Deus Ex Machina. Jaargang 4
(1980)– [tijdschrift] Deus Ex Machina– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina LI 89/187]
| |
Het innerlijk behangToen Guido Gezelle van het klein seminarie van Roeselare naar Brugge verplaatst werd en zijn bedrijvigheid als lyrisch dichter daalde, ontplooide hij wel tal van andere, minder bekende aktiviteiten. Onder het pseudoniem Spoker schreef hij o.a. satirische gedichten waarvan we er hier een citeren dat nog altijd aktueel is. | |
Bulletin commercial
Te Brussel gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Tapijten.
T'Antwerpen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Schilderijen.
Te Gent en gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Geweefsels.
Te Mechelen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Kanten.
Te Namen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Kassijen.
Te Doornik gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Moortel.
Te Hasselt gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
'k en weet niet.
In Luxemburg en deugt het niet:
Wat maakt men daar?
Ministers.
Te Luik daar gaat de handel wel:
Wat maakt men daar?
Geweren!!!
Spoker
Dit gedicht ‘Bulletin Commercial’ verscheen in het Antwerpse satirische weekblad Reinaert de Vos op 30.6.1861. Het weekblad zelf, dat niet zelden de politiek op de korrel nam, verscheen van juni 1860 tot november 1868. Gezelle was er een regelmatige medewerker van. | |
[pagina LI 90/188]
| |
Nog even aktueel is de waarheid die spreekt uit de volgende regels:
Noch Stokvisch noch Mortier en kan Justitie vangen
het eene is veel te zwaar het ander veel te vet:
de groote dief loopt weg de kleene die moet hangen
de kraaie vliegt er door de mugge blijft in 't net.
Uit het volgende gedicht spreekt misschien een taakverdeling die de voorstandsters van de vrouwenemancipatie als voorbijgestreefd beschouwen, maar nu het jaar van de vrouw al weer een tijdje achter ons ligt, durven we het toch wel afdrukken. En tussen haakjes: onder onze lezers zijn er allicht nog die deze situatie herkennen.
Gepoeft, gepaft, ge 'n hoort niet el niets anders
met wappers en met wissen fel,
als smijten, slaan en buischen, kloppen
dat beide uwe ooren ruischen,
op vodde en lap en vuil tapijt,
dat 't kuilt en wentelt wijd en zijd,
van 't stof! De greppen zweren
vervaarlijk, onder 't scheren
der groeve en fijne bezems, daar 't
gerokte volk meê henen vaart
de straten langs. Ze gieten,
bij heele en gansche vlieten!
Past opj en niet te bij en gaat,
gij heeren: heel dien waterstaat
en zult ge, of 't zal u rouwen,
niet stooren. Zwicht de vrouwen,
die heerschend met den bezem staan,
of seffens zal hun tonge gaan!
't En baat hier niet als vluchten
en, stille, of luide, zuchten:
't Zij binnen of 't zij buiten huis,
geen vrijheid meer: 't is ‘groote kuisch!’
'k Ga ievers om een glaasken:
te naaste weke is 't Paaschen!
(1892)
|
|