Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermdA.1VVie Ga naar margenoota tegen de straffe halssterck is, die sal onuersiens verderuen, sonder alle hulpe. | |
2Ga naar margenootb Wanneer der rechtueerdighen vele is, so verheuget hem het volck: wanneer daerentegen de Godloose heerschet, so suchtet het volck. | |
3Ga naar margenootc Wie wijsheyt lief heeft, die verheucht synen vader: wie hem daerenteghen met hoeren gheneert, die koemt om zijn goedt. | |
4Een Koninck richtet het landt op door het recht: die daerenteghen Ga naar margenootd ghierich is die verderuet het. | |
5Wie met synen naesten Ga naar margenoote Ga naar margenoot† huychelt, die breydet een nette wt tot synen voetstappen. | |
6Ga naar margenootf Wanneer een boos mensche sondicht, so verstricket hy hem seluen: doch een rechtueerdich mensche verheucht hem, ende heeft Ga naar margenootg vrolicheyt. | |
7De rechtueerdighe bekent de sake der armen: de Godloose en achtet gheen vernuft. | |
8De bespotters brenghen koenlick een stadt in ongheluck: Ga naar margenoot+ Ga naar margenooth daerenteghen de wijsen, stillen den toorne. | |
9Wanneer een wijs man met eenen dwase te handelen koemt, hy toorne oft lache, so en heeft hy gheen ruste. | |
B.10Ga naar margenooti De bloedtgierighen haten de vromen: daerenteghen de rechtueerdighen soecken zijn ziele. | |
11Een sot giet synen gheest gantsch wt: daerenteghen een wijs man houdt aen hem. | |
13Een arm man ende een Ga naar margenootl rijcke, gemoeten hen onder malcanderen: doch beyder ooghen Ga naar margenootm verlichtet de Heere. | |
14Ga naar margenootn Een Koninck, die de armen trouwelicken richtet, diens throon sal eewichlick bestaen. | |
15De roede ende straffe gheeft wijsheyt, daerenteghen een Ionghelinck hem seluen gelaten, schendet syne moeder. | |
16Waer vele Godloosen zijn, daer zijn vele sonden: doch de rechtueerdighen sullen haren vall afleuen. | |
17Ga naar margenooto Tuchticht dynen sone, so sal hy dy verheughen, ende sal dyner zielen saechte doen. | |
18Wanneer de Ga naar margenootp Prophecie wt is, so wordt het volck wilde ende woeste: wel daerentegen dien, die de Wet Ga naar margenootq handthauet. | |
19Een knecht laet hem met woorden niet tuchtighen: want wanneer hy het alreede verstaet, so neemt hy hem doch dies niet aen. | |
C.20Sietstu eenen, die snel is te spreken: so is aen eenen dwase meer hopens, dan aen hem. | |
21Wanneer een knecht van ioncheyt op Ga naar margenootr teerderlick gehouden wort, so wil hy daerna een Ga naar margenoots† Ioncker zijn. | |
23Ga naar margenootu De hooueerdicheydt des menschen sal hem storten: daerenteghen den ootmoedigen sal eere ontfanghen. | |
24Ga naar margenootx Wie met dieuen een deel heeft, hoort lasteren, ende en seyt het niet van hem: die hatet zijn leuen. | |
25Voor menschen hem schuwen, brenghet tot valle: wie hem daerenteghen op den Heere verlaet, die wordt beschermet. | |
26Vele soecken het aenghesicht eens Ga naar margenooty Vorsten: doch eens yegelicken gherichte koemt van den Heere. | |
27Een onrechtueerdich man, is den rechtueerdighen eenen grouwel: ende wie eens rechten weechs is, die is des Godloosen grouwel. |
|