Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)
(2009)–Anoniem Deux-Aes bijbel– Auteursrechtelijk beschermd1. Hiram schickt Dauid hout ende wercklieden, een huys te bouwen. 3. Dauid krijcht by veel wijuen vele kinderen, 8. de Philisteen worden van hem met rade, 14. ende hulpe Gods tweemael gheslaghen. | |
A.1ENde Ga naar margenoota Hiram de Koninck te Tyro, Ga naar margenoot+ sandt boden tot Dauid, ende Cederen hout, metsers ende timmerlieden, dat sy hem een huys bouweden. | |
2Ende Dauid merckte dat hem de Heere ten Koninck ouer Israel Ga naar margenootb beuesticht hadde: want zijn Koninckrijck klam op, om zijns volcx Israels wille. | |
3Ende Dauid nam noch meer wijuen te Ierusalem, ende genereerde noch meer sonen ende dochteren. | |
4Ende die hem te Ierusalem geboren werden, Ga naar margenoot+ die hieten also: Sammua, Sobab, Nathan, Salomo, | |
5Iebehar, Elisua, Elipalet, | |
6Noga, Nephegh, Iaphia, | |
7Elisamma, BaalIada, Eliphalet. | |
8Ga naar margenootc Ende doe de Philisteen hoorden, dat Dauid ten Koninck ghesalft was ouer het gantsche Israel, toghen sy alle op, Dauid te soecken: doe dat Dauid hoorde, tooch hy wt teghen hen. | |
9Ende de Philisteen quamen ende leyden hen neder inder leechten Rephaim. | |
B.10Dauid dan vraechde God, ende sprack: Sal ick op trecken tegen de Philisteen, ende wiltuse in mijn hant gheuen? De Heere sprack tot hem: Treckt op, ick hebse in dijn hant ghegheuen. | |
11Ende doe sy op toghen na Ga naar margenootd BaalPrazim, sloechse Dauid aldaer: ende Dauid sprack: God heeft mijn vyanden door mijn hant, van malcanderen ghescheurt, gelijkck als hem het water van malcanderen scheurt, daerom hieten sy die stede BaalPrazim. | |
13Ga naar margenootf Nu de Philisteen maeckten hen daer weder aen, ende leyden hen neder inder leechten. | |
14Ende Dauid vraechde God noch eens: ende God sprack tot hem: Du en salt niet op trecken, achter hen henen, maer gheeft dy van hen, dat du aen hen komest tegen de Ga naar margenootg† Moerbezienboomen ouer. | |
15Wanneer du dan hooren salt, het ruysschen bouen op de Moerbezienboomen henen gaen, so koemt wt ten strijde, want God is dan voor dy wtghetoghen, te slaen der Philisteen heyr. | |
16Ende Dauid dede als hem God gheboden hadde, ende sy sloeghen het heyr der Philisteen, van Gibeon aen tot Gaser toe. | |
17Ende Dauids naem breydde hem wt in allen landen: ende de Heere liet zijn vreese ouer alle Heydenen komen. |
|