Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

[fol. 165r]

Dat xij. Capittel.

1. Hier worden beschreuen de Priesters ende Leuiten, die van Babylonien ghekomen zijn, ende haer gheslachte, 27. der stadtmueren worden inghewijdt, 43. ende schatmeesters voor de Priesters ende Leuiten gheordineert.

A.1

DIt zijn de Priesters ende Leuiten, ⁺ die met ^a Zerubabel den sone Sealthiel ende Iesua op togen: Seraia, IeremIa, Esra,

+ De Priesters ende Leuiten die van Babylonien gecomen zijn, ende haer geslachte. Esra. 1.a.5.

a 1.Paral. 9.b.10.

2

Amaria, Malluch, Hattus,

3

SechanIa, Rehum, Meremoth,

4

Iddo, Ginthoi, Abia,

5

Meiamin, Maadia, Bilga,

6

SemaIa, Ioiarib, Iedaia,

7

Sallu, Amok, Hilkia ende Iedaia: dit waren de Hoofden onder den Priesteren ende haren broederen, ten tijden Iesua.

8

Ende de Leuiten waren dese: Iesua, Benui, Kadmiel, SerebIa, Iuda, ende MathanIa, ouer het Danckampt, ^b† hy ende syne broederen.

b† And. sy ende hare broeders.

9

Bakbukia ende Vnni hare broederen, waren rontom hen ter wacht.

B.10

Iesua genereerde Ioiakim. Ioiakim genereerde Eliasib. Eliasib genereerde Ioiada.

11

Ioiada genereerde Ionathan. Ionathan genereerde ^c Iaddua.

c Dat is Iaddus die den grooten Alexander te Ierusalem ontfinck. Also heeft Nehemia velichte oock Esra, tot op de tijt des grooten Alexanders geleeft ende zijn seer out geworden, ende hebben vier of vijf Hooghe Priesters ouerleeft.

12

Ende ten tijden Ioiakim, waren dese de Ouerste vaders onder de Priesteren, namelicken, ^d† van Seraia was Meraia: van Ieremia was HananIa:

d† And. onder

13

Van Esra was Mesullam: Van Amaria was Iohanan:

14

Van Malluch was Ionathan: Van SebanIa was Ioseph:

15

Van Harim was Adna: Van Meraioth was Helkai,

16

Van Iddo was SacharIa: Van Ginthon was Mesullam:

17

Van Abia was Sichri: Van MeiaminMoadia was Piltai:

18

Van Bilga was Sammua: Van SemaIa was Ionathan:

19

Van Ioiarib was Mathnai: Van Iedaia was Vsi:

C.20

Van Sallai was Kallai: Van Amok was Eber,

21

Van Hilkia was HasabIa: Van Iedaia was Nethaneel.

22

Ende inden tijden Eliasib, Ioiada, Iohanan, ende Iaddua, werden de Ouerste vaders onder de Leuiten, ende de Priesters, beschreuen, onder den Koninckrijcke Darij der Persen.

23

Ende de kinderen Leui de Ouerste vaders, werden gheschreuen in de Chronijcken, tot der tijt Iohanan, des soons Eliasib toe.

24

Ende dit waren de Ouerste onder de Leuiten: HasabIa, SerebIa ende Iesua de sone Kadmiel, ende hare broeders by hen, te louen ende te dancken, als het Dauid de man Gods ghedaen hadde, deen wacht by der anderen.

25

Mathania, Bakbukia, ObadIa, Mesullam, Talmon ende Akub, waren Deurwachters aen der wacht, aen den dorpel in de poorten.

26

Dese waren inden tijden Ioiakim des soons Iesua, des soons Iozadak, ende ten tijden Nehemia des Landtvoochts, ende des Priesters Esra des Schriftgheleerden.

27

Ende inder inwijinge der mueren te Ierusalem, ⁺ sochtmen de Leuiten wt alle haren plaetsen, datmense te Ierusalem brochte, de inwijinghe te houden met blijschappen, met dancken, met singhen, cymbalen, psalteren ende harpen.

