Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

DE SENDBRIEF Pauli tot de Colossensen.

Dat Eerste Capittel.

Hy prijst de volstandicheyt der Colossensen, 7. der leeringhe Epaphre ghetuyghenisse gheuende, wenscht hen vermeerderinghe des gheloofs, 14. bewijst dat alle de stucken onser salicheyt gheleghen zijn, in Iesu Christo, fonteyne alles goets.

A.1

PAulus een Apostel Iesu Christi door den wille Gods, ende de broeder Timotheus:

2

Den Heylichen ende gheloouigen broederen in Christo te Colossen: ^a Ghenade ende vrede zy v van Gode onsen Vader, ende den ^b Heere Iesu Christo.

a Roman. 1.a.7 Galat. 1.a.3 Ephes. 1.a.2 1.Petri 1.a.2

b Of, des Heeren Iesu Christi.

3

^c Wy dancken den God ende Vader onses Heeren Iesu Christi alle tijt voor v biddende:

c Ephe. 1.b.15 Philip. 1.a.3 1.Thess. 1.a.2 2.Thess. 1.a.3

4

Na dat wy uwe ghelooue in Christo Iesu ghehoort hebben, ende de liefde tot allen Heyligen:

5

Om de hope ^d die v in de Hemelen ^e wech gheleyt is, de welcke ghy te voren ghehoort hebt door het woort der waerheyt, [namelick,] des Euangeliums:

d 1.Petri 1.a.4

e Of, bewaert

6

Het welcke tot v ghekomen is, ghelijck oock in gheheel de werelt: ^f ende het is vruchtbaer, ghelijck oock onder v, van dien daghe aen dat ghy de ghenade Gods in der waerheyt bekent hebt.

f Marci 4.a.8 Ioannis 15.b.16

7

Ghelijck ghy gheleert hebt van ^g Epaphra onsen lieuen mededienstknecht, de welcke is een ghetrouwe Dienaer Christi voor v:

g Coloss. 4.b.12 Philem. c.23

8

De welcke oock ^h uwe gheestelicke liefde vertelt heeft.

h Gr. uwe liefde in den Gheest.

9

ⁱ Daerom van dien daghe aen dat wy het ghehoort hebben, en houden wy niet op voor v te bidden, ende te begheeren ^k dat ghy moecht veruult worden met de kennisse zijns willen, in alle wijsheyt ende gheestelicken verstande:

i Ephes. 1.b.15

k 1.Corinth. 1.a.5

B.10

^l Dat ghy moecht wandelen weerdichlick, den Heere in alle behaghelickheyt: ^m tot alle goede wercken vruchtbaer, ende wassende in de kennisse Gods:

l Gene. 17.a.1 1.Corinth. 7.c.20 Ephe. 4.a.1 Philippen. 1.c.27 1.Thess. 2.b.12

m Ioannis 15.b.16

11

Versterckt met alle sterckheyt, na syne eerlicke kracht, tot alle lijdtsaemheyt ende lanckmoedicheyt met blijschap:

[fol. 75v]

12

Danckende den Vader, die ons bequaem ghemaeckt heeft om deel te hebben in de erue der Heylighen in het licht.

13

Die ons wt de macht der duysternisse verlost heeft, ende ouerghebracht tot het rijcke ⁿ zijns ^o lieuen Soons.

n Gr. des Soons syner liefde.

o Matthei 3.b.17 ende 17.a.5 2.Petri 1.b.17

14

In den welcken wy de versoeninghe hebben, ^p door zijn bloet, [namelick,] de vergheuinghe der sonden.

p Actuum 20.c.28 Ephes. 1.a.7 Hebr. 9.b.12 1.Petri 1.b.19

15

^q De welcke is het beeldt des onsienlicken Gods, ^r de eestgheboren aller creatuere,

q 2.Corint. 4.a.4 Philippen. 2.a.6 Hebre. 1.a.3

r Apocal. 3.b.14

16

^s Want door hem zijn alle creatueren gheschapen die in de Hemelen zijn, ende die op der Aerden zijn: die sienlick zijn, ende die onsienlick zijn, het zy Throonen of Heerschappien, of Ouerheden, of Machten. Het is al door hem ende tot hem ghemaeckt:

s Gene. 1.a.1 Psalm. 33.a.6 Ioannis 1.a.3 Ephe. 3.a.9 Hebre. 1.a.2

17

Ende hy is voor alle dinghen: ende alle dinghen hebben door hem haer wesen.

