Deus Ex Machina. Jaargang 8(1984)– [tijdschrift] Deus Ex Machina– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] brieven aan Plinius I ik zeg je, Plinius, het is september. de dichters keren in 't getij. en vruchten rijpen aan de warme muren, vergeet dat niet: het zijn de laatste uren van de zomer, warmte, niets kan nog gebeuren. het zijn de stille dagen van het jaar, want alles wordt geduldiger gedragen in veelvoud van de laatste dracht. september weet wat dierbaarheid betekent en liefde tekent schaduwen van was. ik zeg: voorzichtigheid werd ooit berekend aan de contouren van een waterglas. de druiven, Plinius, de laatste schragen van wat een dichterzomer was. II veulens met een zacht en vochtig vel van dauw. zonnestelsels gloeien hen in de ogen. ik hef nu vreemde hemellichamen uit hun baan. op mijn weide wandelen de paarden maar ik ben hard en stil als steen. na al de jaren, het eenzame geween van pauwen na de regen. ondoorzichtig, in een dal van velen. en wat mijn draven ooit heeft aangedaan kan geen plaats mij ooit vergeven. van veulens razend en verbaasd, het radeloze waaien van de manen. het nodeloze leven steigert in zijn banen. IX [pagina 46] [p. 46] zorgvuldig algebraisch zijn de laatste takken aan het tellen in de bomen. blad voor blad. een dak van delen, willen en vergaan. een herfst van ongemakken. de kleine wetten van regeren staan geleidelijk op schrift en in verschillen. en paarden glooien naar de heuvels in een dal van licht. een val van manen en verbeelden, als blaren in een herfstgedicht. stil, van onverschilligheid en overuren, gaan wij ons deel voorbarig sluiten. het zachte heimwee naar het vergezicht van leven - ademen is niet te stuiten - dooft langzaam uit op wentelmuren. X ach, Plinius, dit zijn de laatste regels, de takken van mijn spraakgebrek. en wat aan voelbaarheid niet is bewezen komt later in de grote trek van vogels voor de winter. de bomen in doorzichtige golven van licht. niet te genezen dierbaarheid van dromen. de nachten worden gewet aan de ramen. en trager dan ooit is mijn taal uitgeroeid in wortels van denken en praten. ik hoor bij de liefde in schuchtere namen. mijn lichaam ontsnapt in voorzichtige handen en kantelt het woord in je tederheid. de tijd kan langer dan duurzaamheid branden. Marleen De Crée-Roex 1981 [pagina 47] [p. 47] Blatina Je dronk mijn laatste rode wijn uit mijn laatste glas, je viel achterover met gespannen aders op mijn scherven. Je vloeide over Frankrijk langs de spleten van mijn huis, in oosterse tapijten spreidde je een kunstwerk uit op de rauwe grond. je sijpelde warme stromen langs mijn naakte voeten, chambreerde de kamer. Ikzelf een standbeeld gaaf in een middeleeuwse vesting, aan bommen weerstaan, als een dronken, bijgelovige Joegoslaaf. Vorige Volgende