Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

Dat xiij. Capittel.

1. Uermaninghe om de liefde te volgen, herberghich, barmhertich, eerlick, reyn te zijn, 5. ende om met het teghenwoordighe te vreden te zijn in dese werelt: dat de wercken der Christenen gheregelt worden na den wille Gods.

A.1

BLijft ^a in de ^b broederlicke liefde,

a Griecx, de broederlicke liefde blijue,

b Roman. 12.b.10 Ephes. 4.a.3 1.Petri 1.c.22 ende 2.b.17

2

Vergheet niet ^c herberghich te syne. ^d Want hier door hebben sommighe Enghelen gheherbercht onwetende.

c Roman. 12.b.13 1.Petri 4.a.9

d Genes. 15.a.3 ende 19.a.2

3

^e Ghedenckt der ^f gheuanghenen ghelijck of ghy mede gheuanghen waert: ende der verdructen, als of ghy oock selue inden lichame [verdruckt] waert.

e Matthei 25.d.35

f Griecx, gebonden

4

Het houwelick [is] ^g by allen eerlick, ende een onbeuleckt bedde: maer de hoereerders ende ouerspeelders sal God oordeelen.

g Of, onder

5

^h De wandelinghe [zy] sonder ghiericheyt, ⁱ [weest] te vreden met het ghene dat teghenwoordich is: want hy heeft gheseyt: ^k Ick en sal dy niet begheuen, noch sal dy niet verlaten:

h Exodi 23.a.8 Deuter. 16.b.19 Prouerb. 15.b.16

i 1.Timoth. 6.a.6 Syrach 29.d.30

k Deute. 31.a.6 Iosue 1.a.5

6

So dat wy met een vertrouwen seggen: ^l De Heere is mijn hulper: ick en sal oock niet vreesen wat my een mensche doen mach.

l Psalm. 56.a.5 ende 118.a.6

7

^m Gedenct uwe Voorgangers die v het woort Gods ghesproken hebben: ende volcht haer ghelooue na, aenmerckende de wtkoemste haerder wandelinghe.

m Hebr. 13.b.17

8

Iesus Christus [is] ghisteren ende heden de selue ende inder eewicheyt,

9

ⁿ Laet v niet ommeuoeren met menigherley ende vreemde leeringhen. Want het is goet het herte met de ghenade te verstercken: ^o niet met spijsen die niet gheholpen en hebben de ghene die daer in ghewandelt hebben.

n Ieremie 29.a.8 Matthei 24.a.4 Roman. 16.b.16 Ephes. 5.a.6 Coloss. 2.a.8.b.18 2.Thessal. 2.a.2 1.Ioannis 4.a.1

o Ioannis 6.c.27 Roman. 14.b.17

B.10

Wy hebben eenen Altaer, vanden welcken te eten sy gheen macht en hebben die den Tabernakel dienen.

11

^p Want der dieren, wiens bloet door den Hooghenpriester in het Heylighe ingebracht wort, dier seluer lichamen worden buyten den legher verbrant.

p Exodi 29.b.12 Leuitici 4.c.21 ende 6.d.30 ende 16.c.27 Numeri 19.a.3

12

Daerom ^q heeft oock Iesus buyten de poorte gheleden, om dat hy het volck door zijn bloet soude heylighen.

q Ioannis 19.c.20

13

Laet ons nu tot hem wtgaen buyten den legher, syne versmaedtheyt draghende:

14

^r Want wy en hebben hier gheen blijuende stadt, maer wy soecken de toekomende.

r Philip. 3.c.20

15

^s Laet ons dan door hem altijts Gode de offerhande des lofs offeren, dat is, ^t de vrucht der lippen, die synen naem belijden.

s Of, so offeren wy dan

t Osee 14.a.3

16

Ende en vergheet niet der weldadicheyt ende ghedeylsaemheyt, ^u want met sodanighe offerhanden behaechtmen Gode.

u Philip. 4.b.18

17

^x Weest uwen Voorgangheren ghehoorsaem ende onderdanich, want sy waken voor uwe zielen, ^y als die rekenschap geuen sullen: op dat sy dat doen moghen met vruechden, sonder suchten: want dat is v onprofijtelick.

x Philip. 2.c.29 1.Thess. 5.b.12 1.Timot. 5.b.17

y Ezech. 3.b.18 ende 33.a.6

18

Bidt voor ons: want uw vertrouwen dat wy een goede consciencie hebben, soeckende onder allen wel te wandelen.

19

Maer ick bidde v te meer dat ghy dat doet, op dat ick te eer v weder ghegheuen worde.

C.20

De God des vreden die van de dooden weder ghebracht heeft ^z den grooten Herder der schapen, door het bloet des eewighen Testaments, onsen Heere Iesum Christum:

z Esaie 40.b.11 Ezech. 34.c.23 Ioannis 10.b.11 1.Petri 5.a.4

21

^a Die volmake v in alle goede wercken, om synen wille te doen, makende in v dat voor hem welbehaghelick is door Iesum Christum, den welcken zy de eerlickheyt van eewicheyt tot eewicheyt. Amen.

a 2.Corint. 1.a.5 Philip. 2.b.13

22

Ick bidde v broeders, verdraecht het woort der vermaninghe, want ick hebbe v met korten [woorden] gheschreuen.

23

Ghy weet dat [onse] broeder Timotheus ^b verlost is: met den welcken ick v sien sal, ist dat hy korts koemt.

b Of, henen ghelaten

24

Groet alle uwe Voorganghers, ende alle de Heylighen. Sy groeten v die van Italia zijn.

25

De ghenade zy met v allen. Amen.

Tot de Hebreen gheschreuen van Italia, [ghesonden] door Timotheum.