Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe ghedachten der Godloosen, hoe sy alle godloosheyt voornemen ende alle Godsalicheyt wtsluyten. | |
A.1VVant het zijn rouwe lieden, Ga naar margenoot+ ende segghen: Ga naar margenoota Het is een kort ende moeyelick dinck, om onse leuen, ende wanneer een mensche daerhenen is, so is het gantsch met hem wte: so en weetmen oock niemanden niet, die wt der Hellen weder ghekomen zy. | |
2Ga naar margenootb Ga naar margenoot+ Van onuersiens zijn wy geboren, ende varen weder henen, recht als waren wy noyt geweest. | |
3Want het snuyuen in onser neuse, is eenen roock, ende onse reden, is een voncxken, dat hem wt onsen herten ruert. Wanneer datselfste wtgheblusschet is, so is het lijf daerhenen, ghelijck als een afghedaen assche, ende de gheest verdwijndt, als een dunne locht. | |
4Ende onsen name wordt met der tijt vergheten, dat vrijlick niemandt onses doens ghedencken sal, Ga naar margenootc onse leuen varet henenwech, recht als ware daer een wolcke gheweest, ende vergaet, ghelijck als eenen neuel, van der Sonnen glantze verdreuen, ende van harer hitte verteeret. | |
5Ga naar margenootd Onse tijdt is ghelijck een schaduwe henenwech vaert: ende wanneer wy wech zijn, so en is daer gheen wederkeeren: want het is vast verseghelt, dat niemant weder en koemt. | |
6Ga naar margenoote Welaen nu, ende latet ons wel leuen, dewijle dat het voorhanden is, ende onses lijfs ghebruycken, dewijle het ionck is. | |
7Wy willen ons met den besten wijne ende salue, vullen, laet ons de Ga naar margenootf meybloemen niet versuymen. | |
8Laet ons kranssen draghen van ionghe roosen, eer sy verwelckt worden. | |
9Onser gheen en late het hem feylen met Ga naar margenootg Ga naar margenoot† pralen: dat men alomme speuren mach, dat wy vrolick gheweest zijn: wy en hebben doch niet meer daeruan, dan dat. | |
B.10Ga naar margenooth Latet ons den armen rechtueerdighen ouerweldighen, ende gheener weduwen noch ouden mans verschoonen: latet ons der ouden grijsen straffe niet achten. | |
11Alles wat wy slechs doen konnen, dat sal recht zijn: want wie niet doen en kan, wat hem ghelustet, die is verachtet. | |
12Ga naar margenooti So latet ons op den Rechtueerdigen loeren, want hy maeckt ons vele onlusts, ende settet hem tegen onse doen, ende scheldet ons, dat wy teghen de Wet sondighen, Ga naar margenootk ende roept onse wesen wt voor sonde. | |
[Folio 25v]
| |
15Ga naar margenootnHy en is niet lijdelick, oock aen te sien: want zijn leuen en rijmt hem niets met den anderen: ende zijn wesen is gheheel een ander wesen. | |
16Hy houdt ons voor ongheschickt, ende vermijdet onse doen, als Ga naar margenooto eenen dreck: ende gheeft voor, hoe dat het de rechtueerdigen, ten laetsten goedt hebben sullen, ende roemet, dat God zijn vader zy. | |
17So latet ons doch sien, oft zijn woort waer zy, ende versoecken, waer het met hem henenwt wil. | |
18Ga naar margenootp Is de rechtueerdighe Gods sone, so sal hy hem helpen, ende wthelpen van der handt der wederpartijders. | |
19Ga naar margenootq Met smaedtheyt ende quale willen wy hem stocken, dat wy sien, hoe vroom hy zy, ende bekennen, hoe gheduldich hy zy. | |
C.20Wy willen hem ten schandelicken doode verdoemen, daer salmen hem kennen aen synen woorden. | |
21Sulcx slaen sy aen, ende feylen: hare boosheyt heeftse verblendet, | |
22Ga naar margenootr Dat sy Gods heymelicke gherichten, niet bekennen: want sy en hebben de hope niet, dat een heylich leuen beloont worde: ende en achten der eere niets, die de onstraffelicke zielen hebben sullen. | |
23Ga naar margenoots Want God heeft den mensche gheschapen ten eewighen leuen, ende heeft hem ghemaeckt ten beelde, dat hy ghelijck zijn sal, als hy is. | |
24Ga naar margenoott Maer door des Duyuels nijdt, is de doodt in de werelt gekomen, ende die zijns deels zijn, helpen oock daer toe. |
|