Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd1. De versekertheyt der gheloouigen, ende de vrucht des heylighen Gheests in hen, 24. van de hope, 31. van de liefde Gods, ende syner kinderen, 29. van syne voorsienicheyt. | |
A.1SO is nu dan gheen verdoemenisse den ghenen die in Christo Iesu zijn, Ga naar margenoot+ die niet en wandelen na den vleessche, maer na den Gheest. | |
2Want de Wet des Gheests, Ga naar margenoot+ Ga naar margenoota des leuens in Christo Iesu, heeft my vrij ghemaeckt van de wet der sonde ende des doots. | |
3Ga naar margenootb Ga naar margenootc Want als de Wet onmachtich was, daerom dat sy door het vleesch kranck was, heeft God synen Sone sendende in ghelijckmakinghe des sondighen vleeschs, ende voor de sonde, Ga naar margenootd de sonde verdoemt in het vleesch: | |
4Op dat de rechtueerdichmakinghe der Wet veruult worde in ons, die wy niet na den vleessche, maer na den Gheest wandelen. | |
5Want Ga naar margenoote die na den vleessche zijn, die bedencken dat des vleeschs is: ende die na den Gheest [zijn, bedencken] dat des Gheests is. | |
6Want het verstant des vleeschs, is de doodt: maer het verstant des Gheests, is het leuen ende vrede. | |
7Daerom dat het verstant des vleeschs vyantschap is teghen God: want het en wort der Wet Gods niet onderdanich: want het en kan oock niet. | |
8Ende die inden vleessche zijn, en konnen Gode niet behaghen. | |
9Maer ghy en zijt niet inden vleessche, Ga naar margenoot+ maer inden Gheest: de wijle de Gheest Gods in v woont. Maer so yemant den Gheest Christi niet en heeft, die en koemt hem niet toe. | |
B.10Ist dan dat Christus in v is, so is wel het lichaem doot om der sonde wille: maer de Gheest is het leuen om der rechtueerdichmakinghe wille. | |
11Ende ist dat de Gheest des ghenen die Iesum van de dooden opgheweckt heeft in v woont, Ga naar margenootf so sal hy die Christum van de dooden verweckt heeft, oock Ga naar margenootg uwe sterffelicke lichamen leuendich maken, Ga naar margenooth† door synen Gheest die in v woont. | |
12So zijn wy nu schuldenaers broeders, niet den vleessche, om na den vleessche te leuen. | |
13Want ist dat ghy na den vleessche leeft, so sult ghy steruen: maer ist dat ghy door den Gheest de wercken des lichaems doot, so sult ghy leuen. | |
[Folio 59v]
| |
15Ga naar margenootk Want ghy en hebt niet ontfanghen den gheest des dienstbaerheyts, wederom tot vreese: maer ghy hebt ontfanghen Ga naar margenootl den gheest der aenneminghe tot kinderen, door welcken wy roepen: Abba, O Vader. | |
17Ende is het dat wy kinderen zijn, so zijn wy oock erfghenamen: namelick, erfghenamen Gods, ende mede erfghenamen Christi, Ga naar margenootn so verre wy mede lijden, op dat wy mede vereerlict worden. | |
18Ga naar margenooto Want ick houde dat het lijden deses teghenwoordighen tijts, niet te weghen en is met de toecomende eerlickheyt die aen ons sal gheopenbaert worden. | |
19Ga naar margenootp Want de creatueren [als] met wtgherecten halse wt siende, verwachten de openbaringhe der kinderen Gods. | |
C.20Want de creatueren zijn der Ga naar margenootq ijdelheyt onderworpen, niet willens, maer om synent wille, diese onderworpen heeft op hope, | |
21Dat oock de creatueren selue sullen van de dienstbaerheyt des verderfs verlost worden in de Ga naar margenootr eerlicke vrijheyt der kinderen Gods. | |
22Want wy weten dat alle de creatueren mede suchten ende mede benaut zijn, tot noch toe. | |
23Ende niet alleenlick [zy,] maer oock selue, die de eerste vrucht des Gheests hebben, my selue [segghe ick] suchten in ons seluen, verwachtende de aenneminge tot kinderen, [namelick,] Ga naar margenoots de verlossinghe onses lichaems. | |
24Want wy zijn in hope salich geworden. Maer Ga naar margenoott de hope diemen siet, en is gheen hope: want dat yemant siet, waerom sal hijt oock hopen? | |
25Maer ist dat wy hopen dat wy niet en sien, so verwachten wijt met lijdsaemheyt. | |
26Desghelijcx koemt de Gheest oock mede onsen kranckheden te hulpe: want Ga naar margenootu wy en weten niet wat wy bidden sullen alsoot behoort: maer de Gheest selue bidt voor ons met onwtsprekelicke suchten. | |
27Ende die de herten ondersoect, weet wat des Gheests gheuoelen zy: want hy bidt voor de Heylighen Ga naar margenootx na Gods wille. | |
28Ende wy weten dat den ghenen die God lief hebben, alle dinck Ga naar margenooty helpt tot goet, den ghenen [namelick] die na zijn voornemen gheroepen zijn. | |
29Want die hy te voren ghekent heeft, die heeft hy oock te voren gheordineert den beelde zijns Soons ghelijckformich te worden, op dat hy de eerstgheboren zy onder vele broederen. | |
D.30Ende die hy te voren gheordineert heeft, die selue heeft hy oock gheroepen: ende die hy gheroepen heeft, die selue heeft hy oock gherechtueerdicht: ende die hy gherechtueerdicht heeft, die selue heeft hy oock vereerlickt. | |
32Ga naar margenoota Die synen eyghenen Sone niet ghespaert en heeft, maer heeft hem voor ons allen ouerghegheuen: hoe soude hy niet met hem alle dinck schencken? | |
34Wie is hy die verdoemdt? Christus is voor ons gestoruen, ia veel meer die oock opgeweckt is, die welcke oock ter rechter hant Gods is, die welcke oock voor ons bidt. | |
35Wie sal ons van de liefde Ga naar margenootc† Christi scheyden? Ga naar margenoot+ verdruckinghe, of benautheyt, of veruolghinghe, of hongher, of naectheyt, of vaerlicheyt, of sweert? | |
36Ghelijck gheschreuen is: Ga naar margenootd Om dynent wille worden wy ghedoodt den gantschen dach, wy zijn gheacht gheweest Ga naar margenoote als schapen die tot slachtinghe gheschickt zijn. | |
37Maer in allen desen dingen ouerwinnen wy door hem die ons lief ghehadt heeft. | |
38Want ick ben versekert, dat noch doodt, noch leuen, noch Enghelen, noch Ouerheden, noch Machten, noch teghenwoordighe, noch toekomende [dinghen,] | |
39Noch hoochte, noch diepte, noch eenige ander creatuere, ons sal konnen scheyden van de liefde Gods, welcke is in Christo Iesu onsen Heere. |
|