waar hij eigenlijk aan toe is. En dat schept een sterke indruk van verwarring.
En die indruk van verwarring geraakt men niet kwijt bij de lektuur van de volgende hoofdstukken. Bovendien is die verwarring, wat sommige passages betreft, nog het minste kwaad. Of een eufemisme.
De aandachtige lezer ontkomt niet aan de impressie dat de auteur allerlei bronnen gefragmenteerd en gecollationeerd heeft, om ze dan zonder enige vorm van kritiek naast of onder elkaar geschikt heeft. Gewoon kritiekloos, waarmee hij de spirituele relatie Oosten/Westen geen beste dienst bewezen heeft.
Dat valt al op, gewoon bij de spelling: wispelturig, systeemloos, gefantaseerd. Boenders heeft goed, over de transliteratie van Sanskriet of Chinees te kursiveren (p. 155) dat ‘there is a method in this madness’, maar welke metode (om één voorbeeld te geven) zet hem ertoe aan Laotse's werk nu eens Tao te jing, dan weer Tau-te-tsing of Dau de jing te schrijven, en dit zonder enig woordje uitleg.
Helaas staat het boek vol van dergelijke onnauwkeurigheden. De monniken op Sri Lanka heten nu eens bhikku, dan weer bhiksu, wanneer ze zichzelf bhikkhu (een Pāli-woord) noemen en het Sanskriet voor monnik bhikshu is. Slordigheid? Slordigheid ook o.a. bij de bhikkhu's afgebeeld op pag. 34 die geen monniken zijn, maar novicen (samanera's).
De lijst die we over dergelijke ‘schrijffouten’ opgemaakt hebben, bedraagt hele bladzijden die we onze lezers liever besparen.
Maar ook fouten van andere aard zijn bijna op elke pagina van het boek te vinden. Koppig wil de auteur het Boeddhisme laten doorgaan voor een ethisch systeem, daar waar het een heilsleer is. Het Therāvāda (sic) stelt hij voor als de oudste en meest oorspronkelijke lering van de Boeddha, een standpunt dat sedert een halve eeuw (minstens) achterhaald is geworden. Boenders schrijft dat Boeddha's leerlingen uitsluitend mannen waren. Dat bewijst dat hij de teksten niet gelezen heeft, vermits die krioelen van vrouwennamen, dat de Boeddha een nonnenorde opgericht heeft en dat één van de mooiste boeken uit de Pāli-kanon gewijd is aan gedichten door nonnen geschreven.
Op pag. 100 wordt een monnik uit Sri Lanka het volgende in de mond gelegd: ‘Meditatie heeft niets met gevoelens te maken, maar alles met verstand. Wie probeert de gedachte (in 't Pāli) van de spreker te rekonstrueren, ontdekt dat het hier gaat om een reuzeblunder die berust op een mis-verstaan of een mis-vertalen, zonder dat de auteur dat gezegde kritisch onderzoekt.
Kritiekloos is ook het als citaat opnemen van eigen teksten. Op pag. 103 citeert Boenders de beroemde tekst (Udana VIII) over het nirvana, maar - en tussen dezelfde aanhalingstekens! - laat hij hem volgen door iets dat boeddhistisch gezien totaal absurd is in deze kontekst: Het nirvana is een zaligheid die niet als zaligheid wordt ervaren... enz. wat zeker