18

Ende hy is ^t het Hooft des lichaems der Ghemeynte, hy is het ^u beghin, de eerstgheboren wt de dooden, op dat hy in allen de ^x Ouerste zy.

t Ephes. 1.c.22 ende 4.b.15 ende 5.c.23

u 1.Corint. 15.c.20 Apocal. 1.a.5

x Of, Uoorste

19

Want het heeft [den Vader] behaecht, ^y dat in hem alle volheyt woonen soude:

y Ioannis 1.b.14 Coloss. 2.a.9

C.20

^z Ende door dien al te versoenen tot hemseluen, ^a tot vrede ghebracht hebbende door het bloet zijns cruycen, beyde dat op der Aerden, ende dat in den Hemel is.

z 2.Corint. 5.b.19 1.Iaonnis 4.b.10

a Esaie 9.a.6 Ioannis 16.d.33 Actuum 10.d.36 Roma. 5.a.1 Ephe. 2.b.13

21

So heeft hy dan v, die ghy voortijden verureemt waert, ende vyanden door den sin in de boose wercken, nu sekerlick versoent,

22

In dat lichaem zijns vleeschs door de doodt: ^b om dat hy v soude heylich ende onstraffelick ende onbeschuldicht voor hem setten:

b Luce 1.h.75 Ephe. 1.a.4 ende 5.c.27 2.Timothei 1.a.9 Titi 2.b.12

23

^c Ist dat ghy oock blijft in het ghelooue ghefondeert ende vast, ende niet beweecht en wort van de hope des Euangeliums, dat ghy ghehoort hebt, het welcke ghepredickt is onder alle creatuere onder den Hemel: wiens Dienaer ick Paulus gheworden ben.

c Ioannis 15.a.6

24

^d Nu verblijde ick my in mijn lijden, ^e voor v, ende veruulle het ouerblijfsel der verdruckinghen Christi in mynen vleessche, voor ^f synen lichame, het welck is de Ghemeynte:

d 2.Corint. 7.a.4

e Ephes. 3.b.13 Phil. 2.b.17 2.Timoth. 2.b.10

f Roman. 12.a.5 1.Corinth. 12.c.27 Ephes. 4.b.12 ende 5.c.23

25

Welcker [Ghemeynte] ick een Dienaer gheworden ben, na de bedieninghe Gods die my ghegeuen is onder v, om te veruullen het woort Gods:

26

[Namelick,] de ^g verborghentheyt, die verborghen is gheweest va de eeuwen ende van de gheslachten: ^h maer nu gheopenbaert is synen Heylighen:

g Roman. 16.c.24 Ephe. 1.a.9 ende 3.a.9 2.Timoth. 1.b.10 Titi 1.a.2 1.Petri 1.c.20

h Matthei 13.b.11

27

ⁱ Den welcken God heeft willen te kennen gheuen, wat rijckdom daer zy deser eerlicker verborghentheyt onder de Heydenen: dat is, Christi onder v: de welcke is ^k de hope der eerlickheyt,

i 2.Corint. 2.b.14

k 1.Timoth. 1.a.1

28

Den welcken my verkondigen, ende vermanen allen mensche, ende leeren allen mensche met alle wijsheyt: om dat wy souden eenen yeghelicken mensche voorsetten volmaeckt in Christo Iesu:

29

Waer toe ick oock arbeyde: ende strijde na syne werckinghe, die in my ^l krachtelick werckt.

l Gr. met machte