Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 490]
| |
Bilderdijk en Vondel,
| |
[pagina 491]
| |
dan ook hoofddeugd; met die hoofdeigenschap vereenigt hij in hooge mate dien van rijkdom. Rijk is de geniale Keulenaar niet alleen door de veelheid en verscheidenheid zijner voortbrengsels (daarin toch staat Bilderdijk wel in geenen deele bij hem achter), maar veel meer door die soort van gemakkelijkheid, ongedwongenheid, onbekrompenheid, die aan overvloeienden rijkdom eigen is. Rijk is hij in alles, waardoor poëzy, poëzy is: onuitputbaarheid in middelen van uitdrukking en bronnen voor beeldspraak; pracht van taal en van versmaat, schitterend en degelijk, als of ge bij de keizerlijke krooningsfeesten een dier oude Moscovische Bojaren of Hongaarsche Magnaten zaagt, overdekt met voorouderlijk edelgesteente en parelen, op millioenen geschat. Voorzeker heeft het overigens Vondel ook aan geen stoutheid ontbroken; stoutheid in de keus zijner onderwerpen, in de opvatting, in de bewerking, evenmin als men, omgekeerd, bij Bilderdijk wel immer armoede of schraalheid ontmoet. Maar stoutheid is toch meer bij uitnemendheid de gaaf van dezen, al ware het ook slechts in het wagen van meer en hooger met betreklijk (misschien!) minder aangeboren dichterkrachten dan zijn voorganger uit krachtiger en forscher gebouwde Eeuw. - Edel vooral is in toon en vorm, in keurigheid van smaak en spraak, verre boven Vondel, Bilderdijk; edel en stout te gader door een nog fijner en geoefender tact van hetgeen zich, te gelijk met waardigheid en met énergie, zeggen of niet zeggen laat, door een nog ongewoner en ongemeener hanteeren van de in ressources onuitputlijke taal, - door eene weder geheel nieuwe en voorbeeldelooze heerschappij over maat en rijm; ook daartoe evenwel de latere Amsterdamsche Hoofddichter door den oudere krachtdadig gevormd. Natuur en kunst, bij elk der twee op het gelukkigste gepaard, staan bij hen evenwel tot elkander in omgekeerde evenredigheid; bij Bilderdijk (wie zal het ontkennen?) is de kunst machtiger, bij Vondel cle dichterlijke natuur nog milder, - gisten wij, - geweest; van daar bij dezen, met geringer bewustheid van zijn rang en rijkdom als poëet, meer (als 't ware) Homerische naïveteit, meer van zelf- | |
[pagina 492]
| |
heid, minder zorg (durven wij het zeggen), om onberispelijk voor den dag te komen. Bij Bilderdijk (was de bewustelooze schoonheid der 16de en 17de Eeuw nog wel mogelijk meer in de 18de en 19de?) meer kennis en studie van zich zelven, maar dan ook meer bewustheid van hetgeen hem gegeven was. Het onderscheid komt altijd wederom neder op de verhouding tusschen natuur en kunst, elk van beiden bij de beide dichters in zeldzame maar ongelijke mate, verbazend en groot. Houdt den ietwat Oosterling steeds van afkomst en uitdrukking, den vorm op nieuw van gelijkenis of leenspreuk ten goede, vooral wanneer hij die, gelijk te dezer plaatsen, van bij uitnemendheid Nederlandsche bron en bodem ontleent. Bataven! van ouds geroepen en gewoon u op de wateren, tusschen de wateren, tegen de wateren te bewegen! laat ik u Vondel mogen voorstellen, in betrekking tot het weeke en veerkrachtige element, als de kloeke en koene zeeman, die met bodems, zwaar van den rijkdom van werelden, op vleugelen door wind - of raderen door stoom - bewogen, de zilte velden van den verren Oceaan doorsnijdt en doorsnelt; in Bilderdijk, altijd kunstenaar, altijd bouwkunstenaar, dan ook weder den waterbouwkundige die, wederom op andere wijze, de groote wateren van Neêrlands taal en poëzy beheerscht, ze langs kanalen leidend, tot opene havens vormend, binnen dammen en dijken bedwingend, door al die kunstgewrochten, in één woord, bewerkend, waardoor ook in dit vak de naam van Nederland bekend werd tot aan de einden der aarde. |
|