Den Duytschen Catoen
(1998)–Anoniem Duytschen Catoen, Den– Auteursrechtelijk beschermdNaar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch
[pagina 11]
| |
Den duytschen CathoenInleidingIn de jaren tachtig van de dertiende eeuw schreef Jacob van Maerlant zijn grote wereldgeschiedenis Spiegel historiael, een bewerking van het Latijnse Speculum historiale van de Franse dominicaan Vincentius van Beauvais (1190-1246).Ga naar voetnoot1 De Spiegel is verdeeld in vier ‘partien’, elke ‘partie’ telt een aantal ‘boecken’, en deze bestaan weer uit ‘capittelen’. In die wereldgeschiedenis worden ook allerlei zaken te pas gebracht die wij er niet zouden verwachten. In het zevende boek van de eerste partie bijvoorbeeld worden de dood en de hemelvaart van Maria, Jezus' moeder, behandeld en dat blijkt voor Vincentius en Maerlant aanleiding de lezer of luisteraar hoofdstukken lang een reeks Marialegenden te vertellen. Zo wordt - ander voorbeeld - wanneer bekende auteurs ter sprake komen een bloemlezing uit hun werk gepresenteerd. In het zesde boek van de eerste partie treffen we onder andere een reeks Romeinse schrijvers aan. Dat levert een hoeveelheid ‘proverbien’ van Cicero en Varro op, en ‘sproken’ van Vergilius, Horatius en Ovidius. ‘Bloemen’ noemt Maerlant ze ook wel, die wijsheden en uitspraken. In hoofdstuk 73 van boek vijf der eerste partie - bij Vincentius zijn we dan in caput 107 van diens zesde boek - valt de naam van Cato, die, zo zegt Maerlant, ‘menege wijsheit heeft bescreven’ (vs. 39). Vervolgens vat hij hoofdstuk 107 van Vincentius' zesde boek in elf versregels samen, maar de hoofdstukken 108, 109 en 110 laat hij geheel voor wat ze zijn. Vincentius geeft in die capita Dicta - uitspraken dus - uit Cato's Liber de moribus, ‘Boek over zeden’. Maerlant, die toch zo graag samen met zijn voorganger ‘bloemen’ plukt bij allerlei auteurs, deelt nu evenwel mee (vs. 51-54): Catho screef enen bouc van zeden.
Dien vintmen in vele steden
In Dietsch gemaect; dies latic bliven
Hier dat icker af soude scriven.
| |
[pagina 12]
| |
De Vlaamse dichter acht het dus niet nodig het uittreksel uit Cato's Liber de moribus om te zetten in het Middelnederlands: immers, dat ‘bouc van zeden’ bestaat al in het ‘Dietsch’ en is bovendien ruim verspreid, want men vindt het ‘in vele steden’. ‘Steden’ zal hier waarschijnlijk niet bedoeld zijn als ‘steden’ in de moderne zin - het meervoud van ons ‘stad’ - eerder dient het in bredere zin opgevat te worden: ‘plaatsen’. Als Maerlant nu schrijft ‘vintmen in vele steden in Dietsch gemaect’, heeft hij het dan over één vertaling of is er ‘op veel plaatsen’ een vertaling tot stand gekomen? Trouwens, wie is die Cato eigenlijk? En wat is zijn Liber de moribus, zijn ‘bouc van zeden’? |
|