Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermdSAPIENTIA, het Boeck der Wijsheyt. | |
Uermaninghe tot wijsheyt. De gheest der wijsheyt haet valscheyt ende gheueynstheyt, straft de ongherechticheyt, ende haet de quaetsprekers. | |
A.1HEbbet de Gherechticheyt lief, Ga naar margenoot+ ghy Regenten op Aerden, dencket dat de Heere helpen kan, ende vreeset hem. | |
2Ga naar margenoota Want hy laet hem vinden van dien, die hem niet en versoecken, ende verschijnet dien, die hem niet mistrouwen. | |
3Doch roeckeloos goetdundken, is verre van God, ende wanneer de straffe koemt, so bewijst sy, wat ghene voor sotten gheweest zijn. | |
4Want Ga naar margenootb de wijsheyt en koemt niet in een boosachtighe ziele, ende en woont niet in eenen lijue, der sonde onderworpen. | |
5Ga naar margenootc Want de Heylighe Gheest, Ga naar margenootd die daer recht leert, vliedt de Afgodischen, ende wijct vanden roockeloosen, welcke ghestraft worden met den sonden, die ouer haer verhenghet worden. | |
6Want de Ga naar margenoote† wijsheyt is so vroom, dat sy den lasteraer niet onghestraft en laet: want God is een ghetuyghe ouer alle ghedachten, ende Ga naar margenootf bekent aller herten ghemoeden, ende hoort alle woorden. | |
7Ga naar margenootg Want der werelt Ga naar margenooth ronde is vol des Gheests des Heeren, ende die de reden kennet, die is alomme. | |
8Ga naar margenooti Daeromme en kan die niet verborgen blijuen, die het onrecht spreeckt, ende het recht, dat hem straffen sal, sal syner niet feylen. | |
9Want des Godloosen aenslaghen, moeten voor tgherichte, Ga naar margenootk ende syne redenen, moeten voor den Heere komen, dat syne ondeucht ghestraft worde. | |
B.10Want des Ga naar margenootl ijuerighen oore, hoort alle dinck, ende het spotten der lasteraers, en sal niet verborghen blijuen. | |
11So hoedet v nu voor den schadelicken lasteren, ende onthoudet de tonghe vanden vloecken: Ga naar margenootm want dat ghy heymelicken met malcanderen in de ooren spreket, sal so slicht niet henen gaen: want Ga naar margenootn de mont die daer liecht doodt de ziele. | |
12Staet so niet na den doodt, met uwer dwalinghe, Ga naar margenooto ende en poocht so niet na den verderue, door uwer handen werck. | |
13Ga naar margenootp Want God en heeft den doot niet gemaect, ende en heeft gheenen lust aen het verderuen der leuendighen. | |
14Maer hy heeft alle dinck geschapen, dat het in wesen zijn soude: Ga naar margenootq ende wat in der werelt geschapen wort, dat is goet, ende daer en is niet schadelicx inne: daer toe is der Hellen Rijcke niet op Aerden: | |
16(Want de gerechticheyt is onsterffelick) maer de Godloosen poogen daer na, beyde met woorden, ende met wercken. | |
16Want sy houden Ga naar margenootr hem voor eenen vrient, ende varen daerhenen, ende verbinden hen met hem: Ga naar margenoots want sy zijn dies oock wel weert, dat sy zijns deels zijn. |
|