+ Der stadtmueren wijinge met Psalmsanc der Leuiten.

28

Ende de kinderen der Sangers vergaderden hen, vander lantstreke rontom Ierusalem, ende vanden ^e† hoeuen Netophathi,

e† and. steden

29

Ende vanden huyse Gilgal, ende vanden ackeren te Gibea ende Asmaueth: want de Sanghers hadden hen hoeuen gebout rontom Ierusalem.

D.30

Ende de Priesters ende Leuiten reynichden hen, ende reynichden het volck, de poorten ende de mueren.

31

Ende ick liet de Vorsten Iuda, bouen op de mueren klimmen, ende bestelde twee groote Dancchooren, die ghingen henen ter rechter zijden, bouen op de mueren na de ^e Mestpoorte waert.

e Nehem. 3.b.14.

32

Ende hen ghinck na HosaIa, ende de helft der Vorsten Iuda,

33

Ende AsarIa, Esra, Mesullam, Iuda, BenIamin, SemaIa ende IeremIa.

34

Ende sommighe Priesterskinderen, met trompetten, namelicken, SacharIa de sone Ionathan, des soons Semaia, des soons Mathania, des soons Michaia, des soons Sachur, des soons Assaph:

35

Ende zijn broeders: SemaIa, Asareel, Milai, Galalai, Maai, Nethaneel, ende Iuda, Hanani, met den snarenspelen Dauids, des mans Gods: ende Esra de Schriftgheleerde voor hen henen, na der Fonteynpoorten waert.

36

Ende ghinghen neffens hem op de trappen, ter stadt Dauids de mueren op, na den huyse Dauids waert, tot aen de Waterpoorte teghent Oosten.

37

Den anderen Danckchoor ghinck tegen hen ouer, ende ick na hem, ende de helft des volcx, de mueren lancx, na den Ouentorrens opwaerts, tot aen de breede mueren,

38

Ende na der poorte Ephraim henen, ende na der Ouderpoorte, ende na der Vischpoorte, ende na den torren Hananeel, ende na den torren Mea, tot aen de Schaepspoorte, ende bleuen staen inder Kerckerpoorte.

39

Ende de twee danckchooren stonden also inden huyse Gods, ende ick ende de helft der Ouersten met my,

E.40

Ende de Priesters, namelicken, ElIakim, Maeseia, MinIamin, MichaIa, Elioenai, Sacharia, Hanania, met trompetten.

41

Ende Maeseia, Semaia, Eleasar, Vsi, Iohanan, Malchia, Elam ende Aser: ende de Sanghers songen luyde, ende Iesrahia was de Voorstander.

42

Ende desseluen daechs werden groote offeren gheoffert, ende waren vrolick: want God hadde hen een groote blijschap ghemaect, dat hen beyde vrouwen ende kinderen verheuchden, ende men hoorde de blijschap Ierusalems verre.

43

Te dier tijt werden mannen gheordineert ouer de schatkisten, ⁺ daer de Heffinghe, eerstelinghen ende thienden inwaren, dat syse vergaderen souden vanden ackeren rontom der stede, wt te deylen na de Wet, voor de Priesters ende Leuiten: want Iuda hadde een blijschap aen den Priesteren ende Leuiten, dat sy stonden,

+ Schatkiste voor de Priesters ende Leuiten.

44

Ende wachteden de wacht haers Gods, ende de wacht der reyninghe: ende de Sanghers ende Deurwachters, stonden na den gebode Dauids ende zijns soons Salomo.

45

^f Want ten tijden Dauids ende Assaph, werden de Ouerste Sanghers, ende loflieden, ende danck tot God, ghestichtet.

f 1.Paral. 23. 24.

46

Ende gantsch Israel, gaf den Sanghers ende Deurwachters deel, ten tijden Serubabel ende Nehemia, op eenen yeghelicken dach zijn deel, ende sy gauen wat geheylichts voor de Leuiten: ende de Leuiten gauen wat gheheylichts voor de kinderen Aaron.