Biblia dat is, de gantsche Heylighe Schrift, grondelick ende trouvvelick verduydtschet, Met verklaringhe duysterer woorden, redenen ende spreucken [etc.] (Deux-Aes bijbel)

Dat xv. Capittel.

1. Dauid bouwet een stede voor de Arcke Gods, 12 die wort vanden Priesteren ende Leuiten, 16. met ghesange, snarenspelen ende blijschap opwaerts gebracht, 27. Dauid wort zijns doens haluen van Michal veracht.

A.1

ENde hy bouwede hem huysen in de stadt Dauids, ⁺ ende bereydde der Arcke Gods een stede, ende bereydde een hutte ouer haer.

+ Dauid laet de Arcke Gods opwaerts halen aen haer stede.

2

Op dat mael sprack Dauid: De Arcke Gods en sal niemandt draghen dan alleen de Leuiten: ^a want de selue heeft de Heere verkoren, dat sy de Arcke des Heeren draghen, ⁺ ende hem dienen eewichlick.

a 2.Sam. 6.a.6.

+ Nume. 4.b.15.19. ende 7.a.9.

3

Daerom vergaderde Dauid, het gantsche Israel te Ierusalem, dat sy de Arcke des Heeren op brachten, aen de stede, die hy daertoe bereydt hadde.

[fol. 139v]

4

Ende Dauid bracht te hoope, de kinderen Aaron ende de Leuiten.

5

Vanden kinderen Kahath, Vriel den Ouersten met tsamen synen broederen, hondert ende twintich.

6

Vanden kinderen Merari: Asaia de Ouerste met tsamen synen broederen, twee hondert ende xx.

7

Vanden kinderen Gerson, Ioel de Ouerste met tsamen synen broederen, hondert ende dertich.

8

Vanden kinderen Elizaphan: SemaIa de Ouerste, met tsamen synen broederen, tweehondert.

9

Vanden kinderen Hebron: Eliel de Ouerste met tsamen synen broederen, tachtentich.

B.10

Vanden kinderen Vsiel: Amminadab de Ouerste met tsamen synen broederen, hondert ende xij.

11

Ende Dauid riep Zadok ende AbIathar den Priesteren, ende den Leuiten, namelicken, Uriel, AsaIa, Ioel, SemaIa, Eliel, Amminadab,

12

Ende sprack tot hen: Ghy zijt de Hoofden der vaders onder den Leuiten: so heylighet v nu, ende uwe broederen, dat ghy de Arcke des Heeren des Gods Israels opwaerts brengt, ⁺ aen de stede, die ick haer bereydet hebbe.

+ De Arcke Gods.

13

^b Want te voren, doe ghy daer niet en waert, dede de Heere onse God een scheure onder ons, daerom dat wy hem niet en sochten, ^c als het hem behoort.

b 1.Para. 13.b.10.

c Nume. 4.b.15.19. ende 7.a.9.

14

Also heylichden hen de Priesters ende Leuiten, dat sy de Arcke des Heeren des Gods Israels opwaerts brochten.

15

Ende de kinderen Leui droeghen de Arcke Gods des Heeren, op hare schouderen, met den hantboomen daeraen, ^d als Mose geboden hadde, na den woorde des Heeren.

d Exod. 25.b.13.

16

Ende Dauid sprack tot den Ouersten der Leuiten, dat sy hare broederen tot Sangers setten souden, ⁺ met snarenspelen, met psalteren, harpen, ende helle cymbalen, dat sy luyde songhen ende met blijschappen.

+ Sanghers met snarenspelen.

17

Doe bestelden de Leuiten, ⁺ Heman den sone Ioel, ⁺ ende van synen broederen, Assaph, den sone Berechia: ende vanden kinderen Merari haren broederen, ⁺ Ethan den sone KusaIa.

+ Heman.

+ Assaph.

+ Ethan.

18

Ende met hen hare broederen des anderen deels, namelicken, ZacharIa, Ben, Iaesiel, Semiramoth, Iehiel, Vnni, Eliab, Benaia, Maeseia, Mathithia, Elipheleia, Mikneia, ObedEdom, Iehiel, de deurwachters.

19

Want Heman, Assaph, ende Ethan waren sangers met metalen cymbalen helle te klincken.

C.20

SacharIa daerentegen, Asiel, Semiramoth, Iehiel, Vnni, Eliab, Maeseia ende Benaia, met psalteren ^e† na te singhen.

e† And. ten Alamoth

21

Ende Mathithia, Elipheleia, Mikneia, ObedEdom, Iehiel ende Asaia, met harpen van acht snaren, voor te singhen.

22

ChenanIa nu, der Leuiten Ouerste, de sangmeester, dat hyse onderwese te singen, want hy was verstandich.

23

Ende Berechia ende Elkana, waren deurwachters der Arcken.

24

Nu SechanIa, Iosaphat, Nethaneel, Amasai, SacharIa, Benaia, Elieser de Priesters, bliesen met trompetten voor de Arcke Gods: ende ObedEdom ende Iehia waren Deurwachters der Arcken.

25

Also ghinghen Dauid ende de Oudtsten Israels, ende de Ouersten ouer de duysent henen, de Arcke des Verbonts de Heeren op te halen, wt den huyse ObedEdom met blijschappen.

26

Ende doe God den Leuiten halp, die de Arcke des Verbondts des Heeren droeghen, offerde men seuen ossen, ende seuen rammen.

27

Ende Dauid hadde eenen lijnen rock aen, daer toe alle Leuiten die de Arcke droeghen, ende de Sanghers, ende ChenanIa de Sangmeester, met den Sanghers: oock hadde Dauid eenen lijnen ^f† Lijfrock aen.

f† And. Ephod

28

Also bracht het gantsch Israel, de Arcke des Verbondts des Heeren opwaerts met iuychen, basuynen, trompetten, ende hellen cymbalen, met psalteren ende harpen.

29

Doe nu de Arcke des Verbondts des Heeren in de stadt Dauids quam, ⁺ sach Michal Sauls dochter, ter vensteren wt: ende doe sy den Koninck Dauid sach danssen ende spelen, verachtede sy hem in haerder herten.

+ Michal. 2.Sam. 6.b.16.