Een devoot ende profitelyck boecxken
(1889)–Anoniem Devoot ende profitelyck boecxken, Een– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
Inleiding.Het zou ongetwijfeld overbodig zijn hier nogmaals te wijzen op den dienst, dien Hoffmann von Fallersleben met zijne nieuwe uitgave van het Antwerpsch Liedeboek bewezen heeft aan ieder, die zich met de studie van het Nederlandsche volkslied bezig houdt. Zeer terecht begreep die verdienstelijke geleerde, dat eene dergelijke bron slechts nuttig kan worden door algemeen toegankelijk te zijn. In de boekerij te Wolfenbüttel was het boeksken bijna onbereikbaar; de herdruk bracht het terug in het land, waar het te huis behoorde en waar het een uitgangspunt kon en zou worden voor talrijke nasporingen. Opmerkelijk is het dat dezelfde onvermoeide navorscher een geestelijk liedeboek in handen heeft gehad, uit denzelfden tijd en in alle opzichten een waardig tegenhanger van het Antwerpsche, en daaraan verder weinig of geen aandacht heeft geschonken. Hij vond in de bibliotheek van den heer A. van der Willigen te Haarlem een bundel geestelijke liederen, getiteld: Een deuoot en̄ profite- | lyck boecxken, inhoudē | de veel ghestelijcke Liedekens en̄ | Leysenen/ diemē tot deser tyt toe | heeft connen gheuindē in prente | oft in ghescrifte: wt diuersche ste | den en̄ plaetsen bi een vergadert | en̄ bi malcanderē gheuoecht. En̄ | elck liedeken heeft sinen bisonderē | toon/ wise/ oft voys/ op notē | ghestelt/ ghelijc die Ta | fel hier na | |
[pagina VIII]
| |
volgen̄ | breed̄ wt wijst | ende ver- | claert | ❧ Gheprēt in die triumphelike | coopstadt van Antwerpen/ op die | Lombaerden veste/ tegen die | guldēhant ouer. By mi | Symon Cock. | Met. K. Priuilegie. | (1539). Het eenige gebruik, dat hij van dezen bundel maakte, was dat hij er drie liederen uit overschreef ten behoeve zijner Niederländische Volkslieder (Horae Belgicae Pars II.) en wel onze nummers XXI, XXXV en CLVII. Dit sobere gebruik is zeker opmerkelijk, want dat Hoffmann von Fallersleben niet uitsluitend in het wereldlijk lied belang stelde, bewijst zijne verzameling Niederländische Geistliche Lieder des XV. Jahrhunderts (Horae Belgicae. Pars decima). Heeft hem de tijd ontbroken den bundel nauwkeurig door te zien? Hiervoor pleit de omstandigheid, dat zijne keuze zeer zonderling was: de drie overgenomen nummers behooren toch volstrekt niet tot de beste gedichten van het boek. Of is de verzameling later voor hem ontoegankelijk geworden? Of heeft het hem afgeschrikt dat er 16 bladzijden aan het exemplaar ontbreken? In elk geval heeft de weinige ophef, door hem van Het deuoot ende profitelyck Boecxken gemaakt, er zeker toe bijgedragen, dat het verder onopgemerkt bleef, totdat Prof. Acquoy bij zijne nasporingen naar het Nederlandsche geestelijke lied er inzage van wenschte te nemen. Het heeft toen nog heel wat navraag gekost eer men tot de wetenschap kwam, dat Van der Willigen het nog bij zijn leven aan de stedelijke boekerij te Haarlem had geschonken. Van deze vondst vernam men allereerst door G. Kalff's verhandeling: Het lied in de middeleeuwen (Leiden 1884), terwijl later Prof. Acquoy in zijn opstel Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de hervorming (Archies voor Nederl. Kerkgeschiedenis, dl. II, afl. 1, 's Gravenhage 1886) verscheidene