met net afgebilioende binten, balken en karbeels tc-zamen-gesteld, of zelfs, bij ruimer middelen, ton- en kruiswelven uit hout getimmerd, om den stukadoor niet voortdurend tot den hoofdwerkman aan monumentale gewrochten te verheffen. De gevel van Soetermeer vloeit over van ornementen uit gegoten ijzer en cement. De horizontale lijsten spelen ook daar weêr een groote rol. Vergelijk het gezegde onder I. De achtkantige torenhelm is niets minder dan een kap. Hij is beschreven met (wezenlijke? of) gefingeerde openingen: vensterglopen, toten, ronden enz. Had men in het ijzer of zink nog maar schaliën verbeeld! Boven de deur prijkt de toren met een flamboyant rondlicht; twee flamboyante puntboogvensters - flamboyant niet van traceering, maar van bekrooning - staan onder de rechthoekige driehoeken, die door de lijst daarboven met den toren en de dakhelling beschreven worden. Wij zul- | |
[pagina 129]
| |
len er niet meer van zeggen: want al is het onze plicht de bouwerken, die ter onzer kennis komen, aan de algemeen door deskundigen geëerbiedigde regelen der kunst te toetsen - wij behoeven niet de rol te vervullen van een ondermeester, die de themaas van een schoolknaap der laagste tafel korrigeert: wij hebben aan bouwmeesters geen lessen te geven in de allereerste beginselen hunner wetenschap. | |
III.
| |
[pagina 130]
| |
choor. De kerkgevel blijkt, van binnen, een door een muur verbonden paar kruisarmen te zijn, waar tusschen het altaar staat op de plaats van het oksaal; en boven dien gevel en dat oksaal verheft zich de toren. Aan de tegenovergestelde zijde van dat voorfront gaat de kerk in. Het tabernakel staat op de plaats van het oksaal; en de ‘westelijke’ toren verrijst ten Zuiden boven het tabernakel, dat in het Oosten had behooren te staan. Het begin en einde, de vier hemelstreken, de zinnebeelden der stoffelijke en geestelijke orde, zijn kruislings door-een-geworpen! - het toppunt van verwarring. Het schip is met een te stukadoren tongewelf gedekt; dit en de (zoo wij wel hebben) vlakke zoldering der zijbeuken zijn veel lager dan het presbyterium-transsept torenportaal - trouwens dit laatste moest front maken; en om front te maken is het, helaas, ook bij godsdienstige gebouwen, naar de schatting onzer hedendaagsche bouwmeesters en bouwverzorgers, maar te doen. Daarom ook, en daarom alleen heeft men het altaar van het kerkjen te Zandvoort, met versmading van het voorbeeld der oude (thands ned. hervormde) kerk, naar het nimmer Gods lieve zon in zijn sseeren opnemend Noorden, bij de aloude Christenen het zinnebeeld der duisternis, gekeerd. Onverwijld gaan wij een begin maken met het samenstellen der door ons verzamelde argumenten in het voordeel van het oriënteeren der kerken. 't Is te betreuren, dat ‘de zaak van het Oosten’ bepleitens behoeft. Wij schatten ons gelukkig, dat wij, hoe gering onze bevoegdheid daartoe wezen moge, in geweten ons gedrongen voelen het voor dit niet vergeefs zoo vele eeuwen lang getriomfeerd hebbend beginsel op te nemen. | |
IV.
| |
[pagina 131]
| |
in den muur boven het hoofdaltaar opgenomen. Te Munningen (München, Munich) vervaardigd, heeft dit verdienstelijk kunstwerk zijn deel van de gebreken der meeste nieuwere duitsche kerkvensters: te fijn en uitvoerig van behandeling der tonen, maakt het beneden in de kerk geen effekt; te weinig ornementaal behandeld, mist het de gemmenschittering, die men in kerkvensters verlangt. Niet-te-min vernemen wij met genoegen, dat er twee andere vensters in de choorapside aan toegevoegd zullen worden. Dat à dextre zal de Boodschap des Engels, dat à senestre de Emausgangers bij de breking des broods voorstellen. Schooner gedachte dan deze trilogie aanbiedt, zoû moeilijk tot onderwerp aan die drie vensters kunnen gegeven worden: Aan de Evangeliezijde: het Eu-angelium, de blijde boodschap zelve; tevens het begin van ons heilig epopee; tevens voorstelling van de H. Maagd, Patronesse der kerk. Boven het Autaar: het Bloedig Offer, het Middenpunt der Verlossing, het ontzettend en aandoenlijk consummatum. Daarna, in het derde vak, de kroon van het geheel: de bezegeling der Verrijsenis, de gedachtenis van de Instelling van het Hoogw. Sakrement en der onbloedige offerande. Dat is dus alom Christus: voor zijne Geboorte, in zijn Lijden, en na zijne Opstanding: bovendien de drie hoofdvoorwerpen der vereering van de orde des H. Alphonsus: Christus, gekruist; het H. Sakrament; de Gezegende onder de vrouwen. Schooner en passender ontwerp is niet denkbaar. Hopen wij, dat later de witte kleur der kerk moge wechgenomen worden, en daardoor de harmonie te-weeg-gebracht, die door geschilderde meubelen, beelden en vensters, in eene wit gekalkte kerk, noodwendig verbroken wordt. A.Th. |
|