Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermdA.1ICk kome, mijn suster, lieue Bruyt, in mynen hof: ick hebbe mijn Myrrhe met tsamen mynen kruyden afghebroken, ick hebbe mijns zeems met mynen honich ghegheten, ick hebbe mijns wijns met mijn melck ghedronken: etet myne lieuen, ende drincket myne vrienden, ende wordet droncken. | |
2Ick slape, doch mijn herte waeckt: daer is de stemme mijns vrients, die aenkloppet, Doet my op, lieue vriendinne, mijn suster, mijn duyue, mijn vrome: want mijn hooft is vol daus, ende myne hayren vol nachts druppelen. | |
3Ick hebbe mynen rock wtghetoghen, hoe sal ick hem weder aentrecken? ick hebbe myne voeten ghewasschen, hoe sal ickse weder besudelen? | |
4Doch mijn vriendt, steeckt syne hant door een hol, ende mijn lijf beeft daervoor. | |
5Doe stonde ick op, dat ick mynen vriende op dede: myne handen druppen met Myrrhen, ende Myrrhen liepen ouer myne vingheren, aenden grendel aenden slote. | |
6Ende doe ick mynen vrient opghedaen hadde, was hy wech ende henen gegaen: doe ginck mijn ziele daerwt na syuen woorde: Ga naar margenoota ick sochte hem, doch ick en vandt hem niet: ick riep, doch hy en antwoordde my niet. | |
7Het vonden my de wachters, die inder stadt omgaen, die sloeghen my wonden: de wachters op de mueren, namen my mynen sluyer. | |
8Ga naar margenootb Ick besweere v, ghy dochteren Ierusalems, vindet ghy mynen vrient, so segghet hem, dat ick van liefde kranck ligghe. | |
9Wat is dijn vrient voor anderen vrienden, O du schoonste onder den wijuen? wat is dijn vrient voor anderen vrienden, dat du ons so besworen hebst? | |
11Sijn hooft is het fijnste gout, syne hayren zijn kroes, swart als een raue. | |
12Syne Ga naar margenoot* ooghen zijn als duyuenooghen, aen de waterbeken, Ga naar margenootd† met melck gewasschen, ende staen in de Ga naar margenoote volheyt. | |
13Syne kinnebacken zijn als de wassende kruythofkens der Apotekers: syne lippen zijn als Roosen, die met vlietender Myrrhen druppen. | |
14Syne handen zijn als gulden ringhen vol Turkoysen: zijn lijf is als reyn elpenbeen: met Saphyren Ga naar margenootf vercieret. | |
15Syne Ga naar margenootg beenen zijn als Marmerkalomnen, ghegrondet op gulden voeten: zijn ghestalte is als Libanon, wtuerkoren als Cederen. | |
16Sijn kele is soet, ende gantsch lieffelick, een sulcken, is mijn vriendt, mijn vrient is een sulcken, ghy dochteren Ga naar margenooth† Ierusalems. |
|