liederen uit den bundel mededeelde. Hierdoor op het zeldzame boekje opmerkzaam gemaakt, kon schrijver dezes niet aan de verzoeking weêrstaan er voor zijne verzameling liedeboeken een afschrift van te nemen. Bij het afschrijven evenwel rijpte weldra de overtuiging, dat een dergelijke bundel beter toegankelijk dient te zijn, en dat er voor gezorgd moest worden, dat een of ander ongelukkig toeval het curiosum niet voor altijd kon doen verloren gaan. Zoo ontstond het plan voor een herdruk, in welk voornemen ik van bevoegde zijde ten zeerste werd aangemoedigd. De 16 ontbrekende bladzijden waren evenwel een hinderpaal, van daar ijverige nasporingen naar een tweede, volledig exemplaar. Dat te vinden gelukte mij door de welwillende hulp van den heer Th. J.I. Arnold te Gent, die tot de ontdekking kwam, dat de heer Alphonse Willems te Brussel in April 1877 op de verkooping der bibliotheek van wijlen E. de Coussemaker een volledig exemplaar voor de som van frs. 550. - | |
[pagina IX]
| |
machtig was geworden. Door de niet genoeg te roemen welwillendheid van den gelukkigen eigenaar werd ik in staat gesteld het aan het Haarlemsche exemplaar ontbrekende weder te geven. Alvorens tot eene bespreking van den inhoud over te gaan, volge hier eene beschrijving van het boekje, wat het uiterlijke aangaat. Het Haarlemsche exemplaar is hoog 104 mm. en lang 171 mm., terwijl dat van den heer Willems even hoog, doch slechts 163 mm. lang is. Beide zijn in een goeden staat. De achterzijde van het titelblad, waarvan een nauwkeurig fac-similé hierbij is gevoegd, bevat twee approbatiën, benevens de vermelding van plaats en jaartal der uitgave. Dan volgen 3 bladzijden in twee kolommen met eene toespraak: ‘Die aucteur van desen boeck, tot alle kersten menschen ende goetwillige lesers’, en hierna: ‘Die Tafele van desen tegenwoerdigen boecke’ op 11 bladzijden in drie kolommen. Tot zoover zijn de bladzijden noch gepagineerd, noch van signaturen voorzien. De verdere inhoud van het boeksken is gefoliëerd van I-C.xli., doch hierbij is in het oog te houden, dat Fo. lxxxvij tweemaal voorkomt, en na Fo. C.xix. nogmaals Fo. C.xij.-C.xix. volgen, terwijl Fo. C.xxxiiij-C.xxxix. zijn overgeslagen, een en ander zonder aan den inhoud afbreuk te doen. Het boekje is doorloopend met een duidelijke Gothische letter gedrukt, met uitzondering der Latijnsche approbatiën. Behalve op het titelblad is roode drukinkt gebezigd op Fo. vij.v en Fo. xiij.v voor ‘Dit is dye wife’, op Fo. C.xviij.v voor het opschrift: ‘Hier beghinnen die Leysenen enz.’ en verder overal voor de lijnen der notenbalken. Bij dezen herdruk heb ik getracht het oorspronkelijke zoo nauwkeurig doenlijk weêr te geven. De afkortingen zijn uitgeschreven, doch aan spelling of interpunctie heb ik de hand niet geslagen. Het is uiterst gemakkelijk eene eerste schrede op dit glibberige pad te doen, doch weldra weet men niet meer waar op te houden. Hoffmann von Fallersleben heeft in zijne bundels Nederlandsche wereldlijke en geestelijke volksliederen eene zekere eenheid in de spelling gebracht en eene vrij nauwkeurige interpunctie ingevoegd. Ik durf hem op dien weg niet volgen, want weet niet uit te maken wat juister is: Wise of Wijse; Iezus, Ihesus of Iesus; ic of ick, si of sy enz. enz. En zulke verschillende schrijswijzen komen niet alleen in het zelfde gedicht, maar in den zelfden regel voor. Bovendien geloof ik dat deze afwijkingen in spelling soms voor taalgeleerden eene vingerwijzing kunnen bevatten voor nasporingen naar plaats en tijdperk van ontstaan. De interpunctie is zóó gebrekkig, dat hier aan geen verbeteren te denken | |
