Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd4. Hy straft de misbruycken die in hare ghemeyne vergaderinghen ghekomen waren, aengaende de maniere van bidden ende propheteren, 20. ende in het Nachtmael. | |
2Ick prijse v broeders, dat ghy in allen mijns gedachtich zijt, ende houdt de insettinghen ghelijck ick v die ouerghegheuen hebbe. | |
3Maer ick wil dat ghy weet Ga naar margenootb dat Christus is het Hooft eens yeghelicken mans: Ga naar margenoot+ ende het hooft der vrouwen is de man: ende het hooft Christi is God. | |
4Een yeghelick man die bidt oft propheteert met ghedeckten hoofde, die onteert zijn hooft: | |
5Maer een yegelicke vrouwe, die bidt oft propheteert met onghedeckten hoofde, die onteert haer hooft: want het is euen so veel of sy geschoren ware. | |
6Want ist dat de vrouwe niet gedect en wort, dat sy oock [ het hayr] late afsnijden, Ga naar margenootc maer ist dat het der vrouwen qualick staet, gekort of geschoren te zijn, dat sy haer decke. | |
7De man moet zijn hooft niet decken, Ga naar margenootd want hy is het beelt ende eerlickheyt Gods: maer de vrouwe is des mans eerlickheyt. | |
9Want oock en is de man niet gheschapen om der vrouwen: maer de vrouwe om den man. | |
B.10Hierom moet de vrouwe een Ga naar margenootf macht op het hooft hebben, om der Ga naar margenootg Enghelen wille. | |
11Nochtans is noch de man sonder de vrouwe, noch de vrouwe sonder de man, in den Heere. | |
12Want ghelijck de vrouwe is van den man, also is ooc de man door de vrouwe: doch alle dinck van Gode. | |
13Oordeelt ghy onder v seluen, staet het wel dat de vrouwe onghedeckt zijnde, God bidt? | |
14Leert ooc de natuere dat niet, dat het den manne oneerlick is onghekort hayr te hebben? | |
15Ende der vrouwen eerlick is, lanck hayr te hebben? want het langhe hayr is haer voor een decksel ghegheuen. | |
16Ga naar margenooth Ist dat yemant schijnt ghenoechte te hebben in Ga naar margenooti kijuen: wy en hebben die gewoonte niet, noch de Ghemeynten Gods. | |
17Maer dit verkondighe ick v, Ga naar margenoot+ niet prijsende dat ghy niet tot verbeteringe, maer tot verergeringhe te samen koemt. | |
18Want ten eersten, als ghy vergadert zijt, so hoore ick, dat daer tweedracht onder v is, ende ick gheloouet eens deels. | |
19Ga naar margenootk Want daer moeten oock secten onder v zijn, Ga naar margenootl op dat sy die rechtsinnich zijn, onder v, openbaer worden. | |
C.20Wanneer ghy dan by een te samen koemt, Ga naar margenoot+ so en eetmen des Heeren Auontmael niet. | |
21Want een yeghelick neemt zijn eyghen Auontmael voor, in het eten: ende de een is hongherich, ende de ander dronckich. | |
22Hebt ghy dan gheen huysen om te eten ende te drincken? Of veracht ghy de Gemeynte Gods? ende beschaemt de gene die niet en hebben? Wat sal ick v segghen? sal ick v hier in prijsen? Ick en prijse v niet. | |
23Want ick hebbe van den Heere ontfanghen, het welcke ick v oock Ga naar margenootm gegeuen hebbe, [namelick] Ga naar margenootn dat de Heere Iesus inder nacht doe hy verraden wert, nam het broot: | |
24Ende als hy ghedanckt hadde, brack hijt, ende seyde: Neemt, eet, dit is mijn lichaem, welck voor v ghebroken wordt: doet dit tot myner gedachtenisse. | |
25Desghelijcx [nam] hy oock den Drinckbeker na het Auontmael, segghende: Dese drinckbeker is het Nieuwe Ga naar margenooto Testament in mynen bloede, doet dit so menichmael als ghy [dien] drinct, tot myner ghedachtenisse. | |
26Want so menichmael als ghy dit Broot sult eten, ende desen Drinckbeker sult drincken, Ga naar margenoot* sult ghy den doot des Heeren verkondigen Ga naar margenootp tot dat hy koemt. | |
27Ga naar margenootq So dan, wie dit Broot eet, of desen Drincbeker des Heeren onweerdichlick drinckt, die is schuldich des lichaems ende bloets des Heeren. | |
28Ga naar margenootr De mensche proeue hemseluen, ende ete als van dien Broode, ende drincke van dien Drincbeker. | |
29Want wie onweerdichlick eet ende drinct, die eet ende drinckt hemseluen het oordeel, niet onderscheydende het lichaem des Heeren. | |
D.30Hierom [zijn] onder v vele krancke, ende onghesonde, ende vele slapen. | |
31Ga naar margenoots Want waert dat wy onsseluen Ga naar margenoott onderscheyden, so souden wy niet gheoordeelt worden. | |
32Ende als wy Ga naar margenootu geoordeelt worden, so worden wy van den Heere gheleert, om dat wy niet en souden met der werelt verdoemt worden. | |
33So dan myne broeders, als ghy te samen koemt om te eten, verbeyt malcanderen: | |
34Ist dat yemant hongerich is, die ete te huys, op dat ghy niet tot oordeel te samen en koemt. Het ander sal ick ordineren als ick kome. |
|