Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd1. Door de liefde ende ghenade Gods voor Christum, vermaent hy tot rechtueerdicheyt ende liefde. | |
A.1SIet hoe groote liefde heeft ons de Vader Ga naar margenoota bewesen, [namelick,] dat wy kinderen Gods ghenaemt worden: daerom en kent ons de werelt niet, want sy en heeft hem niet ghekent. | |
2Alderliefste, Ga naar margenootb nu zijn wy kinderen Gods, Ga naar margenootc ende het en is noch niet gheopenbaert wat wy wesen sullen: Ga naar margenootd maer wy weten als hy sal gheopenbaert zijn, dat wy hem sullen ghelijck wesen, want wy sullen hem sien ghelijck hy is. | |
3Ende een yeghelick die dese hope op hem heeft, die reynicht hemseluen gelijck hy reyn is. | |
4So wie sonde doet, die Ga naar margenoote doet oock ongherechticheyt, ende Ga naar margenootf de sonde is ongherechticheyt. | |
5Ga naar margenootg Ende ghy weet dat hy gheopenbaert is, om dat hy onse sonden soude wech nemen, Ga naar margenooth ende in hem en is gheen sonde. | |
6Een yeghelick die in hem blijft, die en sondicht niet: so wie sondicht, die en heeft hem niet ghesien noch ghekent. | |
[Folio 89v]
| |
7Kinderkens, dat v niemant en bedrieghe: Ga naar margenooti wie rechtueerdicheyt doet, die is rechtueerdich, ghelijck hy rechtueerdich is. | |
8Die sonde doet, is wt den Duyuel, want de Duyuel sondicht vanden beghinne: hier toe is de Sone Gods verschenen, om dat hy de wercken des Duyuels verderuen soude, | |
9Ga naar margenootk So wie wt Gode gheboren is, die en doet gheen sonde, Ga naar margenootl want zijn zaet blijft in hem, ende hy en kan niet sondighen, want hy is wt God gheboren. | |
B.10Hier in zijn de kinderen Gods ende de kinderen des Duyuels openbaer: so wie gheen rechtueerdicheyt en doet, die en is wt God niet, ende die synen broeder niet lief en heeft. | |
11Want dat is de bootschap die ghy vanden beghinne ghehoort hebt, dat Ga naar margenootm wy malcanderen souden lief hebben. | |
12Niet ghelijck Ga naar margenootn Cain [die] wt den boosen was, ende doodde synen broeder: ende om wat oorsake doodde hy hem? Ga naar margenooto om dat syne wercken boos waren, ende zijns broeders [wercken waren] gherechtich. | |
14Ga naar margenootq Wy weten dat wy doorgebracht zijn wt de doot in het leuen, want wy hebben de broederen lief: wie synen broeder niet lief en heeft, die blijft in de doot. | |
15Ga naar margenootr So wie synen broeder haet, die is een dootslagher: ende ghy weet Ga naar margenoots dat gheen dootslagher het eewich leuen heeft in hem blijuende. | |
16Ga naar margenoott Hier in hebben wy de liefde ghekent, dat hy zijn Ga naar margenootu leuen voor ons gestelt heeft: ende wy zijn schuldich voor de broeders het leuen te stellen. | |
17Ga naar margenootx Maer wie het goet der werelt heeft, ende siet synen broeder ghebreck hebben, ende sluyt zijn herte van hem, hoe blijft de liefde Gods in hem? | |
18Mijn kinderkens, en laet ons niet lief hebben met den woorde, noch met der tonghe [alleenlick,] maer met de wercken ende waerheyt. | |
19Ende hier aen bekennen wy dat wy wt der waerheyt zijn, ende maken onse herten gherust voor hem. | |
C.20Want ist dat ons onse herte Ga naar margenooty wroecht, God is meerder dan onse herte, ende weet alle dinck. | |
21Alderliefste, ist dat ons onse herte niet en wroecht, so hebben my een vertrouwen op God. | |
22Ga naar margenootz Ende al wat wy bidden, dat ontfangen wy van hem, want wy houden zijn gheboden, ende doen dat voor hem behaghelick is. | |
23Ga naar margenoota Ende dit is zijn ghebot, dat wy in den naem zijns Soons Iesu Christi gheloouen souden: Ga naar margenootb ende malcanderen lief hebben, ghelijck hy ons een ghebot ghegheuen heeft. | |
24Ga naar margenootc Want wie syne gheboden houdt, die blijft in hem, ende hy in hem: ende hier aen bekennen wy dat hy in ons blijft, wt den Gheest dien hy ons ghegheuen heeft. |
|