[pagina X]
| |
is. Te vergeefs vraagt men zich af, of het mogelijk kan zijn, dat de schrijvers hierbij volgens een of ander beginsel te werk gingen. Van daar dat ik, voor zoover mij bewust, ook in dit opzicht niets gewijzigd heb. Indachtig aan Jakob Grimm's woorden: ‘wat hebben wij er aan de slordigheid en onwetenheid van een schrijver of zetter uit vroegere tijden te bewaren?’ heb ik mij echter veroorloofd eenige drukfeilen te verbeteren: deze zijn op blz. 300 nauwkeurig aangegeven. Voorts duidde ik in de Woordenlijst (blz. 302) eenige vermoedelijke drukfouten aan. Velen ben ik wellicht in mijne zuivering niet ver genoeg gegaan, en ik wil gaarne bekennen, dat het soms moeite gekost heeft klaarblijkelijke fouten te laten staan, zooals: blz. 54, r. 6 v.o. waar ‘ontfermen’ staat in plaats van ‘erbarmen’, blz. 218, r. 11 v.o. ‘verstaen’ voor ‘wederstaen’, of gebrekkige regels zooals b.v. Nr. XCVI 6. 8. onaangeroerd te laten. Daarentegen was ik bij het indeelen in strophen (in het oorspronkelijke zijn deze niet genummerd) genoodzaakt, mij niet te houden aan de onregelmatigheden, die hierbij voorkwamen. Bij Nr. CLXXXIX bv. waren eerst 8- en later 4 regelige coupletten. Dit weêr te geven achtte ik overbodig. De melodieën zijn in fac-similé (op 4/5 der ware grootte) bijgevoegd, daar er geene typen meer voorhanden zijn, om alle bizonderheden van het oorspron-kelijke weêr te geven, en eene diplomatisch-nauwkeurige vertolking in nieuwer-wetsch notenschrift m.i. onmogelijk is. Doch hierop kom ik later terug. De bladzijden van den herdruk houden geen gelijken tred met die van het boekje. Vandaar dat thans bovenaan de folio's en de signaturen, waar die het eerst voorkomen, staan aangegeven. De plaatsen, waar de bladzijden afbreken, zijn door het teeken || aangegeven. De inhoudsopgave van het boekje is zeer slordig bewerkt; verscheidene gedichten komen er niet in voor en bovendien zijn er verschillende beginregels onjuist aangehaald. Ook maakt de rangschikking naar melodieën het gebruik geheel onmogelijk. Van daar heb ik twee registers bijgevoegd, waarin de beginregels der gedichten en die der voorgeschreven of aangehaalde melodieën alphabetisch zijn gerangschikt, met verwijzing naar de bladzijden, waarop zij in dezen herdruk voorkomen. Voorts voegde ik bij: eene lijst van in onbruik geraakte woorden er eenige aanteekeningen bij de gedichten en wijzen. In hoofdzaak heb ik en mij toe bepaald, aan te geven, waar ik dezelfde gedichten en wijzen elders aan trof. De daartoe gebezigde bronnen zijn vooraf nauwkeurig aangegeven. | |
[pagina XI]
| |
Ik weet zeer goed, dat die opsomming van andere lezingen geen aanspraak op eenige volledigheid kan maken, doch geloofde, zoolang ons nog een algemeen register, zooals de heer Th. J.I. Arnold bewerkt, ontbreekt, er geen onnut werk mede te verrichten. Van beschouwingen omtrent het karakter en de eigenaardigheden der verschillende wijzen heb ik mij moeten onthouden uit vrees voor al te groote uitbreiding van deze uitgave. |
|