Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermdUan de wijsheydt Gods ende ordeninghe syner wercken, die gheen creatuere gronderen kan, dewijle de daghen des menschen kort zijn: God is lanckmoedich, straft ende leert, onderwijst ende keert weder, (gelijck een Herder syne schaepkens,) alle die de castijdinghe, leere ende straffe aennemen. | |
A.1MAer die eewich leeft, Ga naar margenoot+ Ga naar margenoota alles wat die maeckt, dat is volkomen: de Heere is alleen rechtueerdich. | |
3Wie kan syne groote wonderen begrijpen? | |
4Wie kan zijn groote macht meten? wie kan zijn groote barmherticheyt vertellen? | |
5Men en kanse noch verminderen noch vermeerderen, ende men en kan syne groote wonderen niet begrijpen. | |
6Maer een mensche, als hy alschoon zijn alderbeste ghedaen heeft, Ga naar margenoot+ so isset noch nauwe begonnen: ende als hy meynt, hy hebbe het volbracht, so seylet het noch wijdt. | |
7Want wat is de mensche? waertoe doocht hy? wat kan hy helpen ofte schaden? | |
[Folio 35v]
| |
8Ga naar margenootc Als hy lange leeft, so leeft hy hondert Iaer: ghelijck als een dropken waters teghen de Zee, ende als een koornken, teghen het zandt aen der Zee, Ga naar margenootd so weynich zijn syne Iaren teghen de eewicheydt. | |
9Daeromme heeft God ghedult met hen, ende ghiet zijn barmherticheyt wt, ouer hen. | |
B.10Hy siet ende weet wel, dat sy alle des doodts zijn moeten. | |
11Daeromme ontfermt hy hem dies te rijckelicker ouer hen. | |
12Eens menschen barmherticheyt, gaet alleenlick ouer synen naesten: Ga naar margenoote maer Gods barmherticheyt, gaet ouer alle de werelt. | |
13Ga naar margenootf Hy straffet ende castijdt: hy leert ende hoedt, Ga naar margenootg ghelijck als een Herder zijn kudde. | |
14Ga naar margenooth Hy ontfermt hem ouer alle, die hen laten onderwijsen, ende Gods woordt neerstelicken hooren. | |
15Mijn kindt, als du yemandt wat goets doest, so en maeckt dy niet onnut, ende als du wat geefst, so en bedroeft hem niet met harden woorden. | |
16Ga naar margenooti De dauw koelet de hitte : Ga naar margenoot+ also is een goedt woort beter dan de gaue. | |
17Ia een woort is dickmael aenghenamer, dan een groote gaue, ende een Ga naar margenootk vriendelick mensche gheeftse allebeyde. | |
18Ga naar margenoot* Maer een dwaes verwijt het eenen Ga naar margenootl onhueschelick, ende een onurientlicke gaue is verdrietelick. | |
19Ga naar margenootm Leert te voren selfs, eer du andere lieden leerest: helpt te voren dy seluen, eer du andere lieden Ga naar margenootn meesterst. | |
C.20Ga naar margenooto Straffet te voren dy seluen, eer du andere lieden oordeelst, so saltu ghenade vinden, als andere ghestraft worden. | |
21Spaert dijn boete niet, tot dat du kranck wordest, Ga naar margenoot+ Ga naar margenootp maer betert dy, dewijle du noch sondigen kanst. | |
22Ga naar margenootq Vertrect niet vroom te worden, ende en verbeydt niet de beteringhe dijns leuens, tot in den doodt. | |
23Ga naar margenootr Ende wiltu God dienen, so laet het dy ernst zijn, op dat du God niet en versoeckst. | |
24Denckt op den toorne, die int eynde komen sal, ende op de wrake, als du daer af moetest. | |
25Ga naar margenoots Want alsmen satt is, so salmen euen wel dencken, datmen weder hongeren kan: ende als men rijcke is, so salmen dencken, datmen weder arm worden kan. | |
26Want het kan voor den auondt wel anders worden, dan het des morghens was: ende sulcks alle, gheschiet haest voor God. | |
27Een wijs mensche, is in allen desen sorchuuldich, Ga naar margenoott ende hoedt hem voor sonde, dewijle hy noch sondighen kan. | |
28Wie verstandich is, die neemt sulcke wijsheyt aen, ende wiese krijcht, die loeftse. | |
29Wie sulcke leere gheleert heeft, die kan hem wijslicken houden, ende wil daeruan spreken ter beteringhe. | |
D.30Ga naar margenoot* Ga naar margenootu Volget niet dyne boose lusten, Ga naar margenoot+ maer breect dynen wille. | |
31Want so du dyne boose lusten volgest, so saltu dyseluen dynen vyanden tot spotte maken. | |
32Weest gheen brasser, ende en wennet dy niet tot slampampen. | |
33Op dat du niet een Bedelaer en wordest, Ga naar margenoot+ ende als du gheen gheldt meer in den buydel hebst, op woecker nemen moetest. |
|