Den Duytschen Catoen
(1998)–Anoniem Duytschen Catoen, Den– Auteursrechtelijk beschermdNaar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch
Den duytschen Cathoen: het boekjeEen klein boekje, in octavo-formaat, nauwelijks tien centimeter hoog, met inbegrip van de titelpagina slechts zestien bladzijden tellend, één vel druks. Dat is het. De titelbladzijde toont ons behalve de zeer korte titel Den duytschen Cathoen - voorafgegaan door een paragraafteken en gevolgd door een punt - een houtsnede. Die houtsnede is voor het eerst gebruikt in een uitgave van een Middelnederlandse vertaling der Legenda aurea (een zogenoemd Passionael), gedrukt bij Jacob Jacobszoon van der Meer te Delft in 1487, herdrukt door Christiaen Snellaert (1489) en later door Eckert van Homberch, nog steeds te Delft (1499). De voorstelling in het Passionael toont Mohammed met een duif op zijn | |
[pagina 26]
| |
schouder, maar op de titelpagina van Den duytschen Cathoen is ongetwijfeld Cato bedoeld.Ga naar voetnoot40 Onder de houtsnede een stempel met de tekst ‘Koninklijke Bibliotheek te 's Hage.’ De KB verwierf het boekje in 1809 met de collectie van Mr. Jacob Visser. Eerder bevond het zich in de collectie van Isaac Le Long, uit wiens nalatenschap het op 17 augustus 1744 werd geveild onder nr. 2742. Op de tweede bladzijde [aj V] begint de tekst met een twee regels hoge letter D en loopt dan verder zonder onderbreking door tot het eind, twintig regels per bladzijde. Alleen op bladzijde 14 [avij V] treffen we nog een wat afwijkende hoofdletter D aan (regel 11): een lombarde van één regel hoog. Op pagina 16 [aviij V] staan de laatste vier regels van de tekst, daaronder wijd gedrukt AMEN. Na een regel wit volgt in drie regels het colofon, voorafgegaan door een paragraafteken: ¶ Dit boecxken es gheprent Tant= Op pagina 3 [aij R] bevindt zich rechtsonder een katernsignatuur: a ij. Regels wit komen in de tekst niet voor. Interpunctie is nauwelijks aanwezig: op de 284 versregels zegge en schrijve zevenentwintig keer een punt aan het eind van een regel, de ene keer achter het tweede vers van een ‘strofe’, de andere na het vierde. Op bladzijde 13 [avij R], regel 16, staat tussen ‘tsine’ en ‘daer’ heel dun een schuin streepje (een ‘Duitse komma’). Mogelijk is dat ook het geval op bladzijde 2 [aj V], regel 14, tussen ‘tijt’ en ‘wijsheit’. |
|