Andere zalen bevatten werken van Constable, van J.M. William Turner en van de prerafaëlieten. Er is ook een rijke kollektie werken van ‘kontinentale schilders’.
Het museum heeft, sinds enige tijd, een nieuwe direkteur gekregen, benoemd bij ministeriële goedkeuring. Zijn naam is ALAN BOWNESS en het leek ons interessant na te gaan wie deze man is en welk beleid hij zou gaan voeren met betrekking tot de hedendaagse kunst.
Zelf is hij geen kunstenaar en zijn ouders hadden helemaal geen belangstelling voor kunst. Eerst wou hij leraar worden en liep daarvoor school te Hampstead/Londen. Als gewetensbezwaarde ontliep hij het leger en deed burgerdienst in Duitsland en Libanon. In 1950 keerde hij terug naar Engeland en ging hij moderne talen studeren in Oxford. Nog steeds met het leraarschap voor ogen verliet hij de universiteit op 25-jarige leeftijd en ging hij, in 1953, kunstgeschiedenis studeren aan het Courtauld Institute of Art in Londen, waar de toenmalige direkteur Anthony Blunt was (de man die onlangs een spion bleek te zijn). Na twee jaar studie was hij tewerk gesteld als ‘regional art officer’ voor de ‘Arts Council’. In 1957 werd hij leraar aan het Courtauld Institute met als vakken Moderne Kunst en Architektuur.
Bowness is nu 52 jaar, gehuwd en heeft twee kinderen. Hij reisde ook naar de V.S. waar hij les gaf aan de John Hopkins University in Baltimore. Bowness heeft, als voorzitter van het selektiekomitee van de Arts Council een groot aandeel gehad in de organisatie van heel wat tentoonstellingen en heeft ook een paar boeken op zijn aktief, zoals ‘Modern European Art’ en ‘Modern Sculpture’.
Hoe denkt Bowness nu, als Museumdirekteur en kunstminnaar, over de hedendaagse kunst? Bowness heeft, zoals hij het zelf zegt, ‘gevoel voor wat goed is’ in de hedendaagse kunst. Hij heeft zijn hele leven lang naar beelden en kunstwerken gekeken. Daardoor heeft hij, naar zijn mening, een gevoel ontwikkeld voor datgene wat goed is, Eén van zijn uitspraken luidt: ‘Veel moderne kunst is natuurlijk rommel, maar ik denk dat ik kan zeggen wat geen rommel is, op basis van alles wat ik gezien heb en waarover ik nagedacht heb. Dit heeft niets te maken met smaak, want smaak is voorkeur en geen onderscheiding.’
Maar smaak, voorkeur of onderscheiding kunnen niet beletten dat het beleid van de Tate bloot staat aan felle publieke kritiek. In 1976 brak er een rel los n.a.v. de aankoop van een ‘kunstwerk’ van de Amerikaan Carl André; een kunstwerk dat bestond uit 120 bakstenen. De kritiek kommentarieerde: ‘Zijn Britse bakstenen soms niet goed genoeg?’ In 1965 kon de Tate nog 60.000 pond neertellen voor de ‘Drie Dansers’ van Picasso, maar in de late jaren 70 moest er een publiek appel gedaan worden op vrijwillige giften om een doek van George Stubbs voor Engeland te behouden.
De nieuwe direkteur zal dus, bij komende aankopen, afgaan op zijn ‘gevoel voor wat goed is’. Zullen er nog bakstenen komen? ‘Oh ja. Ik ben er zeker van dat er nog gelijkaardige dingen zullen komen. Het ongewone is immers kontroversieel.’ De Tate Gallery heeft een totale staf van 300 mensen, een budget van 4,5 miljoen pond per jaar en besteedt bijna 1.570.000 pond per jaar voor aankopen van kunstwerken. Bowness heeft reeds het initiatief genomen tot aankoop van een belendend gebouw (Queen Alexandra Military Hospital) waarvan hij graag een Museum voor Moderne Kunst zou willen maken. Zo zou hij een splitsing willen doorvoeren waarbij een volledig nieuw ‘Museum of Art Now’ tot stand zou kunnen komen, voor het werk van nieuwe kunstenaars.